ECLI:NL:RBNNE:2020:3375

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
C/18/195241/HA ZA 19-222
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale koopovereenkomst en tekortkomingen in de levering van kuilvoer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een Noorse eiseres en Nederlandse gedaagden over een koopovereenkomst voor kuilvoer. De partijen hebben in de zomer van 2018 een mondelinge overeenkomst gesloten waarbij de gedaagden kuilvoer aan de eiseres verkochten voor export naar Noorwegen. De eiseres heeft de geleverde balen kuilvoer echter geweigerd, omdat deze niet voldeden aan de overeengekomen kwaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet tijdig heeft geklaagd over de non-conformiteit van de geleverde goederen, wat haar recht op ontbinding van de overeenkomst heeft doen vervallen. De rechtbank oordeelt dat de eiseres haar keurings- en klachtplicht niet in acht heeft genomen, aangezien zij de balen niet vóór het transport heeft gekeurd. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de keurings- en klachtplicht in internationale koopovereenkomsten, vooral onder het Weens Koopverdrag, en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/195241 / HA ZA 19-222
Vonnis van 16 september 2020
in de zaak van
de buitenlandse vennootschap
[eiseres],
gevestigd te Sannidal, Noorwegen,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Both te Kampen,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1],
gevestigd te Groningen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Groningen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te Groningen,
gedaagden,
advocaat mr. W.J.Th. Bustin te Veendam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • het tussenvonnis van 19 februari 2020
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De in het tussenvonnis gelaste mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden als gevolg van de getroffen coronamaatregelen. In plaats daarvan is de procedure schriftelijk voortgezet. De rechtbank ziet in dit stadium van de procedure geen aanleiding om een mondelinge behandeling te gelasten en zal de zaak thans op de stukken afdoen.

2.De feiten

2.1.
In de zomer van 2018 hebben partijen (mondeling) een koopovereenkomst gesloten, op grond waarvan [gedaagden] kuilvoer aan [eiseres] heeft verkocht voor een prijs van € 40,- per baal. De overeenkomst omvat niet het vervoer. [eiseres] werd bij de onderhandelingen vertegenwoordigd door de heer [naam 1] en de heer [naam 2] als tussenpersonen. [eiseres] heeft de door haar gekochte balen op haar beurt (met winst) doorverkocht aan vier van haar vaste afnemers in Noorwegen.
2.2.
Het door [gedaagden] te leveren kuilvoer bevond zich verpakt in een weiland te [plaats] . De tussenpersonen van [eiseres] hebben op enig moment de klamp (ongeveer 220 opeengestapelde balen) bekeken, waarbij alleen de buitenste balen visueel zijn geïnspecteerd en vogelpikschade zichtbaar was.
2.3.
[gedaagden] heeft op 8 en 10 augustus 2018 in totaal 177 balen geladen op vier door [eiseres] voor het transport geregelde trailers. [eiseres] was hier niet bij vertegenwoordigd. De balen met vogelpikschade zijn niet geladen.
2.4.
Het transport naar Noorwegen (rechtstreeks naar de vier afnemers van [eiseres] ) heeft ongeveer drie dagen geduurd. Drie van de vier afnemers hebben na lossing de aan hen geleverde partij geweigerd wegens inferieure kwaliteit van het kuilvoer. Hierna zijn alle 177 balen naar de bedrijfslocatie van [eiseres] gebracht, alwaar zij de balen heeft afgeladen en geïnspecteerd. [eiseres] heeft de weigering van haar afnemers terecht bevonden en hen gecrediteerd voor in totaal NOK 263.760,-. [eiseres] heeft hierna 108 balen voor NOK 73.000,- verkocht en geleverd aan een andere afnemer, en de resterende 69 balen voor NOK 10.000,- aan een tuinbouwbedrijf.
2.5.
Bij e-mail van 17 augustus 2018 heeft [eiseres] gereclameerd bij [gedaagden] , die dezelfde dag afwijzend heeft gereageerd. Bij brief van 12 oktober 2018 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagden] in gebreke gesteld en haar gesommeerd binnen een week de balen van inferieure kwaliteit aan te vullen en aanvullende schadevergoeding te betalen. [gedaagden] heeft niet aan deze sommatie voldaan. In de nadien gevoerde correspondentie tussen partijen en/of hun advocaten is [gedaagden] iedere aansprakelijkheid van de hand blijven wijzen. Bij brief van 7 maart 2019 heeft de advocaat van [eiseres] de koopovereenkomst (ten aanzien van de resterende 69 balen) buitengerechtelijk ontbonden.

3.Het geschil

Het standpunt van [eiseres]

3.1.
vordert samengevat - hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 28.595,-, vermeerderd met rente en kosten. Hieraan legt [eiseres] het volgende ten grondslag.
3.2.
[eiseres] doet een beroep op ontbinding van de koopovereenkomst op grond van artikel 6:265 BW. De geleverde balen beantwoordden volgens haar niet aan de overeenkomst omdat deze - mede gelet op de zaak en de mededelingen die de verkoper over de balen heeft gedaan - niet de eigenschappen bezitten die [eiseres] op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Hiertoe voert [eiseres] aan dat haar tussenpersonen uitdrukkelijk aan [gedaagden] te kennen hebben gegeven dat zij belang had bij goede kwaliteit kuilvoer, wat betekent dat droog voer geleverd zou worden, voorzien van plastic en zonder schades. Afgesproken is dat [gedaagden] persoonlijk aanwezig zou zijn bij het sorteren en het laden van de balen op de trailers, omdat namens [eiseres] niemand aanwezig kon zijn. De afnemers van [eiseres] hebben de voor hen bestemde partij geweigerd omdat balen gescheurd waren en het kuilvoer (te) verzadigd van vocht en onderhevig aan een rottingsproces. De geleverde balen zijn kortom volstrekt ongeschikt om te dienen als voorraad koeienvoeder. Als bewijs heeft [eiseres] verklaringen en foto's van haar afnemers overgelegd, een rapport van de Noorse autoriteit Mattilsynet en een verklaring van een ervaringsdeskundige.
3.3.
Omdat het transport maar een paar dagen in beslag heeft genomen, is de enkele mogelijke verklaring dat ófwel de balen ten tijde van het laden op de trailers beschadigd waren, ófwel dat het kuilvoer toen al van inferieure kwaliteit was. In veel balen zaten scheuren van 30 tot 100 centimeter die met wit plakband waren dichtgeplakt. Achteraf heeft [eiseres] vernomen dat de trailers overbeladen waren doordat de balen aanzienlijk zwaarder waren dan normaal, wat erop duidt dat het kuilvoer toen al verzadigd van vocht was. Bovendien zijn naderhand op het weiland in [plaats] 40 achtergebleven balen van goede kwaliteit gesignaleerd, zodat [eiseres] het ervoor houdt dat [gedaagden] bewust slechte balen heeft uitgesorteerd en geleverd.
3.4.
[eiseres] vordert vergoeding van de door haar geleden en aan [gedaagden] toe te rekenen schade op grond van artikel 6:277 BW en/of artikel 6:74 BW. Bij correcte nakoming zou zij na doorverkoop een resultaat hebben gehad van € 8.064,-, welke winst zij nu is misgelopen. Bovendien heeft [eiseres] extra kosten moeten maken (wegens de retourvrachten, de handlingkosten en herpakkingskosten) waardoor zij nu een verlies van € 18.940,- heeft gehad. De totale schade begroot zij op een bedrag van
(€ 8.064,- + € 19.940,- =) € 27.004,-. Tot slot maakt [eiseres] aanspraak op buitengerechtelijke kosten ad € 1.095,- conform het 'beleid BIK' en de vertaalkosten ad € 496,-. De vennoten van [gedaagden] zijn op grond van de wet hoofdelijk aansprakelijk.
3.5.
Naar aanleiding van het door [gedaagden] gevoerde verweer, stelt [eiseres] zich op het standpunt dat alleen 'gewoon' Nederlands recht op de koopovereenkomst van toepassing is. Het Weens Koopverdrag (CISG) kan volgens haar niet worden toegepast, omdat [gedaagden] volgens diens eigen stellingen niet wist zaken te zullen doen met een in Noorwegen gevestigde (zakelijke) relatie en dus niet voldaan is aan het bekendheidsvereiste van artikel 1 lid 2 CISG. Overigens is [eiseres] van mening dat haar tussenpersonen wel degelijk direct kenbaar hebben gemaakt dat het kuilvoer bestemd was voor export naar Noorwegen.
3.6.
Voor het geval het Weens Koopverdrag wel van toepassing is, stelt [eiseres] zich op het standpunt dat er sprake is van een wezenlijke tekortkoming die een ontbindingsrecht van [eiseres] als benadeelde kopende partij met zich brengt (artikel 49 CISG). De balen beantwoordden niet aan de overeenkomst omdat zij niet geschikt zijn voor het doeleinde waarvoor zij (gewoonlijk) zouden worden gebruikt, namelijk als voorraad koeienvoeder (artikel 35 CISG). Het was voor iedereen duidelijk dat het kuilvoer zou worden ingezet als voorraad koeienvoeder, zodat [gedaagden] (impliciet) gegarandeerd heeft dat de balen daarvoor geschikt waren. De balen voldeden al niet aan de overeenkomst tijdens het laden, het tijdstip waarop het risico op [eiseres] overging (artikel 36 CISG). [gedaagden] dient de volledige schade inclusief de gederfde winst aan [eiseres] te vergoeden (artikel 47 CISG). [gedaagden] wist als geen ander dat kuilvoer (ook) in Noorwegen een schaars goed was.
3.7.
[eiseres] betwist dat haar tussenpersonen de balen hebben goedgekeurd of geaccepteerd. De balen stonden in het weiland op een kluitje op elkaar, waardoor alleen de buitenste ring kon worden gezien. Afgesproken was dat [eiseres] bij het laden niet vertegenwoordigd zou zijn. Hierdoor is zij echter niet rechteloos geworden. Het eerste moment waarop zij redelijkerwijs heeft kunnen klagen, was na de lossing bij haar afnemers. [eiseres] heeft direct gereclameerd naar aanleiding van de ontvangen klachten. [eiseres] heeft dan ook tijdig geklaagd (artikel 38 CISG). Ook heeft [eiseres] tijdig een beroep op ontbinding van de overeenkomst gedaan. Aanvankelijk heeft [eiseres] geprobeerd om tot een oplossing met [gedaagden] te komen, maar toen bleek dat [gedaagden] geen kant op wilde, heeft zij de overeenkomst (gedeeltelijk) ontbonden.
Het standpunt van [gedaagden]
3.8.
[gedaagden] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen.
3.9.
[gedaagden] stelt de met [eiseres] gemaakte afspraken volledig te zijn nagekomen. Toen [naam 2] contact opnam, heeft [gedaagden] 200-250 balen kuilvoer in het weiland te [plaats] aangeboden. Iemand anders (naar later bleek: [naam 1] ) is de partij toen gaan bekijken. De partij is verkocht 'zoals die in het weiland stond'; er zijn geen garanties of anderszins toezeggingen over de kwaliteit van het kuilvoer gedaan. Afgesproken is dat vier vrachtwagens met 48 balen (in totaal 192 balen) zouden worden geleverd voor een prijs van € 40,- per pak; de koper zou het transport regelen en [gedaagden] het laden.
3.10.
Het Weens Koopverdrag (CISG) is van toepassing, aangezien Nederland en Noorwegen beide zijn aangesloten bij dit verdrag en partijen de werking van het verdrag niet hebben uitgesloten.
3.11.
Dat betekent in de eerste plaats dat ontbinding alleen mogelijk als er sprake is van een wezenlijke tekortkoming (artikel 49 CISG). Hiervan is geen sprake. [gedaagden] betwist dat de balen kuilvoer vóór het transport kwaliteitsgebreken vertoonden. Uit foto's die tijdens het laden zijn gemaakt (productie 27 bij de conclusie van antwoord) blijkt dat er geen gescheurde of aan elkaar geplakte balen zijn geladen; de balen waren gaaf en onbeschadigd. Vocht in kuilvoer levert geen wezenlijke tekortkoming op, integendeel een relatief hoog vochtigheidsgehalte is juist een eigenschap van kuilvoer. [eiseres] heeft kortom exact geleverd gekregen wat zij heeft gekocht. Het merendeel van de balen is (uiteindelijk) ook doorverkocht als dierenvoeding voor het dubbele van de aanschafprijs, dus daar daarmee staat de (commerciële) geschiktheid eigenlijk wel vast.
3.12.
[gedaagden] betwist dat uit het rapport van [naam 3] het tegendeel kan worden afgeleid; de controle - nog daargelaten dat niet blijkt op welke datum deze is uitgevoerd en dat het om balen van [gedaagden] ging - had enkel betrekking op de naleving door [eiseres] van de voorschriften voor diervoederhygiëne.
3.13.
[eiseres] heeft niet binnen redelijke termijn na ontdekking van de (vermeende) tekortkoming de overeenkomst ontbonden, zodat het recht daartoe is komen te vervallen (artikel 49 CISG). Volgens de eigen stellingen van [eiseres] heeft zij in elk geval bij aankomst van de balen op haar bedrijfslocatie in Noorwegen de (vermeende) wezenlijke tekortkoming ontdekt, maar niet eerder dan 7 maart 2019 heeft zij een beroep op ontbinding gedaan. Dat is te laat.
3.14.
Het risico (van schade) is op [eiseres] overgegaan toen [gedaagden] de balen op de afgesproken plaats heeft afgegeven aan de door [eiseres] ingeschakelde vervoerder (artikel 67 CISG). Het vervoer behoorde niet tot de overeenkomst. [eiseres] had de balen vóór het transport moeten keuren. De tussenpersonen van [eiseres] hebben enkele dagen vóór het transport de balen gecontroleerd en geïnspecteerd, waarna zij alleen aangegeven hebben dat de bovenste balen met vogelpikschade niet acceptabel waren. Die bovenste balen zijn dan ook niet geleverd. Over de kwaliteit van de overige balen is niet geklaagd; de tussenpersonen hebben ook niet gevraagd om de rest van de klamp balen te mogen zien (artikel 38 CISG).
3.15.
[gedaagden] betwist gemotiveerd (de omvang van) de door [eiseres] gestelde schade. [gedaagden] stelt niet te hebben geweten dat [eiseres] de balen tegen 'woekerprijzen' zou doorverkopen aan partijen in het buitenland; zij wist überhaupt niet dat [eiseres] de balen zou doorverkopen. In elk geval de winstderving komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat die schade bij het sluiten van de overeenkomst (redelijkerwijs) niet te voorzien was (artikel 74 CISG). Ook de overige schadeposten worden betwist.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak betreft een internationaal geval, aangezien [eiseres] in Noorwegen is gevestigd. Daarom dient de rechtbank eerst haar bevoegdheid (rechtsmacht) en het toepasselijk recht te bepalen. Partijen hebben geen forumkeuze gemaakt. [gedaagden] is in Nederland (Groningen) gevestigd. Op grond van artikel 4 lid 1 Brussel I
bis-Vo [1] jo. artikel 99 Rv is daarom deze rechtbank bevoegd. Partijen hebben ook geen rechtskeuze gemaakt. [gedaagden] is de verkoper. Op grond van artikel 4 lid 1 onder a Rome I- Vo [2] is daarom Nederlands recht van toepassing. Dit alles is tussen partijen overigens niet in geschil.
4.2.
Slechts ter discussie staat of ook het Weens Koopverdrag (CISG) [3] , dat als uniform kooprecht deel uitmaakt van het Nederlands recht, van toepassing is. De rechtbank overweegt als volgt. Omdat beide partijen zijn gevestigd in een verdragsstaat en de overeenkomst roerende zaken als onderwerp heeft is het Weens Koopverdrag van toepassing (artikel 1 lid 1 onder a CISG). Partijen hebben de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag niet uitgesloten. [eiseres] heeft aangevoerd dat het Weens Koopverdrag niet van toepassing is omdat [gedaagden] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst niet zou hebben geweten met een buitenlandse partij zaken te doen (artikel 1 lid 2 CISG). [eiseres] kan hier niet in gevolgd worden. [gedaagden] stelt dat het haar bekend was dat het kuilvoer niet voor [naam 2] en [naam 1] bestemd was, maar voor export naar Noorwegen. [eiseres] gaat daar zelf ook vanuit. De rechtbank ziet een en ander bevestigd in de door [eiseres] als productie 27 overgelegde schriftelijke verklaring van [naam 1] , waarin hij verklaart: "
Ik ben er zelf bij geweest toen [naam 2] in het tweede telefoongesprek tegen [gedaagden] kenbaar maakte dat bij hen stond de persoon die balen wilde kopen voor uitvoer naar Noorwegen (ik dus)." Dat [gedaagden] toen mogelijk nog niet wist dat [eiseres] haar wederpartij was, doet er niet aan af dat zij wel wist met een buitenlandse partij zaken te doen. De rechtbank zal dan ook aan de hand van het Weens Koopverdrag oordelen over de toewijsbaarheid van de vordering van [eiseres] .
4.3.
De kern van het geschil tussen partijen gaat over de vraag of [gedaagden] (wezenlijk) is tekortgeschoten in de nakoming van haar uit de koopovereenkomst voortvloeiende verbintenis tot levering van kuilvoer. Het ter zake gemaakte verwijt van [eiseres] dat het kuilvoer tijdens het laden op de trailers in Nederland al van inferieure kwaliteit was, dan wel dat het kuilvoer verpakt was in beschadigd plastic waardoor dit verloren is gegaan tijdens het transport naar Noorwegen, stuit naar het oordeel van de rechtbank af op het door [eiseres] niet in acht nemen van de keurings- en klachtplicht die op haar rustte. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.4.
De koper moet de zaken binnen een, gelet op de omstandigheden, zo kort mogelijke termijn (doen) keuren (artikel 38 CISG). Voorts verliest de koper het recht zich erop te beroepen dat de zaken niet aan de overeenkomst beantwoorden, indien hij niet binnen een redelijke termijn nadat hij dit heeft ontdekt of had behoren te ontdekken de verkoper hiervan in kennis stelt, onder opgave van de aard van de tekortkoming (artikel 39 CISG). Deze klachttermijn vangt aan op het moment dat de koper de non-conformiteit heeft ontdekt of had moeten ontdekken.
4.5.
Nu de overeenkomst niet het vervoer omvatte en uit de stellingen van partijen volgt dat kuilvoer aan bederf onderhevig is wanneer geen - adequate - maatregelen zijn getroffen om het fermentatieproces stil te leggen, in casu door het luchtdicht te verpakken in (onbeschadigd) plastic, rustte op [eiseres] de verplichting om het kuilvoer vóór het transport te (doen) keuren (artikel 38 CISG). [eiseres] kan niet gevolgd worden in haar stelling dat partijen hebben afgesproken dat dat [eiseres] bij het laden niet aanwezig zou zijn, zodat de keuring op zijn vroegst bij lossing in Noorwegen mocht plaatsvinden. De rechtbank begrijpt dat de stelling van [eiseres] berust op de (vooronder)stelling dat zij erop mocht vertrouwen dat alleen goede balen zouden worden geleverd, omdat [gedaagden] persoonlijk het laden zou verzorgen. Voor zover een dergelijk vertrouwen al gerechtvaardigd was, deed dit echter niet af aan de op [eiseres] rustende keuringsplicht.
4.6.
Vast staat dat [eiseres] het kuilvoer niet vóór het transport heeft gekeurd of doen keuren. Weliswaar hebben de tussenpersonen op enig moment het weiland te [plaats] bezocht, maar zij hebben toen alleen de buitenste balen geïnspecteerd; vast staat dat de buitenste balen met vogelpikschade niet naar Noorwegen zijn getransporteerd. Bij het laden van de balen op de trailers op 8 en 10 augustus 2018 is [eiseres] niet vertegenwoordigd geweest, hetgeen voor haar rekening en risico komt. De stelling van [eiseres] dat een keuring heeft plaatsgevonden op de plaats van bestemming (door haar eigen afnemers c.q. na doorlevering op haar eigen bedrijfslocatie in Noorwegen), kan haar niet baten. Immers, op grond artikel 38 lid 2 CISG kan de keuring slechts worden uitgesteld tot na aankomst van de zaken op hun plaats van bestemming in die gevallen waarin de overeenkomst tevens het vervoer van de zaken omvat. Dat is hier niet aan de orde.
4.7.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [eiseres] tijdig [gedaagden] in kennis heeft gesteld van de beweerdelijke non-conformiteit (artikel 39 CISG). De stelplicht en de bewijslast dat de koper tijdig en op de juiste wijze aan de klachtplicht heeft voldaan, rust op de koper, in casu [eiseres] . De duur van de klachttermijn hangt af van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder van de aard van de geleverde zaken. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige omstandigheden noopten tot een korte reclametermijn, waarbij [eiseres] terstond dan wel onverwijld na aflevering van het kuilvoer had moeten reclameren. Daartoe is onder meer redengevend dat het in casu gaat om balen die aan bederf onderhevig kunnen zijn indien deze niet onder de juiste condities zijn verpakt en vervoerd. Hierbij dient mede in aanmerking te worden genomen dat artikel 39 CISG onder meer beoogt de verkoper in staat te stellen om zelf de klachten te onderzoeken en bewijs te verzamelen over een gestelde non-conformiteit. Een korte klachttermijn klemt in de onderhavige omstandigheden temeer, nu bij gebreke daarvan (tegen)bewijslevering ter zake de gestelde non-conformiteit of ontbreken van causaal verband zou worden bemoeilijkt.
4.8.
Gesteld noch gebleken is dat de beweerdelijke non-conformiteit bij keuring vóór het transport niet had kunnen worden ontdekt. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] in elk geval had kunnen ontdekken dat - indien haar door [gedaagden] betwiste stellingen daaromtrent juist zouden zijn - in veel balen scheuren van 30-100 centimeter zaten die met wit plakband waren dichtgeplakt. Een dergelijke ontdekking had naar het oordeel van de rechtbank vervolgens aanleiding moeten zijn om nader onderzoek in te stellen naar de inhoud van de balen, dus het kuilvoer zelf, omdat uit de stellingen van partijen volgt dat een eenmaal geopend pak slechts enkele dagen houdbaar is. Derhalve is de klachttermijn aangevangen op het moment dat [eiseres] deze keuring had behoren uit te voeren, te weten vóór het transport naar Noorwegen (op 8 en 10 augustus 2018) waarbij de gestelde non-conformiteit ontdekt had kunnen worden. [eiseres] heeft op 17 augustus 2018 geklaagd over (een of meer van) de geleverde partijen kuilvoer. Dit is 7-9 dagen na het moment waarop de balen in Nederland geladen zijn en 4-6 dagen na het moment waarop deze in Noorwegen gelost zijn. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] hiermee in de gegeven omstandigheden een redelijke klachttermijn heeft overschreden. Dit klemt te meer omdat vervolgens niet eerder dan 12 oktober 2018 een sommatie is gevolgd.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiseres] reeds op het niet in acht nemen van de op haar rustende keurings- en klachtplicht afstuiten. Gelet hierop kunnen de overige stellingen van partijen, in het bijzonder over de vraag of er sprake is van een wezenlijke tekortkoming, onbesproken blijven.
4.10.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat
1.390,00(2,0 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 3.382,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 3.382,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2020. [4]

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
2.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst
3.Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken
4.750