In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is op 7 oktober 2020 vonnis gewezen in een incident betreffende de onbevoegdheid van de rechtbank. De eiser, wonende te Zevenbergen, heeft in de hoofdzaak hoofdelijke veroordeling gevorderd van de gedaagden, wonende te Hoogezand, tot betaling van een bedrag van € 46.358,70, vermeerderd met rente en kosten. Dit bedrag is deels gebaseerd op een licentieovereenkomst en deels op geleende gelden. De gedaagden hebben in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, stellende dat op grond van de licentieovereenkomst uitsluitend de Rechtbank Breda bevoegd is.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de domiciliekeuze in de overeenkomst niet automatisch leidt tot een exclusieve forumkeuze. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen tegen de gedaagden, met uitzondering van de vordering die verband houdt met de licentieovereenkomst. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagden afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident.
De zaak zal op 18 november 2020 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M. Sanna.