ECLI:NL:RBNNE:2020:3445

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
C/18/199741 / HA ZA 20-142
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure met domiciliekeuze en contractuele grondslagen

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is op 7 oktober 2020 vonnis gewezen in een incident betreffende de onbevoegdheid van de rechtbank. De eiser, wonende te Zevenbergen, heeft in de hoofdzaak hoofdelijke veroordeling gevorderd van de gedaagden, wonende te Hoogezand, tot betaling van een bedrag van € 46.358,70, vermeerderd met rente en kosten. Dit bedrag is deels gebaseerd op een licentieovereenkomst en deels op geleende gelden. De gedaagden hebben in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, stellende dat op grond van de licentieovereenkomst uitsluitend de Rechtbank Breda bevoegd is.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de domiciliekeuze in de overeenkomst niet automatisch leidt tot een exclusieve forumkeuze. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen tegen de gedaagden, met uitzondering van de vordering die verband houdt met de licentieovereenkomst. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagden afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident.

De zaak zal op 18 november 2020 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M. Sanna.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/199741 / HA ZA 20-142
Vonnis in incident van 7 oktober 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te Zevenbergen,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. E. van der Kolk te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Hoogezand,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Hoogezand,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. L.S. Slinkman te Hoogezand.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] . genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser] vordert in de hoofdzaak - samengevat - hoofdelijke veroordeling tot betaling van in totaal € 46.358,70 te vermeerderen met rente en kosten, en daarnaast tot verstrekking van omzetgegevens. Het gevorderde bedrag ziet voor € 11.150,- op licentievergoedingen uit hoofde van een tussen [eiser] en [gedaagde 1] (gedaagde sub 1) op 18 januari 2013 gesloten licentieovereenkomst/exploitatieovereenkomst en voor € 33.882,38 op geleende gelden en/of door [eiser] voor [gedaagden] . betaalde bedragen. Voor de gevorderde verstrekking van omzetgegevens beroept [eiser] zich op artikel 5 van voornoemde overeenkomst.
2.2.
[gedaagden] . vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Volgens hem is op grond van artikel 15 van de licentieovereenkomst/ exploitatieovereenkomst ("
Er wordt domicilie gekozen bij de Rechtbank Breda") uitsluitend Rechtbank Breda bevoegd om kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak.
2.3.
[eiser] voert verweer in het incident. Volgens hem houdt de domiciliekeuze in artikel 15 van de overeenkomst niet in dat Rechtbank Breda bij uitsluiting bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Bovendien heeft de vordering maar voor een fractie betrekking op de licentieovereenkomst/exploitatieovereenkomst.
2.4.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de wet is dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is (artikel 99 lid 1 Rv).
2.5.
Artikel 1:15 BW bepaalt dat een persoon een andere woonplaats dan zijn werkelijke slechts kan kiezen, wanneer de wet hem daartoe verplicht, of wanneer de keuze bij schriftelijk of langs elektronische weg aangegane overeenkomst voor een of meer bepaalde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen geschiedt en voor de gekozen woonplaats een redelijk belang aanwezig is. Op grond van artikel 1:15 BW is voor een wijziging van woonplaats dus een weloverwogen en ondubbelzinnige keuze nodig van de kant van zowel eiser als gedaagde, welke keuze vervolgens schriftelijk moet worden overeengekomen. Gelet op de inhoud van artikel 15 van de licentieovereenkomst/ exploitatieovereenkomst is hiervan naar het oordeel van de rechtbank sprake voor zover het [gedaagde 1] (gedaagde sub 1) betreft.
2.6.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat partijen met deze domiciliekeuze beoogd hebben geschillen bij uitsluiting aan de rechtbank te Breda (waarmee kennelijk bedoeld is: Rechtbank Zeeland-West-Brabant) voor te leggen. Een redelijke uitleg van deze contractsbepaling, mede gelet op gebruikte bewoordingen, brengt naar het oordeel van de rechtbank ook niet met zich dat sprake is van een exclusieve forumkeuze als bedoeld in artikel 108 Rv.
2.7.
Het voorgaande betekent wel dat volgens de hoofdregel van artikel 99 lid 1 Rv deze rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van de tegen [gedaagde 1] (gedaagde sub 1) gerichte vordering ter zake van de licentievergoedingen en de verstrekking van omzetgegevens.
2.8.
Dat geldt niet voor de vordering uit hoofde van geleende gelden en/of door [eiser] voor [gedaagden] . betaalde bedragen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] (gedaagde sub 1) met de domiciliekeuze ook beoogd heeft om een andere woonplaats te kiezen voor zover het gaat om andere rechtsbetrekkingen met [eiser] , dan die uit hoofde van de licentieovereenkomst/ exploitatieovereenkomst. In zoverre is deze rechtbank volgens de eerder bedoelde hoofdregel dus wel bevoegd om kennis te nemen van het geschil.
2.9.
Dat ook [gedaagde 2] (gedaagde sub 2) een andere woonplaats zou hebben gekozen, volgt tot slot nergens uit. Gesteld noch gebleken is dat zij als contractspartij is toegetreden bij de licentieovereenkomst/ exploitatieovereenkomst. De rechtbank is volgens de hoofdregel dus bevoegd om kennis te nemen van de tegen [gedaagde 2] (gedaagde sub 2) gerichte vorderingen, ongeacht de feitelijke en juridische grondslag waarop deze gebaseerd zijn.
2.10.
Omdat deze rechtbank bevoegd is ten aanzien van een van de gezamenlijk in het geding betrokken gedaagden - [gedaagde 2] (gedaagde sub 2) - en er geen sprake is van een exclusieve bevoegdheid van Rechtbank Zeeland-West-Brabant, acht de rechtbank zich op grond van artikel 107 Rv bevoegd om van het gehele geschil tegen beide gedaagde partijen kennis te nemen. Tussen de vorderingen tegen beide gedaagden bestaat naar het oordeel van de rechtbank een zodanige samenhang, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
2.11.
De rechtbank is kortom van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
2.12.
[gedaagden] . zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagden] . in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 543,00,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 november 2020voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 750