ECLI:NL:RBNNE:2020:3556

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
18/270087-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot vier jaar gevangenisstraf wegens poging tot doodslag op ex-vriendin

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 20 oktober 2020 een 30-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens poging tot doodslag van zijn ex-vriendin. De man heeft op 11 november 2019 op een drukbezocht treinstation zijn ex-vriendin meerdere malen met een mes gestoken, waarbij zij meer dan acht keer is geraakt. Een omstander heeft ingegrepen en erger voorkomen. De rechtbank heeft bij de strafmaat rekening gehouden met het feit dat de verdachte het slachtoffer eerder had lastiggevallen en dat de steekpartij ernstige gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer, waaronder een incomplete dwarslaesie en PTSS. De rechtbank heeft de gevolgen van het strafbare feit voor het slachtoffer als strafverzwarend aangemerkt, evenals de locatie van de steekpartij. De vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer is deels toegewezen, waarbij de verdachte 15.000 euro aan smartengeld moet betalen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaar laten wegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/270087-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
gedetineerd in de [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 oktober 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 november 2019, te de Westereen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd, [slachtoffer], opzettelijk van het leven te beroven, met voormeld oogmerk, met een mes, meerdere malen, op haar lichaam heeft ingestoken, onder meer in haar nek/hals en armen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2019, te de Westereen, aan een persoon, genaamd, [slachtoffer]
, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door met een mes, meerdere malen, op haar lichaam in te steken, onder meer in haar nek/hals en armen, en
bestaande dat zwaar lichamelijk letsel uit meerdere steekwonden op het lichaam, een incomplete dwarslaesie C3 AIS-D waarbij het ruggenmerg is beschadigd, onvolledige verlamming van de spieren van beide armen en beide benen, sensibiliteitsstoornissen en verminderde belastbaarheid en/of peesletsel aan (een) vinger(s) van de rechterhand waardoor beperkingen in mobiliteit;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2019, te de Westereen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voormeld oogmerk, met een mes, meerdere malen, op haar lichaam heeft ingestoken, onder meer in haar nek/hals en armen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2019, te de Westereen, een persoon, genaamd, [slachtoffer], heeft mishandeld door met een mes, meerdere malen, in te steken op haar lichaam, onder meer in haar nek/hals en armen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het handelen van verdachte wijst op een poging aangeefster opzettelijk van het leven te beroven dat derhalve moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het bewijs geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De verdachte heeft het feitelijk handelen zoals dat is ten laste gelegd, duidelijk en ondubbelzinnig bekend. De rechtbank volstaat daarom met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 november 2019, opgenomen op pagina 57 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019299813 d.d. 3 januari 2020, inhoudende de verklaring van [slachtoffer];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 november 2019, opgenomen op pagina 77 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 november 2019, opgenomen op pagina 98 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2];
5. een geneeskundige verklaring, op 15 februari 2020 opgemaakt en ondertekend door R. Meijer, forensisch arts, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende een geneeskundige verklaring van R. Meijer.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte heeft verklaard dat hij op 11 november [slachtoffer] meerdere malen met een mes heeft gestoken. Uit de verklaringen van verschillende getuigen leidt de rechtbank af dat de verdachte lukraak naar haar heeft uitgehaald met het mes. Dit deed hij terwijl het slachtoffer voor hem stond en toen hij bovenop haar lag in de bosjes naast het perron. Uit de letselverklaring volgt dat het slachtoffer meerdere malen is geraakt in beide armen. Eenmaal is het slachtoffer geraakt aan de achterzijde van haar nek. Verdachte is gestopt met het insteken op het slachtoffer doordat een omstander hem en het slachtoffer uit elkaar haalde.
De rechtbank acht op grond van deze feiten en omstandigheden bewezen dat de verdachte op zijn minst genomen met voorwaardelijk opzet heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven. Door op ongecontroleerde wijze op zeer korte afstand met een mes uit te halen naar het slachtoffer bestond de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou worden geraakt in een vitaal lichaamsdeel. Dat blijkt ook uit het feit dat het slachtoffer geraakt is in haar nek, een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam. De gedragingen van de verdachte, het lukraak meerdere malen insteken op het lichaam van het slachtoffer, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het veroorzaken van de dood van het slachtoffer dat niet anders kan dan dat de verdachte bewust deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 november 2019, te De Westereen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk van het leven te beroven, met voormeld oogmerk, met een mes, meerdere malen, op haar lichaam heeft ingestoken, onder meer in haar nek/hals en armen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair. Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die door verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie, een gevangenisstraf voor de duur van 24 tot 30 maanden bepleit met aftrek van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de psycholoog J.M. de Jonge d.d. 9 september 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank acht een poging tot doodslag bewezen. De verdachte heeft op klaarlichte dag op een drukbezocht treinstation zijn ex-vriendin meerdere malen lukraak met een mes gestoken. Uit het letselrapport blijkt dat zij meer dan acht keer is geraakt. Een omstander die tussenbeide is gekomen heeft voorkomen dat het niet (nog) erger is afgelopen. Het behoeft geen betoog dat verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan de ernstigste categorie misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht.
Alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan recht doen aan de ernst van het feit. Voor het bepalen van de hoogte van de straf hanteert de rechtbank in dit geval als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van drie tot vijf jaren.
Bij het bepalen van de concrete straf heeft de rechtbank de volgende omstandigheden betrokken.
Enkele dagen voor het steekincident heeft verdachte het slachtoffer lastig gevallen bij haar woning. Daarover heeft zij meerdere meldingen gedaan bij de politie. Ondanks dat vervolgens door de politie aan verdachte te kennen is gegeven dat het slachtoffer geen contact meer met hem wilde, is hij op 11 november 2019 teruggekeerd naar De Westereen. Hij heeft het slachtoffer opgezocht om af te dwingen dat zij hem zou helpen. Nadat het slachtoffer hem had afgewezen heeft verdachte een mes gepakt. Het gedrag van verdachte is aldus geëscaleerd van lastig vallen tot het toepassen van ernstig geweld.
De rechtbank acht de gevolgen van het strafbare feit voor het slachtoffer strafverzwarend. Het slachtoffer heeft door de steekpartij ernstig letsel opgelopen. Er is een operatie nodig geweest om het pees- en zenuwletsel aan haar rechterhand te herstellen. Daarnaast is een incomplete dwarslaesie geconstateerd ten gevolge waarvan zij verminderde kracht heeft in alle vier ledematen. Tot op de dag van de zitting ervaart het slachtoffer lichamelijke klachten en het is aannemelijk dat er op dat vlak beperkingen blijven bestaan. Uit haar verklaring ter zitting blijkt dat ook de psychische gevolgen voor het slachtoffer groot zijn. Zij is gediagnosticeerd met PTSS. Ze is het vertrouwen in mensen kwijt en is bang om alleen te zijn. Ook het feit dat zij door haar verblijf in het revalidatiecentrum enige tijd niet voor haar dochter kon zorgen heeft een grote impact gehad.
Strafverzwarend acht de rechtbank voorts dat de steekpartij plaats heeft gevonden op een treinstation. Uit de getuigenverklaringen van verschillende omstanders blijkt dat zij zich onveilig en angstig hebben gevoeld.
Verdachte is Eritrees vluchteling en heeft aanvankelijk in Denemarken een verblijfsvergunning gekregen. Door de raadsvrouw is medegedeeld dat hij na het uitzitten van een gevangenisstraf kan terugkeren naar Denemarken.
De psycholoog J.M. de Jonge heeft in haar rapport geconcludeerd dat de verdachte in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde op sociaal, emotioneel en relationeel niveau stabiel en zonder (ervaren)problemen functioneerde. Zij is tot de conclusie gekomen dat bij verdachte ten tijde van het feit geen sprake is geweest van een ziekelijke stoornis noch van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het feit kan daarom volledig aan de verdachte worden toe gerekend. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij wordt bijgestaan door mr. R. Spoelstra, advocaat te Leeuwarden. Gevorderd wordt een bedrag van € 10.308,13 ter vergoeding van materiële schade en € 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de schade hem niet onredelijk voorkomt en dat de vordering voldoende is onderbouwd. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij bepleit. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Met betrekking tot de ziektekosten dient enkel het eigen risico over 2019 en 2020 toegewezen te worden. Het eigen risico voor 2021 betreft toekomstige schade en is niet voor toewijzing vatbaar. De reiskosten naar Ureterp moeten worden afgewezen. Dit is geen rechtstreekse schade die voortvloeit uit het feit, een causaal verband ontbreekt. De kosten zonder nut dienen eveneens te worden afgewezen. Dit betreft indirecte schade en is niet voor toewijzing vatbaar. Dit geldt ook voor de kosten voor een huishoudelijke hulp. Het gaat hierbij om indirecte en toekomstige schade die zich moeilijk laat beoordelen hetgeen tot afwijzing moet leiden. De kosten die zijn gemaakt voor het inwinnen van medisch advies dienen ook te worden afgewezen, omdat dit niet noodzakelijke kosten waren. De raadsvrouw verzet zich niet tegen vergoeding van de (medische) kosten van € 41,80. Met betrekking tot de overige posten die zien op materiële schade heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsvrouw primair verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de discussie over de hoogte van een smartengeldvergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsvrouw matiging bepleit tot een bedrag van € 18.500,00 euro.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank overweegt met betrekking tot de verschillende schadeposten, zoals deze in de vordering en de overgelegde stukken zijn aangeduid, het volgende.
Eigen risico zorgverzekering 2019 en 2020, daggeldvergoeding en kosten medisch advies en medische informatie
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Immers zijn er in zowel 2019 als in 2020 zorgkosten gemaakt door de benadeelde partij waardoor haar eigen risico volledig is verbruikt. Ook heeft zij een daggeldvergoeding moeten betalen voor de periode dat zij in het ziekenhuis en in de revalidatiekliniek verbleef. De rechtbank is van oordeel dat de kosten in verband met het in kaart brengen van de (omvangrijke) schade door medische informatie op te vragen en advies in te winnen, in redelijkheid zijn gemaakt en in omvang redelijk zijn. Deze kosten komen daarom als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking .
De rechtbank zal voornoemde schadeposten voor een bedrag van € 3.641,65 toewijzen.
Eigen risico zorgverzekering 2021 en reiskosten Beatrixoord- Ureterp
De rechtbank acht de zorgkosten in verband met het eigen risico over 2021 niet toewijsbaar, omdat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. Onduidelijk is of er in 2021 zorgkosten gemaakt zullen worden en zo ja, in hoeverre deze kosten ten koste gaan van het eigen risico.
Met betrekking tot de reiskosten overweegt de rechtbank dat deze schade niet kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade. De benadeelde partij heeft ervoor gekozen haar dochter niet te willen ontvangen in Beatrixoord, de revalidatiekliniek waar zij verbleef, maar bij een vriendin die in Ureterp woont. Hiermee waren reiskosten gemoeid. De rechtbank is van oordeel dat deze schade niet direct voortvloeit uit het bewezenverklaarde en acht deze schadepost niet voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot voornoemde schadeposten niet-ontvankelijk verklaren.
Kosten zonder nut en huishoudelijke hulp
Gelet op de uit de bewezenverklaring blijkende feiten en omstandigheden en gelet op het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling van de schadeposten 'kosten zonder nut' en de kosten voor een huishoudelijke hulp voor de komende vijftien jaar, zoals deze door de benadeelde partij zijn gesteld, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Deze schade is door de verdediging betwist en de rechtbank is van oordeel dat deze schade niet zonder meer voor toewijzing vatbaar is. De discussie hieromtrent dient bij de civiele rechter gevoerd te worden. Daarom zal de vordering voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft (daarnaast) vergoeding van immateriële schade gevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de schade mede gelet op de letselcategorieën 4 en 5 uit de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven en zij acht, mede op basis daarvan, een bedrag van 15.000,00 redelijk en billijk. De vordering zal daarom voor dit deel worden toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Vordering benadeelde partij
Ten aanzien van 18/270087-19, primair.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 18.641,65(zegge: achttienduizend zeshonderdeenenveertig euro en vijfenzestig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]te betalen een bedrag van
€ 18.641,65, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2019, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 128 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 3.641,65 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Nieuwenhuis, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 oktober 2020.
Mr. A. Jongsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.