ECLI:NL:RBNNE:2020:3557

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
C/18/200405 / HA ZA 20-159
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tot schorsing stamrecht en instructierecht van aandeelhouders in vennootschap

Op 21 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een vonnis gewezen in een incident betreffende een voorlopige voorziening. De zaak betreft een geschil tussen [opposant], die in verzet is gekomen tegen een eerder verstekvonnis, en GMG HOLDING B.V. en [geopposeerde 2] en [geopposeerde 3]. [opposant] vordert schorsing van het stemrecht en instructierecht van de huidige aandeelhouders in de vennootschappen RegioIsolatie B.V. en PU-Tech B.V. Hij stelt dat de aandelen die door [geopposeerde 3] en GMG worden gehouden, op basis van eerder verleende koopopties aan hem geleverd hadden moeten worden. In de hoofdzaak heeft hij een reconventionele vordering ingesteld.

De rechtbank heeft de vordering van [opposant] afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de huidige aandeelhouders hun stemrecht en instructierecht op een zodanige wijze zullen uitoefenen dat dit niet kan worden geduld. De rechtbank wijst erop dat de algemene vergadering van aandeelhouders geen besluiten kan nemen zonder dat een vergadering is bijeengeroepen en zonder dat de bestuurder tijdig in kennis is gesteld van voorgenomen besluiten. De rechtbank concludeert dat [opposant] onvoldoende procesbelang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, en dat de vordering in strijd is met het belang van de vennootschap.

De rechtbank heeft [opposant] veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 2 november 2020 weer op de rol komen voor een akte door alle partijen over de positie van [geopposeerde 3] in het geding, waarna verdere beslissingen zullen worden aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/200405 / HA ZA 20-159
Vonnis in incident van 21 oktober 2020
in de verzetzaak van
[opposant],
wonende te Veendam,
opposant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. S. van Gessel te Veendam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GMG HOLDING B.V.,
gevestigd te Veendam,
geopposeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.P. van Boven te Assen,
2.
[geopposeerde 2],
wonende te Groningen,
geopposeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R.P. van Boven te Assen,
3.
[geopposeerde 3],
wonende te Groningen,
geopposeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. H.G. Ruis te Meppel.
Partijen zullen hierna [opposant] , GMG, [geopposeerde 2] en [geopposeerde 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door de rechtbank op 1 juli 2020 tussen GMG en [geopposeerde 2] als eisers en [opposant] en [geopposeerde 3] als gedaagden bij verstek gewezen vonnis onder zaak-/rolnummer C/18/198704 / HA ZA 20-97;
  • de verzetdagvaarding tevens vordering in reconventie, tevens houdende incident voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv;
  • de akte overlegging producties van [opposant] ;
  • de conclusie van antwoord in het incident van GMG en [geopposeerde 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[opposant] vordert in het incident dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, bestaande uit de schorsing van het stemrecht en het instructierecht verbonden aan de door [geopposeerde 3] en/of GMG gehouden aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschappen RegioIsolatie B.V. en PU-Tech B.V.
[opposant] legt hieraan - samengevat - ten grondslag dat de thans door [geopposeerde 3] en GMG gehouden aandelen op grond van de door [geopposeerde 3] op 9 mei 2018 en 5 juni 2018 verleende koopopties aan hem (hadden) moeten worden geleverd. In de hoofdzaak heeft hij onder meer een daartoe strekkende reconventionele vordering ingesteld. [geopposeerde 3] en GMG zijn volgens [opposant] feitelijk niet gerechtigd tot de aandelen, terwijl zij door de uitoefening van hun stemrecht en instructierecht zijn belangen kunnen schaden, bijvoorbeeld door hem als bestuurder van RegioIsolatie B.V te ontslaan of een bestuurder naast hem te benoemen wat kan leiden tot een onwerkbare situatie.
2.2.
[geopposeerde 2] en GMG voeren gezamenlijk verweer dat strekt tot afwijzing van de incidentele vordering. Hiertoe voeren zij - samengevat - aan dat een spoedvoorziening wordt gevraagd waarover in het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 13 maart 2020 reeds (inmiddels onherroepelijk) is beslist. De vordering is bovendien zodanig algemeen en ruim geformuleerd, dat toewijzing ervan in strijd is met het belang van de vennootschap. Er zijn aanwijzingen dat het managementteam van RegioIsolatie B.V. geen vertrouwen meer heeft in [opposant] als bestuurder, dat gelden aan de onderneming zijn onttrokken en dat meegedeeld is dat surseance van betaling wordt aangevraagd. Hierover wensen de aandeelhouders met hem te spreken, maar er is geen sprake van een aandeelhoudersvergadering met ontslag of schorsing van de bestuurder als agendapunt. GMG is overigens op goede gronden (mede-)aandeelhouder geworden van RegioIsolatie B.V. Een eventuele belangenafweging dient dan ook in het voordeel van verweerders in het incident uit te vallen.
2.3.
[geopposeerde 3] voert afzonderlijk verweer dat eveneens strekt tot afwijzing van de incidentele vordering. Hiertoe voert zij - samengevat - aan dat het vonnis in kort geding van 13 maart 2020 op grond van artikel 236 Rv tussen partijen bindende kracht heeft in de onderhavige procedure. Bovendien heeft [opposant] geen te respecteren belang (als bedoeld in artikel 3:303 BW), omdat hij niet heeft gereageerd op het aanbod van 10 juli 2020 tot overdracht van de toen door [geopposeerde 3] gehouden (50%) aandelen in RegioIsolatie B.V. en dus rauwelijks tot dagvaarding is overgegaan. Het is overigens maar de vraag of het mogelijk is om een incidentele vordering tegen een medegedaagde in de hoofdzaak in te stellen; van een ondeelbare processuele rechtsverhouding is in elk geval geen sprake. [geopposeerde 3] stelt zich tot slot op het standpunt dat [opposant] jegens haar afstand heeft gedaan van de koopopties, zodat hij daaraan geen rechten (meer) kan ontlenen.
2.4.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
2.5.
[geopposeerde 3] werpt terloops de vraag op of de incidentele vordering wel tegen haar (als oorspronkelijke medegedaagde) kan worden ingesteld. De rechtbank zal de door [geopposeerde 3] opgeworpen vraag in het incident onbeantwoord laten, omdat de incidentele vordering reeds op andere gronden zal worden afgewezen.
2.6.
[geopposeerde 3] stelt verder dat [opposant] onvoldoende (proces)belang heeft bij de onderhavige procedure. Op grond van artikel 3:303 BW komt zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toe. [geopposeerde 3] stelt dat zij voorafgaand aan dit geding de door haar gehouden aandelen heeft aangeboden, maar uit de verdere toelichting maakt de rechtbank op dat het niet gaat om haar eerdere volledige aandelenpakket maar om wat resteert nadat (50%) aandelen in RegioIsolatie B.V. aan GMG zijn geleverd. Aldus is er een discrepantie tussen wat [geopposeerde 3] stelt te hebben aangeboden en datgene waar [opposant] aanspraak op maakt. Overigens volgt uit het verweer in het incident van [geopposeerde 3] dat zij voornemens is om ten principale te betogen dat sprake is geweest van afstand van recht, zodat er geen leveringsverplichting (meer) op haar rust. Tegen deze achtergrond heeft [opposant] naar het oordeel van de rechtbank voldoende recht en belang om in de verzetprocedure alsnog verweer te voeren tegen de oorspronkelijke eis (tot levering van 50% van de aandelen in RegioIsolatie B.V. aan GMG) en om in reconventie levering aan hem te vorderen en - in het verlengde daarvan - een voorlopige voorziening te vorderen.
2.7.
Zowel [geopposeerde 2] en GMG als [geopposeerde 3] doen een beroep op het op 10 maart 2020 door de voorzieningenrechter in deze rechtbank gewezen kort geding vonnis, waarbij [geopposeerde 3] uitdrukkelijk een beroep doet op het gezag van gewijsde. Daarmee miskent [geopposeerde 3] dat op grond van artikel 257 Rv beslissingen bij voorraad geen nadeel toebrengen aan de zaak ten principale. Aangezien de onderhavige procedure de bodemzaak betreft ter zake van het geschil of (uitsluitend) [opposant] op grond van de koopopties recht heeft op levering van de door [geopposeerde 3] en GMG gehouden aandelen, heeft de beslissing van de voorzieningenrechter daarin geen bindende kracht tussen partijen. De rechtbank zal de incidentele vordering hierna dan ook zelfstandig, aan de hand van het in dit geding gevoerde partijdebat, gaan beoordelen.
2.8.
[opposant] heeft ook voor het overige voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Derhalve moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt.
2.9.
[opposant] betoogt dat [geopposeerde 3] en GMG door de uitoefening van hun stemrecht en instructierecht zijn belangen kunnen schaden. Hij benoemt hierbij concreet de mogelijkheid van zijn ontslag als bestuurder van RegioIsolatie B.V. dan wel het benoemen van een medebestuurder wat tot een onwerkbare situatie zou kunnen leiden. Zoals de voorzieningenrechter in kort geding ook heeft overwogen, brengt het wettelijke en statutaire kader mee dat de algemene vergadering van aandeelhouders geen besluiten kan nemen zonder dat een vergadering is bijeengeroepen en zonder dat de bestuurder tijdig in kennis is gesteld van voorgenomen besluiten. [opposant] heeft in het incident geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat (in tegenstelling tot wat [geopposeerde 2] en GMG betogen) van een dergelijke bijeenroeping en/of kennisgeving sprake is dan wel binnen afzienbare tijd zal zijn. Evenmin is gebleken dat er thans sprake is van een onwerkbare situatie bij RegioIsolatie B.V. of dat aan [opposant] als bestuurder instructies door de aandeelhouders zijn opgelegd. Ter zake van PU-Tech B.V. heeft [opposant] verder niets concreets aangevoerd. Aldus is bij deze stand van zaken onvoldoende aannemelijk geworden dat [geopposeerde 3] en GMG hun stemrecht en instructierecht zullen aanwenden op een zodanige wijze dat in redelijkheid niet kan worden geduld dat zij dat (voor de duur van het geding) blijven doen. De incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen.
2.10.
[opposant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
De rechtbank constateert dat van de oorspronkelijke gedaagden ( [opposant] en [geopposeerde 3] ) alléén [opposant] in verzet is gekomen van het op 1 juli 2020 gewezen verstekvonnis. De verzetdagvaarding is niet alleen aan de oorspronkelijke eisers (GMG en [geopposeerde 2] ) uitgebracht, maar ook aan [geopposeerde 3] . De door [opposant] ingestelde vordering in reconventie richt zich niet alleen tegen de oorspronkelijke eisers (GMG en [geopposeerde 2] ), maar ook tegen [geopposeerde 3] .
3.2.
De door [geopposeerde 3] terloops opgeworpen vraag of de incidentele vordering wel tegen haar (als oorspronkelijke medegedaagde) kan worden ingesteld, raakt de meer principiële procesrechtelijke vraagstukken (i) of het verzet doorwerkt in de verhouding tot de oorspronkelijke medegedaagden én (ii) of het mogelijk is om tegen hen een eis in reconventie in te stellen. De rechtbank wijst partijen erop dat de Hoge Raad zeer recent een uitspraak heeft gedaan over het eerste vraagstuk (HR 2 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1546). Verder wijst de rechtbank partijen op de vaste rechtspraak over het tweede vraagstuk (HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411).
3.3.
Alvorens in de hoofdzaak verder te procederen (antwoord en repliek in oppositie), zal de rechtbank partijen eerst in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de positie van [geopposeerde 3] in het onderhavige geding, zowel als het gaat om het doorwerken van het door [opposant] ingestelde verzet als om de door hem ingestelde vordering in reconventie.
3.4.
Iedere verdere beslissing zal in afwachting van de uitlatingen van partijen worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [opposant] in de kosten van het incident, aan de zijde van [geopposeerde 2] en GMG tot op heden begroot op € 543,00 en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
4.3.
veroordeelt [opposant] in de proceskosten, aan de zijde van [geopposeerde 3] tot op heden begroot op € 543,00,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 november 2020voor een akte door alle partijen over hetgeen is vermeld onder rov. 3.2 en 3.3, waarna partijen desgewenst op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kunnen nemen,
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 750