Op 21 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een vonnis gewezen in een incident betreffende een voorlopige voorziening. De zaak betreft een geschil tussen [opposant], die in verzet is gekomen tegen een eerder verstekvonnis, en GMG HOLDING B.V. en [geopposeerde 2] en [geopposeerde 3]. [opposant] vordert schorsing van het stemrecht en instructierecht van de huidige aandeelhouders in de vennootschappen RegioIsolatie B.V. en PU-Tech B.V. Hij stelt dat de aandelen die door [geopposeerde 3] en GMG worden gehouden, op basis van eerder verleende koopopties aan hem geleverd hadden moeten worden. In de hoofdzaak heeft hij een reconventionele vordering ingesteld.
De rechtbank heeft de vordering van [opposant] afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de huidige aandeelhouders hun stemrecht en instructierecht op een zodanige wijze zullen uitoefenen dat dit niet kan worden geduld. De rechtbank wijst erop dat de algemene vergadering van aandeelhouders geen besluiten kan nemen zonder dat een vergadering is bijeengeroepen en zonder dat de bestuurder tijdig in kennis is gesteld van voorgenomen besluiten. De rechtbank concludeert dat [opposant] onvoldoende procesbelang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, en dat de vordering in strijd is met het belang van de vennootschap.
De rechtbank heeft [opposant] veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 2 november 2020 weer op de rol komen voor een akte door alle partijen over de positie van [geopposeerde 3] in het geding, waarna verdere beslissingen zullen worden aangehouden.