ECLI:NL:RBNNE:2020:3562

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
18/740002-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en bedreiging met geweld door minderjarige verdachte

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van poging tot afpersing en bedreiging met geweld. De zaak kwam voort uit een incident op 5 januari 2020 in Drachten, waar de verdachte samen met een medeverdachte een vrouw met een mes heeft bedreigd om geld af te persen. De verdachte heeft de vrouw aangesproken met de woorden: 'Mevrouw, heeft u geld. Ik wil geld', terwijl hij en zijn mededader met deels bedekte gezichten op haar afrenden. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het bedreigen van twee andere slachtoffers met een mes en het in bezit hebben van professioneel vuurwerk. Tijdens de zitting op 17 september 2020 heeft de verdachte bekend, wat leidde tot een snelle afhandeling van de zaak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank hield rekening met de leeftijd van de verdachte, zijn psychische problemen, en het feit dat hij nog nooit eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uren op, met een vervangende jeugddetentie van 30 dagen, en een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740002-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 september 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 januari 2020 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), welk geweld of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en of zijn mededader(s) met (een) (door een capuchon) geheel of deels bedekt(e) gezicht(en) op die [slachtoffer 1] is/zijn afgerend en/of ten overstaan of aanzien van die [slachtoffer 1] een (groot) (keuken)mes heeft/hebben getoond en/of zichtbaar aanwezig heeft/hebben gehad en/of aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben toegevoegd; "Mevrouw, heeft u geld. Ik wil geld", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 5 januari 2020 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een (groot) (keuken)mes te tonen en/of met dat/een (groot) (keuken)mes
stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ;
3.
hij op of omstreeks 19 november 2019 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland,
al dan niet opzettelijk, (ongeveer) 0,247 kilogram, althans een hoeveelheid, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten 21 (stuks), althans een of meer, Banger Cobra Trate, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft opgeslagen
en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1., 2., en 3. ten laste gelegde. Zij heeft aangevoerd dat verdachte de onder 2. ten laste gelegde bedreiging alleen heeft gepleegd, zodat hij moet worden vrijgesproken van het medeplegen van dit feit.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman zijn geen bewijsverweren gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte de feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met betrekking tot de feiten met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
feit 1.:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 september 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 5 januari 2020, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL100-2020005781 van 14 januari 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 6 januari 2020, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] .
feit 2.:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 september 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 5 januari 2020, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL100-2020005781 van 14 januari 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 9 januari 2020, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] .
feit 3.:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 september 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 12 november 2019, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL100-2019300821 van 22 januari 2020, inhoudend de verklaring van verdachte;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 12 november 2019, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van
J. Miedema;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 15 november 2019, met bijlagen, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant [verbalisant].
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 januari 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader met deels bedekte gezichten op die [slachtoffer 1] zijn afgerend en ten overstaan van die [slachtoffer 1] een groot keukenmes hebben getoond en zichtbaar aanwezig hebben gehad en aan die [slachtoffer 1] hebben toegevoegd; "Mevrouw, heeft u geld. Ik wil geld", althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 5 januari 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door een groot keukenmes te tonen en met dat keukenmes een stekende beweging te maken in de richting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ;
3.
hij op 19 november 2019 te Drachten, in de gemeente Smallingerland opzettelijk ongeveer 0,247 kilogram, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten 21 stuks, Banger Cobra Trate, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging tot afpersing, door twee of meer verenigde personen;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
3. opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1., 2. en 3. laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en de volgende bijzondere voorwaarden:
- de verplichting zich te melden bij het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden en medewerking te verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht;
- de verplichting tot het hebben van scholing en/of een door de jeugdreclassering geschikt geachte dagbesteding;
- de verplichting te verblijven in de begeleid wooninstelling zorgboerderij [plaats] of [instelling] te [plaats] , of een soortgelijke instelling die de jeugdreclassering nodig en geschikt vindt;
- de verplichting mee te werken aan urinecontroles, indien en zo vaak de jeugdreclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht;
- de verplichting mee te werken aan een ambulante behandeling bij Accare of een soortgelijke hulpverleningsinstantie, indien en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt.
Verder heeft de officier van justitie dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht uitgevoerd door de William Schrikker Stichting gevorderd. Ook heeft ze opheffing van het geschorst bevel voorlopige hechtenis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde werkstraf passend is en kan worden opgelegd. Ook heeft hij aangevoerd dat hij zich niet verzet tegen een voorwaardelijke jeugddetentie en dat hij zich refereert ten aanzien van de hoogte daarvan. Hij heeft daarbij verzocht rekening te houden met het vrijheidsbelemmerende karakter van de schorsingsvoorwaarden waaraan verdachte zich geruime tijd heeft gehouden. De bijzondere voorwaarden, zoals door de officier van justitie zijn gevorderd, kunnen worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het psychologisch rapport opgemaakt door drs. M.Z. Pyrek, GZ-psycholoog, op 8 juni 2020, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad, van 8 september 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De destijds veertienjarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing samen met een ander, een bedreiging met een mes en het opzettelijk voorhanden hebben van illegaal vuurwerk.
Verdachte had een groot keukenmes meegenomen en met zijn medeverdachte heeft hij besproken iemand met behulp van dit mes geld af te persen. Toen ze het al wat oudere vrouwelijke slachtoffer passeerden besloten ze dat zij een geschikt doelwit was. Ze zijn met deels bedekte gezichten op haar afgerend en hebben haar het mes getoond en om geld gevraagd. Toen het slachtoffer geen geld bij zich bleek te hebben zijn ze vertrokken. Ze werden vervolgens door een man aangesproken op hun gedrag: het fietsen op de stoep. Verdachte werd boos en heeft de man en zijn echtgenote met het mes bedreigd. Dit zijn ernstige delicten. Verdachte heeft de slachtoffers een enorme schrik aangejaagd en uit de slachtofferverklaring van het slachtoffer van de poging tot straatroof blijkt dat zij nog steeds angstig is door wat haar is aangedaan.
Op een ander moment had verdachte een partij professioneel vuurwerk voorhanden. Dergelijk vuurwerk in handen van consumenten is gevaarlijk en veroorzaakt niet zelden letsel en schade. Verdachte heeft daarom hiermee een onverantwoord risico in het leven geroepen voor de veiligheid en gezondheid van personen en hun omgeving. Dit zijn kwalijke feiten en met name gelet op de poging tot afpersing en de bedreiging met het mes is de rechtbank is van oordeel dat het uitgangspunt, ook voor een minderjarige, een vrijheidsstraf moet zijn.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij nog nooit eerder met justitie in aanraking is geweest. Verdachte is voor de onderhavige feiten in verzekering gesteld en bij ingang van de inbewaringstelling op 9 januari 2020 is zijn voorlopige hechtenis met voorwaarden geschorst. Tijdens de schorsing had hij toezicht van de jeugdreclassering van de William Schrikker Stichting en zijn zijn vrijheden behoorlijk ingeperkt door de schorsingsvoorwaarden. Hij heeft sindsdien geen politiecontacten meer gehad.
Verdachte is door een psycholoog onderzocht. De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ADHD en een norm overschrijdend-gedragsstoornis. Door de gebrekkige impulscontrole kwam verdachte kort voorafgaand aan de poging tot afpersing niet tot andere overwegingen en tijdens de bedreiging was zijn handelen reactief impulsief en agressief. Vanuit zijn gebrekkige gewetensfunctie en empathisch vermogen was er vrijwel geen besef aanwezig wat hij aan angst teweeg bracht en zag hij niet de gevolgen voor hemzelf en de slachtoffers in. Het geweten had geen controlerende en corrigerende functie. Gezien het problematisch verloop van de ontwikkeling van verdachte zijn de genoemde psychische eigenschappen structureel en duurzaam gelegen in zijn functioneren, waardoor hij ten tijde van de feiten niet tot andere gedragskeuzes kon komen. Daarom adviseert de psycholoog verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Verder heeft de psycholoog geconcludeerd dat uitgaande van de problematiek van verdachte de kans op herhaling van het plegen van strafbare feiten hoog-gemiddeld tot hoog is. Zorgelijk acht de psycholoog de afwijkende gedachten van verdachte, zijn identificatie met criminele activiteiten en personen, en zijn omgang met randgroepjongeren. Verdachte is in hoge mate beïnvloedbaar voor negatieve en norm overschrijdende elementen, omdat hij er een zekere status aan ontleent. De thuissituatie is een beschermende factor. Zijn ouders zijn zeer betrokken en bezorgd over de ontwikkeling van verdachte. De problematiek van verdachte is echter te ernstig en te complex zodat niet van zijn ouders verwacht mag worden dat zij daar volledig pedagogisch handelingsbekwaam in zijn om hem op het goede spoor te houden. Een intensieve begeleiding en behandeling is volgens de psycholoog nodig om recidive te voorkomen. Een verplicht kader is nodig om onttrekking van de begeleiding en behandeling te voorkomen. Daarom adviseert de psycholoog verdachte bij een deels voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden op te leggen.
Door de Raad wordt een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met (bijzondere) voorwaarden geadviseerd. Deze voorwaarden bestaan onder meer uit meewerken aan de begeleiding van de jeugdreclassering uitgevoerd door de William Schrikker Groep, beschikken over dagbesteding en/of scholing, meewerken aan urinecontroles, meewerken aan een ambulante behandeling bij Accare of een soortgelijke hulpverleningsinstantie en verblijven in de zorgboerderij [plaats] of een soortgelijke instelling. De Raad adviseert verder het jeugdreclasseringstoezicht en de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar op te leggen.
Ter terechtzitting heeft de jeugdreclasseringsmedewerker medegedeeld dat verdachte niet meer verblijft in de zorgboerderij [plaats] en dat dat inmiddels ook niet meer een geschikte plek voor hem is. Zij heeft een intake geregeld bij de begeleid woonvoorziening [instelling] te [plaats] . Zij acht dit een geschikte plek voor verdachte, maar de plaatsing is nog niet definitief.
De rechtbank zal het advies van de psycholoog en de Raad volgen. De rechtbank zal verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie met de voorwaarden zoals geadviseerd opleggen. De rechtbank zal niet opleggen dat verdachte moet verblijven in de zorgboerderij [plaats] , omdat deze plek niet meer geschikt is voor hem. De rechtbank is van oordeel dat het wel nodig is dat verdachte verblijft in een begeleide woonvoorziening en zal daarom opleggen dat verdachte moet verblijven in [instelling] te [plaats] , of soortgelijke begeleide woonvoorziening, zulks op aanwijzing van de jeugdreclassering.
Verder zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen om verdachte te confronteren met de gevolgen van zijn handelen. De door de officier van justitie gevorderde straf is gelet op de ernst van de feiten gerechtvaardigd. De rechtbank zal echter toch een lagere werkstraf opleggen. De rechtbank acht het van belang dat het begeleidingstraject goed verloopt en de rechtbank acht de kans, gelet op de draagkracht van verdachte, niet ondenkbaar dat wanneer hij wordt overvraagd, dit traject mislukt.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en de voorwaarde van het verblijven in [instelling] te [plaats] of soortgelijke begeleid woonvoorziening, zulks op aanwijzing van de jeugdreclassering, passend en geboden en zal deze straf opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte zoals die hiervoor is gebleken uit hetgeen door de psycholoog is geconcludeerd, de kans op herhaling van soortgelijke feiten groot is, wanneer geen sprake is van jeugdreclasseringstoezicht en intensieve begeleiding. De rechtbank zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht bepalen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 644,58 ter vergoeding van materiële schade en € 800,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende jeugddetentie en de gijzeling op nul dagen worden vastgesteld.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is bepleit dat het deel materiële schade ten aanzien van de rapportkosten van de psychotherapeut, te weten € 146,25, moet worden afgewezen, omdat dit bedrag buitensporig hoog is. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman bepleit dat deze moet worden gematigd, omdat in de zaak waarna de benadeelde partij in de vordering verwijst meer geweld is toegepast dan door verdachte is gebruikt. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering niet hoofdelijk moet worden toegewezen, maar moet worden gehalveerd omdat verdachte minderjarig is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden. Ook de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank redelijk en billijk. De gevorderde schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2020.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij, ondanks dat zij minderjarig zijn, naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Omdat de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal, mede gelet op de leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het delict, de gijzeling en de vervangende jeugddetentie op nul dagen vaststellen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit en artikel 1.1.1 van de Tijdelijke regeling Vuurwerkbesluit.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een werkstraf voor de duur van 60 uren.De werkstraf moet binnen negen maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag inverzekeringstelling.

een jeugddetentie voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde:
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat veroordeelde:
1. dat veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSSjbjr), telefoonnummer [telefoonnummer] , en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat nodig vindt;
2. gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen en/of door de jeugdreclassering geschikt geachte dagbesteding zal hebben;
3. zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen, te weten [instelling] in [plaats] , of een soortgelijke instelling, zulks op aanwijzing van de jeugdreclassering en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld en voor zolang de jeugdreclassering dit gedurende de proeftijd nodig vindt;
4. zich verplicht mee te werken aan urineonderzoek op middelengebruik voor zolang de jeugdreclassering dit gedurende de proeftijd nodig vindt;
5. zich onder ambulante behandeling zal stellen van Accare of een soortgelijke hulpverleningsinstantie, op aanwijzing van de jeugdreclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instantie aan te geven, en voor zolang de jeugdreclassering dit gedurende de proeftijd nodig vindt.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit nodig vindt, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

feit 1.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.444,58 (zegge: één duizend vierhonderd vierenveertig euro en achtenvijftig eurocent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2020, aldus, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 1.444,58 (zegge: één duizend vierhonderd vierenveertig euro en achtenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
5 januari 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan nul dagen vervangende jeugddetentie worden toegepast. Bepaalt de duur van de gijzeling eveneens op nul dagen. Dit bedrag bestaat uit € 644,48 aan materiële schade en € 800,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of zijn mededader hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of zijn mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.A. Vlietstra en mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2020.