ECLI:NL:RBNNE:2020:3563

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
18/740001-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing door minderjarige met geweld en bedreiging

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 5 januari 2020 te Drachten, waar de verdachte samen met een medeverdachte een vrouw bedreigde met een groot keukenmes om geld af te persen. De verdachte is verschenen op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H. Terpstra, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet. De rechtbank heeft de tenlastelegging in twee delen gesplitst: het eerste deel betrof de poging tot afpersing, terwijl het tweede deel ging over bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De officier van justitie vorderde veroordeling voor het eerste feit en vrijspraak voor het tweede feit, wat de rechtbank uiteindelijk ook heeft geoordeeld. De rechtbank achtte het eerste feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekentenis van de verdachte en het proces-verbaal van de politie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 40 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht van de jeugdreclassering. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade claimde, toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade, samen met zijn medeverdachte, en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, terwijl ook rekening is gehouden met de leeftijd en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740001-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 september 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Terpstra, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 januari 2020 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), welk geweld of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en of zijn mededader(s) met (een) (door een capuchon) geheel of deels
bedekt(e) gezicht(en) op die [slachtoffer 1] is/zijn afgerend en/of ten overstaan of aanzien van die [slachtoffer 1] een (groot) (keuken)mes heeft/hebben getoond en/of zichtbaar aanwezig heeft/hebben gehad en/of aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben toegevoegd; "Mevrouw, heeft u geld. Ik wil geld", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 5 januari 2020 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een (groot) (keuken)mes te tonen en/of met dat/een (groot) (keuken)mes
stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. ten laste gelegde en zij heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2. ten laste gelegde. Zij heeft ten aanzien van feit 2. het volgende aangevoerd. Er was van te voren geen plan gemaakt om te bedreigen. Daardoor wist verdachte niet dat deze zou plaatsvinden en hij heeft ook geen invloed gehad op de bedreiging zelf. Daardoor is er geen sprake van een bewuste en nauwe samenwerking bij de uitvoering van de bedreiging en moet verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, voor het onder 1. ten last gelegde een veroordeling kan volgen en dat verdachte van het onder 2. ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 2. heeft zij het volgende aangevoerd. De bedreiging betreft een impulsieve actie van de medeverdachte en verdachte heeft hierbij geen enkele rol gehad. Hij heeft weliswaar verklaard gescholden te hebben op de aangever, maar dit heeft geen zodanige invloed op de dreigende sfeer gehad dat hierover door de aangevers wordt verklaard. Er is daarom geen sprake van medeplegen en verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken.

Beoordeling van het bewijs

Oordeel van de rechtbank
feit 2:
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het onder 2. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
feit 1:
De rechtbank acht het onder 1. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 september 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 5 januari 2020, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL100-2020005781 van 14 januari 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 januari 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader met deels bedekte gezichten op die [slachtoffer 1] zijn afgerend en ten overstaan van die [slachtoffer 1] een groot keukenmes hebben getoond en zichtbaar aanwezig hebben gehad en aan die [slachtoffer 1] hebben toegevoegd; "Mevrouw, heeft u geld. Ik wil geld", althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging tot afpersing, door twee of meer verenigde personen;
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en de volgende bijzondere voorwaarden:
- de verplichting zich te melden bij [instelling] te Leeuwarden en medewerking te verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht;
- de verplichting tot het hebben van scholing en/of een door de jeugdreclassering geschikt geachte dagbesteding;
- de verplichting mee te werken aan urinecontroles, indien en zo vaak de jeugdreclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht;
- de verplichting mee te werken aan een ambulante behandeling bij Accare of een soortgelijke hulpverleningsinstantie, indien de jeugdreclassering dit nodig vindt;
- de verplichting, in de eerste twaalf maanden van de proeftijd, in het kader van het jeugdreclasseringstoezicht medewerking verlenen aan de maatregel Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern, hierna te noemen ITB Harde Kern.
Verder heeft de officier van justitie opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke werkstraf en de voorwaardelijke jeugddetentie te matigen. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. In de strafmaat moet worden meegewogen dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, dat hij als first-offender vier dagen in detentie heeft doorgebracht en hij tijdens de schorsing zich aan zulke strenge voorwaarden moest houden dat in praktijk sprake was van een begeleidingstraject vergelijkbaar met ITB Harde Kern. Dit laatste maakt het onredelijk om nogmaals twaalf maanden in plaats van zes maanden ITB Harde Kern op te leggen. Verdachte moet om recidive te voorkomen een intensief behandeltraject volgen en is net met een nieuwe school gestart. Wanneer hij hiernaast ook nog een werkstraf van 80 uren zou moeten doen is dat te fors. In de door de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad, geadviseerde voorwaarden kan verdachte zich vinden. Het geschorst bevel voorlopige hechtenis moet worden opgeheven.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het psychologisch rapport opgemaakt door H.K. Meijer, GZ-psycholoog, op 18 mei 2020, het adviesrapport van de Raad van 14 september 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De zestienjarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing samen met een ander.
De medeverdachte had een groot keukenmes meegenomen en samen hebben ze besproken iemand met behulp van dit mes geld af te persen. Toen ze het al wat oudere vrouwelijke slachtoffer passeerden besloten ze dat zij een geschikt doelwit was. Ze zijn met deels bedekte gezichten op haar afgerend en hebben haar het mes getoond en om geld gevraagd. Toen het slachtoffer geen geld bij zich bleek te hebben zijn ze vertrokken. Dit is een ernstig delict. Verdachte heeft het slachtoffer een enorme schrik aangejaagd en uit de slachtofferverklaring blijkt dat zij nog steeds angstig is door wat haar is aangedaan. De rechtbank is van oordeel dat voor een zo'n ernstig feit het uitgangspunt, ook voor een minderjarige, een vrijheidsstraf moet zijn.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij nog nooit eerder met justitie in aanraking is geweest. Verdachte is voor het onderhavige feit in verzekering gesteld en bij ingang van de inbewaringstelling op 9 januari 2020 is zijn voorlopige hechtenis met voorwaarden geschorst. Tijdens de schorsing had hij toezicht van de jeugdreclassering en moest hij zich houden aan strikte voorwaarden die zijn vrijheid beperkten. Sindsdien is hij niet meer in aanraking gekomen met de politie.
Verdachte is door een psycholoog onderzocht. De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gedragsstoornis en een autisme spectrum stoornis, hierna te noemen: ASS. Vanuit de oppositioneel-opstandige stoornis en secundair onderliggend de ASS is de behoefte aan spanning bij verdachte groot, is er zelfoverschatting, het stoer willen zijn en aanzien in een groep willen verwerven, opportunisme en een lacunair geweten waardoor verdachte ten tijde van het plegen van het feit heeft gehandeld zoals hij handelde. Daarom wordt geadviseerd het feit verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Verder heeft de psycholoog geconcludeerd dat het risico op recidive matig is. Er is sprake van kwetsbaarheid in een groep, een zich profileren om erbij te horen waardoor verdachte betrokken kan raken bij een afwijkende situatie. Ook de vele schoolwisselingen zijn niet bevorderlijk geweest voor het ontwikkelen van een stabiel en pro-sociaal vriendennetwerk. De ouders van verdachte en de opvoeding die hij krijgt kunnen een dusdanige positieve invloed op hem uitoefenen dat verdachte behoed wordt voor verder afglijden. Naast coaching, is onderwijs en een bij verdachte passende sport een interventie die de kans op herhaling beperkt. Het is voor de ontwikkeling van verdachte belangrijk dat hij leert intrinsieke verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag dat hij zelf leert na te denken over wat hem kan helpen in afwijkende situaties en dat hij leert daarnaar te handelen, zodat interventies meer kans van slagen zullen hebben. Ten gunste van verdachtes ontwikkeling adviseert de psycholoog het jeugdreclasseringstraject te verlengen bij een deels voorwaardelijk strafdeel.
Door de Raad wordt een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met (bijzondere) voorwaarden geadviseerd. Deze voorwaarden bestaan onder meer uit meewerken aan de begeleiding van de jeugdreclassering, waarvan de eerste zes maanden van de proeftijd in het kader van ITB Harde Kern, het beschikken over dagbesteding en/of scholing, meewerken aan urinecontroles en meewerken aan een ambulante behandeling bij Accare of een soortgelijke hulpverleningsinstantie.
Ter terechtzitting heeft de jeugdreclasseringsmedewerker medegedeeld dat hij adviseert de maatregel ITB Harde Kern de eerste twaalf maanden van de proeftijd op te leggen, omdat nu het elektronisch toezicht zal stoppen het in een periode van twaalf maanden makkelijker is om de teugels aan te trekken en weer te laten vieren. Dat is in een periode van zes maanden minder goed mogelijk, aldus de jeugdreclasseringsmedewerker.
De rechtbank zal het advies van de psycholoog en de Raad volgen. De rechtbank zal verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie met de voorwaarden zoals geadviseerd opleggen. Verder zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen om verdachte te confronteren met de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank zal een lagere werkstraf opleggen dan is gevorderd. Verdachte heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis aan strenge voorwaarden moeten houden, waarbij een van de voorwaarden elektronisch toezicht was. De rechtbank zal nu ook de maatregel ITB Harde Kern voor de duur van zes maanden opleggen. Dit houdt in dat verdachte zich opnieuw aan strenge voorwaarden moet houden en een intensief begeleidingstraject moet volgen. Om dit te compenseren en rekening houdend met de draagkracht van verdachte acht de rechtbank een lagere werkstraf passend. De rechtbank ziet in het advies van de jeugdreclasseringsmedewerker en gelet op de omstandigheden dat verdachte reeds een intensief begeleidingstraject achter de rug heeft geen aanleiding om de maatregel ITB Harde Kern voor een periode van twaalf maanden opleggen en zal het advies van de Raad hierin volgen en de maatregel voor de eerste zes maanden van de proeftijd opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad, passend en geboden en zal deze straffen opleggen.
Door de Raad is geadviseerd om het jeugdreclasseringtoezicht en de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar op te leggen. De rechtbank stelt vast dat het recidive gevaar als matig moet worden ingeschat. Hierdoor wordt niet voldaan aan het wettelijke criterium voor het bepalen van de dadelijk uitvoerbaarheid en daarom zal de rechtbank daartoe niet overgaan.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 644,58 ter vergoeding van materiële schade en € 800,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende jeugddetentie en de gijzeling op nul dagen worden vastgesteld.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de ouders van verdachte willen dat hetgeen wordt gevorderd wordt toegewezen, maar de raadsvrouw verzoekt de rechtbank ten aanzien van de immateriële schade een afweging te maken of het gevorderde bedrag redelijk en billijk is, omdat in de zaak waarna de benadeelde partij in de vordering verwijst meer geweld is toegepast dan door verdachte is gebruikt.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden. Ook de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank redelijk en billijk. De gevorderde schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2020.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Omdat de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal, mede gelet op de leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het delict, de gijzeling en de vervangende jeugddetentie op nul dagen vaststellen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een werkstraf voor de duur van 40 uren.De werkstraf moet binnen negen maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag inverzekeringstelling.

een jeugddetentie voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat veroordeelde:
1. zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij [instelling] op het adres [straatnaam] te Leeuwarden,
en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen en/of door de jeugdreclassering geschikt geachte dagbesteding zal hebben;
3. zich verplicht mee te werken aan urineonderzoek op middelengebruik voor zolang de jeugdreclassering dit gedurende de proeftijd nodig vindt;
4. zich onder ambulante behandeling zal stellen van Accare of een soortgelijke hulpverleningsinstantie, op aanwijzing van de jeugdreclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instantie aan te geven, en voor zolang de jeugdreclassering dit gedurende de proeftijd nodig vindt;
5. in het kader van het jeugdreclasseringstoezicht de eerste zes maanden van de proeftijd medewerking zal verlenen aan de maatregel Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern).
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, waarvan de eerste zes maanden in het kader van Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

feit 1.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.444,58 (zegge: één duizend vierhonderd vierenveertig euro en achtenvijftig eurocent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2020, aldus, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 1.444,58 (zegge: één duizend vierhonderd vierenveertig euro en achtenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
5 januari 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan nul dagen vervangende jeugddetentie worden toegepast. Bepaalt de duur van de gijzeling eveneens op nul dagen. Dit bedrag bestaat uit € 644,48 aan materiële schade en € 800,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of zijn mededader hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of zijn mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Nieuwenhuis, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en
mr. M. Brinksma, kinderrechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2020.