ECLI:NL:RBNNE:2020:371

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 176
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leges voor het aanvragen van een ID-kaart en de vraag naar overschrijding van de opbrengstlimiet

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van de gemeente Dantumadiel, bezwaar gemaakt tegen de leges die in rekening zijn gebracht voor het aanvragen van een ID-kaart. De heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel heeft op 26 april 2017 leges van € 50,65 in rekening gebracht, gebaseerd op de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2017. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 19 december 2017 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij zij betoogde dat de leges niet terecht waren geheven, omdat de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet zou zijn overschreden.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht. Eiseres stelde dat de cijfers van de leges niet inzichtelijk en controleerbaar waren en dat de kosten niet konden worden herleid naar de leges. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had verschaft in de geraamde baten en lasten van de gemeentelijke begroting. De rechtbank concludeerde dat de leges niet in strijd waren met de opbrengstlimiet, omdat de geraamde baten de geraamde lasten niet overschreden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van overschrijding van de opbrengstlimiet.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 4 februari 2020, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/176
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 4 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 april 2017 aan eiseres leges in rekening gebracht in verband met het aanvragen van een ID-kaart.
Bij uitspraak op bezwaar van 19 december 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres
ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Namens partijen zijn verschenen hun gemachtigden. Met toestemming van partijen zijn de zaken 18/176, 17/871, en 18/1569 gelijktijdig ter zitting behandeld.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiseres heeft op 26 april 2017 voor het aanvragen van haar ID-kaart (een Nederlandse identiteitskaart) aan de balie van het gemeentehuis in Dantumadiel een bedrag aan leges betaald van € 50,65, waarvoor eiseres een zogeheten ‘Baliebon’ met nummer [nummer] heeft ontvangen (de aanslag).
1.2.
De aanslag is gebaseerd op de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2017 van de gemeente Dantumadiel (hierna: de Verordening) en de bijbehorende Tarieventabel, vastgesteld door de raad van de gemeente Dantumadiel op 20 december 2016. De Tarieventabel bevat drie titels. Titel 1 omvat de Algemene dienstverlening, Titel 2 omvat de Dienstverlening vallend onder de fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning, en Titel 3 omvat de Dienstverlening vallend onder de Europese dienstenrichtlijn. In de Tarieventabel is ten aanzien van de leges voor de ID-kaart het volgende opgenomen:

Titel 1 Algemene dienstverlening
(…)
Hoofdstuk 2 Reisdocumenten
1.2
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:
(…)
1.2.5.1 van een Nederlandse identiteitskaart:
1.2.5.2 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is € 50,65
1.3.
Eiseres heeft bij brief van 15 mei 2017, ontvangen door verweerder op 17 mei 2017, bezwaar gemaakt tegen de aanslag. In deze brief staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld: “
De begroting van baten en lasten is ook nog onvoldoende onderbouwd. De kostendekkendheid is niet eenduidig, transparant en controleerbaar vast te stellen. Ik ben niet geïnformeerd over de kosten en de heffingsambtenaar heeft de werkzaamheden niet vastgesteld.
1.4.
Verweerder heeft op 19 december 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar van eiseres omtrent de kostendekkendheid ongegrond verklaard. In de uitspraak op bezwaar verwijst verweerder naar een kostenonderbouwing, waaruit blijkt dat de geraamde baten in de gemeentelijke begroting de geraamde kosten niet overschrijden.
1.5.
In de begroting 2017 van de gemeente Dantumadiel is bij het ‘Begrotingsproduct: 916 Burgerzaken’ het volgende overzicht van de geraamde lasten en baten (in €) opgenomen:

Begroting 2017Lasten Baten

Burgerlijke stand 56.875 9.031
Identiteitsdocumenten 167.414 153.122
Rijbewijs 40.941 48.565
Reserveringen - -
Saldo 265.230 210.718
1.6.
Tot de gedingstukken behoort tevens een ‘Toelichting kostenonderbouwing leges’ van de gemeente Dantumadiel. . Deze toelichting vermeldt – voor zo ver hier van belang – het volgende:

In aanvulling op de toelichting in de paragraaf Lokale heffingen van de begroting 2017 en de ANG tabel die bij deze verordening gaat wordt hierna een verdere specificatie gegeven op de wijze van kostentoerekening aan de verschillende categorieën leges.
Net als in de begroting wordt hierna per legescategorie aangegeven welke producten daarvoor worden ingezet en welk deel van de kosten daarvan wordt toegerekend aan de leges. (…)
De berekening van de kosten die aan de leges worden toegerekend bestaat telkens uit twee gedeelten:
  • Een raming van de personele kosten. Deze is gebaseerd op de raming van het aantal uren per legescategorie in de ANG tabel en het uurtarief dat is berekend als het gemiddelde uurtarief van de GR DDFK.
  • Een specificatie van de overige toegerekende kosten, waarbij het gaat om kosten van inkoop voor zover die van toepassing zijn op de leges.
(…)

Totaal:

De kostendekkendheid van de legesverordening komt op 93%:

Totale lasten
541.094
Totale baten
504.769
Kostendekkendheid
93%
1.7.
Ten aanzien van de kostenonderbouwing over 2017 is door verweerder tevens een
(verkorte) rapportage overgelegd. Deze ‘Recapitulatie Kostendekkendheidsonderzoek tarieventabel Dantumadiel 2017’ is opgesteld door de Adviesgroep Nederlandse Gemeenten (ANG). Deze recapitulatie luidt als volgt (in €):

Recapitulatie Kostendekkendheidsonderzoek tarieventabel Dantumadiel 2017

kosten
opbrengsten
percentage
Titel 1 Algemene dienstverlening
197.93
234.045
118%
Burgerlijke stand
25.515
9.032
35%
Reisdocumenten
114.563
153.123
134%
Rijbewijzen
26.752
48.565
182%
Verstrekkingen uit de Basisregistratie Personen (BRP)
1.23
1.305
106%
Vastgoedinformatie
424
162
38%
Overige publiekszaken
17.499
16.6
95%
Kansspelen
1.348
1.177
87%
Verkeer en vervoer
9.279
3.628
39%
Titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/ omgevingsvergunning
287.887
257.774
90%
Vooroverleg/beoordeling conceptaanvraag
42.413
13.279
31%
Omgevingsvergunning
213.658
226.538
106%
Teruggaaf
4.42
0%
Bestemmingswijzigingen zonder activiteiten
27.395
17.958
66%
Titel 3 Dienstverlening vallend onder Europese dienstenrichtlijn
28.535
8.563
30%
Horeca
5.173
3.636
70%
Organiseren evenementen of markten
14.624
1.106
8%
Brandbeveiligingsverordening
1.282
2.263
177%
In deze titel niet benoemde vergunning, ontheffing of and
7.455
1.559
21%
Totaal
514.351
500.382
97%
1.8.
Eiseres heeft in haar nadere stuk van 16 april 2018 het volgende cijfermatige overzicht opgenomen:
Burgerlijke stand
16.825
9.031
Reisdocumenten
114.563
153.122
Rijbewijzen
26.752
48.565
Overige Publiekszaken
18.729
17.905
Vastgoed
424
162
Omgevingsvergunning
202.765
202.375
Bestemmingsplan
27.395
17.958
horeca markten
19.598
12.069
Totaal
427.051
461.187
Geschil
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de leges terecht in rekening zijn gebracht, meer specifiek of de Verordening verbindende kracht mist wegens overschrijding van de opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet.
2.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de cijfers van de leges niet inzichtelijk en controleerbaar zijn en niet feitelijk zijn te herleiden naar kosten ter zake. Eiseres heeft twijfels ten aanzien van de kosten ter zake. De cijfers in de begroting wijken af ten opzichte van het gestelde in de tarieventabel. Tot slot stelt eiseres dat de cijfers uit het ANG-onderzoek zijn gebaseerd op de juiste prestaties en verstrekkingen, die niet kunnen uitgaan boven wat er in de begroting staat vermeld.
2.2.
Verweerder stelt zich - samengevat - op het standpunt dat hij met hetgeen hij heeft overgelegd voldoende inzicht heeft verschaft en dat de opbrengstlimiet niet wordt overschreden.
3. De rechtbank overweegt met betrekking tot de opbrengstlimiet als volgt. Ingevolge artikel 229b van de Gemeentewet worden de tarieven van rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, van die wet zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten (in casu: de leges) niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Tot de ‘lasten ter zake’ behoren niet alleen posten die rechtstreeks samenhangen met de verleende diensten waarvoor de rechten worden geheven, maar daartoe behoren ook aan die diensten toe te rekenen indirecte kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat die indirecte kosten meer dan zijdelings met die diensten moeten samenhangen. De desbetreffende kostenposten kunnen slechts dan niet (geheel of ten dele) als ‘lasten ter zake’ worden aangemerkt indien zij geheel of nagenoeg geheel andere doeleinden dienen (vgl. onder meer HR 4 juni 2010, nr. 08/00313, ECLI:NL:HR:2010:BL0990).
3.1.
Bij de beoordeling van het geschil zijn de regels rond stelplicht en bewijslast van belang zoals deze door de Hoge Raad zijn vastgesteld in (onder andere) zijn arresten van 24 april 2009, nr. 07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777 en 18 april 2014, nr. 13/00469, ECLI:NL:HR:2014:938. Die regels kunnen als volgt kort worden samengevat. Uitgangspunt is dat de bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op de belanghebbende rust. Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij behoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de gemeente mag niet worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op de belanghebbende rust, dient hij, nadat de gemeente aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Vervolgens dient de heffingsambtenaar voor die posten nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. Indien een belanghebbende vervolgens stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt belanghebbende de bewijslast. Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden welke posten kunnen worden beschouwd als een 'last ter zake' en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden.
3.2.
De rechtbank overweegt dat, nu eiseres zich op het standpunt stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden, op grond van de hiervoor bij 3.1. vermelde arresten het dan eerst op de weg van verweerder ligt om inzicht te geven in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen.
3.3.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder in dit kader overzichten van de geraamde baten en lasten uit de gemeentelijke begroting van 2017 heeft overgelegd, alsmede een recapitulatie waaruit de geraamde kostendekkendheid van de Verordening volgt (zie 1.5. tot en met 1.7). Volgens deze (begrotings)cijfers is op het niveau van de Verordening geen sprake van een overschrijding van de opbrengstlimiet. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de recapitulatie (zie 1.7), die is opgesteld door de ANG, een enger lastenbegrip hanteert dan de gemeente in de begroting doet. De bedragen in de recapitulatie zijn nauwkeuriger en verfijnder dan de cijfers in de begroting, hetgeen het verschil verklaart tussen het kostendekkingspercentage volgens de begroting van 93% en volgens de recapitulatie van 97%. Verweerder heeft verder toegelicht dat het verschil met name wordt veroorzaakt door een andere toerekening van de overhead.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het overleggen van de bij 1.5 tot en met 1.7 vermelde gegevens en de ter zitting verstrekte toelichting voldoende inzicht in de raming van de ‘lasten ter zake’ heeft verschaft. De omstandigheid dat de ramingen in de begroting niet volledig overeenkomen met de ramingen volgens het ANG-overzicht acht de rechtbank hiervoor geen beletsel, met name niet omdat in beide opstellingen de baten de lasten niet overtreffen.
3.5.
Zoals uit de bij 3.1. vermelde arresten volgt, dient eiseres, nadat de heffingsambtenaar inzicht heeft verschaft in de geraamde baten en lasten, gemotiveerd te stellen waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake van de in de Verordening bedoelde diensten. Naar de rechtbank begrijpt, heeft eiseres met haar eigen overzicht (zie 1.8.) bedoeld aan te geven dat de totale baten de totale kosten overstijgen op het niveau van de gehele Verordening met € 34.136 (€ 461.187 - € 427.05).
3.6.
De gemachtigde van eiseres heeft ter toelichting op het bij 1.8. vermelde overzicht gesteld dat de lasten 'Verkeer en vervoer', 'Kansspelen' en 'Brandbeveiligingsverordening' niet opgenomen moeten worden in de begroting, omdat dit algemene zaken dan wel zaken van openbare orde betreft. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de toetsing van de opbrengstlimiet niet per afzonderlijke dienst geschiedt, maar op het niveau van de verordening. Dat leidt tot toepassing van de in artikel 229b van de Gemeentewet neergelegde toets op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en op het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden (zie HR 4 februari 2005, nr. 38860, ECLI:NL:HR:2005:AP1951 en HR 13 februari 2015, nr. 14/00655, ECLI:NL:HR:2015:282). Aangezien de door eiseres genoemde dienstverlening onder artikel 2 van de Verordening (en de daarbij behorende Tarieventabel) valt, kunnen de lasten ter zake van deze dienstverlening worden meegenomen in de ramingen. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
3.7.
Eiseres’ verwijzing naar de begrotingsparagrafen van 2017, met de stelling dat niet alle kosten kunnen worden toegerekend, treft eveneens geen doel. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiseres niet, althans onvoldoende, heeft aangegeven welke niet-toerekenbare kosten dit dan zou betreffen. Zonder een nadere en begrijpelijke toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank eiseres in deze stelling niet volgen. Eiseres’ stelling dat er ook kosten zijn meegenomen die niet zijn toe te rekenen aan de ID-kaart slaagt ook niet vanwege het ontbreken van een nadere en begrijpelijke toelichting. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom volgens haar ten aanzien van bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een 'last ter zake'.
3.8.
Eiseres heeft tot slot nog aangevoerd dat in de begroting 2017 geen aantallen worden genoemd waarop de geraamde baten zouden zijn gebaseerd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de baten voor het volgende jaar worden geraamd aan de hand van de feitelijke opbrengsten van het lopende jaar, met eventuele aanpassingen in verband met gewijzigde regelgeving en/of maatschappelijke ontwikkelingen. De rechtbank oordeelt dat verweerder met deze verklaring voldoende inzicht heeft gegeven in de raming van de baten die in de begroting zijn opgenomen. Door eiseres is verder niet gemotiveerd gesteld dat hieraan zou moeten worden getwijfeld.
3.9.
Gelet op het voorgaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van overschrijding van de opbrengstlimiet en dat de Verordening daarom onverbindend zou moeten worden verklaard.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. T. Tanghe en mr. P.P.D. Mathey-Bal, leden, in aanwezigheid van R.H. Wolfslag, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2020.
w.g. griffier
w.g. voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.