Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6 primair, 7, 8 en 9 en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen op grond van de verklaringen van aangever, de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en van verdachte bij de rechter-commissaris en de camerabeelden die van het feit zijn gemaakt. Het nemen van de hals in een wurggreep en het daarmee afknellen van de keel is een handeling die de aanmerkelijke kans op de dood - door verwurging/verstikking - met zich meebrengt.
Feit 6 primair kan worden bewezen op grond van de aangifte en de processen-verbaal van bevindingen over de verklaring van de beheerder van het betreffende pand en het aantreffen van verbalisanten van verdachte in het pand.
De feiten 2, 3, 5, 8 en 9 kunnen worden bewezen op grond van de respectieve aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte.
Feiten 4 en 7 kunnen wettig en overtuigend worden bewezen, gelet op de aangiften en de bekennende verklaringen van verdachte, afgelegd bij de politie, dan wel ter terechtzitting.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten 1 meer subsidiair, 2, 3, 5, 6 subsidiair, 7, 8 en 9 geen bewijsverweer gevoerd.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van de overige feiten moet worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 kan niet worden bewezen dat verdachte zijn arm om de nek van aangever heeft gelegd met de intentie om hem te doden dan wel zwaar lichamelijk toe te brengen. Verdachte heeft aangever slechts willen laten schrikken door hem van zijn stoel te trekken. De kracht die hij daarbij gezet heeft was om aangever van zijn stoel te trekken en is slechts van korte duur geweest.
Ten aanzien van feit 4 wordt de aangifte niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever een duw heeft gegeven, maar er is niet concreet gemaakt wanneer dat gebeurd is. Aangever en verdachte kennen elkaar en lopen elkaar vaker tegen het lijf, zodat de duw die verdachte noemde ook op een ander moment plaats heeft kunnen vinden.
Ten aanzien van feit 6 primair kan niet worden bewezen dat verdachte koffie heeft gestolen. Aangever heeft verklaard dat verdachte waarschijnlijk alleen koffie heeft gebruikt, maar verder is nergens uit gebleken dat dat ook werkelijk het geval is geweest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 2, 3, 5, 8 en 9 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgaven luiden als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 november 2019, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019307963 d.d. 20 november 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2020;
2. een aangifteformulier winkeldiefstal, op 13 januari 2020 ingevuld door [naam 1] namens benadeelde [benadeelde partij] , opgenomen op pagina 5 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020012764 d.d. 13 januari 2020.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 maart 2020, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020055740 d.d. 3 maart 2020, inhoudend de verklaring van [naam 2] , namens [benadeelde partij] [straatnaam] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding door burger
d.d. 3 maart 2020, opgenomen op pagina 7 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het
relaas van verbalisanten;
4. een schriftelijk bescheid, te weten een winkelontzegging d.d. 13 januari 2020, opgenomen op pagina 6 van voornoemd dossier.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 maart 2020, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020069713 d.d. 30 april 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 5] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 18 maart 2020, opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 mei 2020, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020126488 d.d. 21 juli 2020, inhoudend de verklaring van [verbalisant 1] , namens Politie Noord-Nederland.
De rechtbank past ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 4, 6 subsidiair en 7 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 april 2020, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020104775, d.d 1 mei 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op donderdag 23 april 2020, omstreeks 16:15 uur, zat ik samen met mijn collega [getuige 1] in een kantoorruimte bij [instelling 2] aan de [straatnaam] te Groningen. Ik keek achterom en zag dat [verdachte] over mij heen hing, ik voelde en zag op dat moment dat [verdachte] een arm met kracht om mijn keel heen sloot. Ik voelde dat zijn arm steeds strakker om mijn keel sloot. Ik voelde dat ik bijna geen lucht meer kreeg. Ik zag dat [getuige 1] probeerde [verdachte] van mij af te halen. Er ontstond op dat moment een worsteling. Ik voelde op enig moment een pijn in mijn lip, ik vermoed dat een van mijn tanden door mijn lip kwam, ik voelde een bonkende pijn. Ik voelde dat mijn keel ook pijn deed. Tijdens de worsteling heb ik [verdachte] meerdere malen horen zeggen: 'ik neem je te grazen' en 'wat zeg je tegen mij'. In de worsteling ben ik onder [verdachte] terecht gekomen. Mijn collega's hebben [verdachte] onder controle proberen te krijgen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 29 april 2020, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Wat ik met name voelde was druk op mijn adamsappel. Deze werd echt ingedrukt. Dat doet pijn en het voelt alsof je dicht aan het slibben bent.
3. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2020:
Ik wilde hem een lesje leren. Ik zag hem zitten en ik dacht ik trek hem van zijn stoel af. Ik heb hem zo gepakt dat ik kracht kon zetten.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2020, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend alsrelaas van verbalisant:
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb de beelden bekeken en zie het volgende: Om 16.16.41 zie ik 2 personen op bureaustoelen zitten in het voorportaal van de separeer tuin. Ik zie dat ze tegen over elkaar zitten. Ik zie vervolgens dat er een man binnen komt in grote versnelde passen. Deze man draagt een blauwt-shirt, nader te noemen verdachte. Ik zie dat de man in het blauwe T-shirt naar de persoon, nader te noemen aangever, gaat die met de rug naar hem toe zit. Ik zie dat hij dit in versnelde pas doet. Ik zie dat hij in 2 passen achter de aangever staat. Ik zie dat hij achter de aangever gaat staan en zijn linker arm om zijn nek slaat. Ik zie dat er vervolgens een worsteling ontstaat waarbij aangever op de bureaustoel zit en los
probeert te komen. Ik zie dat op het zelfde moment dat de persoon, nader te noemen getuige [getuige 1] , op de andere bureaustoel op staat en in versnelde pas naar verdachte en aangever gaat. Ik zie dat de getuige de verdachte van aangever los probeert te trekken. Ik zie dat hij de verdachte uit evenwicht brengt en dat ze met zijn drieën op de grond vallen. Ik zie dat de worsteling op de grond doorgaat. Ik zie dat de aangever onder de verdachte komt te liggen. Ik zie dat de getuige aan de verdachte trekt, kennelijk met de bedoeling om de aangever te ontzetten. Ik zie dat ze proberen de verdachte onder controle te krijgen, maar dat deze op de aangever blijft liggen. Ik zie dat om 16.17.15 uur een persoon komt binnen lopen en mee helpt om verdachte los te krijgen van aangever. Ik zie dat er nog een persoon komt binnenlopen en de voeten pakt van de verdachte. Ik zie dat er meerdere mensen binnen lopen en dat er in totaal 6 personen nodig zijn om de verdachte los te krijgen van de aangever en onder controle te krijgen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 april 2020, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik zat tegenover [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: aangever) en had zicht op de deuropening. Ik zag op enig moment [verdachte] de kamer in rennen. Ik hoorde [verdachte] roepen: 'Wat zeg jij allemaal'. Ik zag dat [verdachte] zijn arm om de keel van [slachtoffer 1] heen sloeg. Ik kreeg de indruk dat [slachtoffer 1] hierdoor geen lucht mee kreeg. Ik ben achter [verdachte] gaan staan en heb mijn arm om [verdachte] zijn keel heen geslagen om zo te proberen om hem van [slachtoffer 1] af te krijgen. We raakten in een worsteling en vielen hierbij op de grond. Ik zag dat [slachtoffer 1] onder [verdachte] terecht kwam. Ik hoorde [slachtoffer 1] roepen dat ik mijn alarm moest indrukken. Omdat ik [verdachte] vast had lukte dit niet direct, na een tijdje lukte dit wel en zag ik meerdere collega's de kamer in komen. Na een worsteling is [slachtoffer 1] onder [verdachte] vandaan gekomen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 april 2020, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Toen ik daar aankwam zag ik mijn collega [slachtoffer 1] op de grond liggen, met boven op hem de
patiënt en die had zijn arm om zijn nek heen geslagen en lagen verstrengeld. Er kwamen vervolgens meer collega's bij, een collega pakte zijn benen en een andere collega zijn andere arm, waardoor we de patiënt konden optillen. [slachtoffer 1] kon hierdoor onder de patiënt wegkruipen.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 februari 2020, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020036136 d.d. 3 maart 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik ben werkzaam bij [instelling 3] , gevestigd aan de [straatnaam] te Groningen. Ik ben daar werkzaam als nachtportier. In deze hoedanigheid ben ik wel bekend met een man die ik ken als [verdachte] . Vandaag zondag 9 februari 2020, omstreeks 07:45 uur, liep ik door de Herestraat. Ik was klaar met mijn nachtdienst en was onderweg naar het station om mijn trein te halen. Ik liep vervolgens een zijstraatje in, waarna ik uitkwam op een andere straat. Toen ik deze straat net inliep, zag ik dat [verdachte] in dezelfde straat liep en mij tegemoet liep. Ineens en zonder reden voelde ik dat ik een klap op de zijkant van mijn hoofd kreeg. Ik zag dat dit werd gedaan door [verdachte] . Ik zag dat hij dit deed met zijn tot vuist gebalde hand. Ik voelde hierdoor pijn en ik viel hard op de stoep. Door de klap op mijn hoofd had ik pijn en door het vallen op de stoep had ik pijn aan mijn rechterknie.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier. Volgens de kop van dit proces-verbaal is dit verhoor gestart op 28 februari 2020. Uit het proces-verbaal van bevindingen opgenomen op pagina 7 van het dossier blijkt dat het verhoor is gestart op 2 maart 2020 om 11.30 uur en eindige op 2 maart 2020 om 11.55 uur.
Het proces-verbaal van verhoor vermeldt als verklaring van verdachte:
(p. 13) V: Mag ik u uitleggen waarom u hier bent? Namelijk voor mishandeling gepleegd op 9 februari 2020. Er is namelijk aangifte gedaan van mishandeling door een portier van [instelling 3] . Deze medewerker heeft jou herkend. Hij heeft verteld dat jij degene bent die hem
heeft geslagen. Wat kun je hier over vertellen?
A: Ik heb deze man alleen een duw gegeven.
Ten aanzien van feit 6 subsidiair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 maart 2020, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020072158 d.d. 26 maart 2020, inhoudend als verklaring van [naam 3] , namens de Gemeente Groningen:
Vanmorgen, zaterdag 21 maart 2020, omstreeks 09.00 uur werd ik geïnformeerd door Peter Wening die op piketdienst voor de gemeente Groningen stond. Ik begreep van mijn collega dat er in de afgelopen nacht een inbraak was gepleegd in een van onze panden. Dat betreft het pand [naam pand] en deze is gevestigd aan de [straatnaam] te Groningen. Ik begreep dat er een raam is opengebroken en dat er een verdachte in het pand is aangetroffen en aangehouden door de politie.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 maart 2020, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op maandag 23 maart 2020 heb ik contact gekregen met de beheerder van het pand waar
verdachte [verdachte] was aangehouden, de heer [naam 4] . Een raam van 120 bij 60 was volledig vernield. Opvallend was dat het elektriciteitssnoer van een alarmsensor was verbroken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 21 maart 2020, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op vrijdag, 21 maart 2020, omstreeks 23:32 uur, kregen wij de melding te gaan naar de [straatnaam] te Groningen in verband met een 'inbraakalarm meerdere zones' bij de kinderwerktuin. In het midden stond een centraal pand. Aan de achterzijde zagen wij dat een raam was vernield. In het midden zagen wij een gat van om en nabij de 40 bij 30 centimeter. Omstreeks 23:52 zag ik, verbalisant [verbalisant 3], een schim gelijkend op een persoon in het gebouw. Ik scheen met mijn zaklamp onder de vitrage door. Ik zag een manspersoon een kop koffie zetten.
(p. 9) Wij hebben om 23:53 uur de verdachte op heterdaad aangehouden op verdenking van diefstal door middel van braak. Wij herkenden de verdachte als ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1973 te Groningen. Wij zagen dat de bewegingssensor was geforceerd. Wij zagen dat de bedrading van deze sensor was losgetrokken.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 maart 2020, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik doe aangifte van mishandeling. Op vrijdag 6 maart 2020, omstreeks 15.00 uur was ik werkzaam als Buitengewoon Opsporings Ambtenaar van de gemeente Groningen volledig gekleed in uniform. Ik was samen met mijn collega [getuige 3] , aan het [straatnaam] te Groningen, naar een leegstaande fabriek gegaan waar mogelijk een persoon onrechtmatig zou verblijven.(..) Ik hoorde mijn collega zeggen " [verdachte] , word eens wakker". Daarop ben ik de ruimte binnen gelopen en zag ik een man op een matras liggen met een zwarte deken om. Daarop heb ik tegen de man gezegd "word eens wakker".
(p. 20) Toen ik mij omdraaide om naar buiten te lopen voelde ik een harde knal ter hoogte van mijn linker schouderblad. Toen ik mij omdraaide zag ik dat de verdachte met gebalde vuisten dicht achter mij stond in een gevechtshouding. De klap die ik heb gekregen, veroorzaakte meteen een pijnscheut in mijn schouderblad, nu op dit moment voelt het als een dof zwaar gevoel.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 6 maart 2020, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
relaas van verbalisanten:
Op 06 maart 2020, te 15.17 uur, kregen wij, verbalisanten, opdracht om te gaan naar [straatnaam] te Groningen. Wij zagen dat achter het genoemde pand twee mannelijke BOA's bovenop de verdachte lagen en de verdachte in bedwang hielden. Wij zijn er naar toe gelopen en hebben de verdachte medegedeeld dat hij was aangehouden ter zake mishandeling.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 maart 2020, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [getuige 3] :
Ik ben werkzaam als BOA werkzaam bij de afdeling handhaving van de gemeente Groningen. Ik was vandaag, 06-03-2020, aan het werk samen met mijn collega [slachtoffer 4] .
(p. 27) Ik zag dat [verdachte] met zijn linkerarm een slaande beweging maakte in de richting van [slachtoffer 4] . Ik zag dat hij dit deed met gebalde vuist. Ik trok [slachtoffer 4] weg, hierdoor kwam de klap niet op haar hoofd maar op haar rechterschouder/schouderblad. Ik hoorde de klap. Ik hoorde dat [slachtoffer 4] een kreet van pijn slaakte.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van feit 1 heeft verdachte niet ontkend dat hij zijn arm om de keel van aangever heeft geklemd maar daarbij, zo heeft hij verklaard, heeft hij niet de intentie gehad om aangever te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen; hij wilde hem alleen een lesje leren. De rechtbank stelt vast dat niet bewezen kan worden dat verdachte zogenoemd ‘vol’ opzet heeft gehad op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van aangever.
Ten aanzien van de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op voornoemde gevolgen overweegt de rechtbank dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank leidt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
Aangever zit op een stoel tegenover zijn collega [getuige 1] . Plotseling komt verdachte de ruimte waarin zij zich bevinden binnengestormd, vliegt aangever van achteren aan en slaat zijn linker arm om de nek van aangever. Er ontstaat vervolgens een worsteling tussen aangever en verdachte waarbij aangever tevergeefs van verdachte probeert los te komen. Aangever voelt de arm van verdachte steeds strakker om zijn keel sluiten en krijgt bijna geen lucht meer. Collega [getuige 1] probeert verdachte van aangever los te trekken waarop zij met hun drieën op de grond vallen. Op de grond zet de worsteling zich voort waarbij aangever onder verdachte terechtkomt en verdachte nog steeds diens keel vastheeft. Uiteindelijk wordt aangever met behulp van meerdere collega's uit de greep van verdachte bevrijd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de halsstreek een zeer kwetsbaar gebied van het lichaam is, nu de luchtpijp zich er bevindt. De halsstreek is zeer gevoelig voor samendrukking waardoor als gevolg van zuurstoftekort grote schade aan het lichaam, waaronder met name ook de hersenen, kan worden toegebracht. Verdachte moet dit ook hebben geweten. Desondanks heeft hij de keel van aangever met kennelijk zoveel kracht dichtgeknepen en enige tijd dichtgeknepen gehouden, dat aangever voelde dat hij daardoor bijna geen lucht meer kreeg en pijn ondervond.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat voornoemde handelingen van verdachte van zodanige aard en duur zijn geweest dat aangever ten gevolge daarvan had kunnen overlijden. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de aan hem primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank is wel van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt kunnen worden als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van aangever heeft aanvaard. Van contra-indicaties is naar het oordeel van de rechtbank hier geen sprake.
De rechtbank acht daarom de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4 heeft verdachte op de vraag die hem is voorgehouden met betrekking tot een mishandeling van een portier van [instelling 3] , gepleegd op 9 februari 2020, verklaard dat hij deze man alleen een duw heeft gegeven. Verdachte heeft niet verklaard over andere momenten waarop hij aangever zou hebben geduwd. Anders dan de raadsvrouw twijfelt de rechtbank er daarom niet aan dat het "duwincident" waarover verdachte heeft verklaard, het incident met aangever op genoemde datum betreft. Aangever heeft verklaard dat hij door verdachte tegen zijn hoofd is geslagen en de rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen en acht het feit bewezen.
Ten aanzien van feit 6 overweegt de rechtbank dat onvoldoende is vast komen te staan dat verdachte koffie of enig ander goed heeft gestolen. Dit betekent dat hij van de primair ten laste gelegde inbraak moet worden vrijgesproken. De subsidiair ten laste gelegde vernieling van een raam en onbruikbaar maken van een alarmsensor kan mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte worden bewezen.