ECLI:NL:RBNNE:2020:3811

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
18/112191-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging voor poging tot zware mishandeling en andere strafbare feiten

Op 5 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1973, die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks strafbare feiten, waaronder een poging tot zware mishandeling van een hulpverlener in een GGZ-instelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 april 2020 in Groningen met opzet de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen, waardoor het slachtoffer bijna geen lucht meer kreeg. Dit feit werd niet bewezen als poging tot doodslag, maar wel als poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft ook andere strafbare feiten gepleegd, zoals mishandeling van ambtenaren, diefstal en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, gezien de ernstige geestelijke stoornis van de verdachte en het risico op recidive. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/112191-20
ter berechting gevoegd parketnummers 18/276117-19, 18/010481-20, 18/054186-20, 18/054831-20, 18/074570-20, 18/090388-20 en 18/225803-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 november 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 oktober 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.C. Alberts, advocaat te Den Haag. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. gevoegd parketnummer 18/112191-20 )
hij op of omstreeks 23 april 2020 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (plotseling/onverhoeds) een arm om de keel van die [slachtoffer 1] heeft gedaan en/of (vervolgens) (met kracht) die keel heeft dichtgeknepen (gehouden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2020 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet (plotseling/onverhoeds) een arm om de keel van die [slachtoffer 1]
heeft gedaan en/of (vervolgens) (met kracht) die keel heeft dichtgeknepen (gehouden),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2020 te Groningen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door een arm om de keel van die [slachtoffer 1] te doen en/of (vervolgens) (met kracht) die keel dicht te knijpen;
2. ( gevoegd parketnummer 18/276117-19)
hij, op of omstreeks 19 november 2019 te Groningen, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (buitengewoon opsporingsambtenaar domein 1 van de Gemeente Groningen), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "kankersukkel" en/of "sukkels" en/of "trut" en/of "dom blondje", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3. ( gevoegd parketnummer 18/010481-20)
hij op of omstreeks 13 januari 2020 te Groningen een blikje bier (merk Gladiator), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4. ( gevoegd parketnummer 18/054186-20)
hij op of omstreeks 9 februari 2020 te Groningen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem in het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan en/of door hem te duwen;
5. ( gevoegd parketnummer 18/054831-20)
hij op of omstreeks 3 maart 2020 te Groningen in het besloten lokaal aan het [straatnaam] bij de [benadeelde partij] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik
wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 13 januari 2020 schriftelijk de toegang tot die [benadeelde partij] ontzegd voor de duur van 1 jaar;
6. ( gevoegd parketnummer 18/074570-20)
hij op of omstreeks 20 maart 2020 te Groningen (in/uit pand aan [straatnaam] ) koffie en/of enig (ander) goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Gemeente Groningen ( [naam pand] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden,
hij op of omstreeks 20 maart 2020 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk (in/aan pand [naam pand] aan [straatnaam] ) een raam en/of een alarmsensor , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan gemeente Groningen toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt;
7. ( gevoegd parketnummer 18/074570-20)
hij op of omstreeks 6 maart 2020 te Groningen, een ambtenaar, althans een persoon, [slachtoffer 4] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening als Handhaver/Buitengewoon Opsporings Ambtenaar gemeente Groningen heeft mishandeld door haar op/tegen schouder(blad)/rug te stompen/slaan;
8. ( gevoegd parketnummer 18/090388-20)
hij op of omstreeks 18 maart 2020, in de gemeente Groningen, meermalen, althans eenmaal, in de woning op of aan de [straatnaam] , bij een ander, te weten bij [slachtoffer 5] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
9. ( gevoegd parketnummer 18/225803-20)
hij op of omstreeks 24 april 2020 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een celdeur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan politie Noord Nederland toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd.
De rechtbank heeft ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis de onder de verschillende parketnummers aangebrachte feiten doorlopend genummerd. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6 primair, 7, 8 en 9 en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen op grond van de verklaringen van aangever, de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en van verdachte bij de rechter-commissaris en de camerabeelden die van het feit zijn gemaakt. Het nemen van de hals in een wurggreep en het daarmee afknellen van de keel is een handeling die de aanmerkelijke kans op de dood - door verwurging/verstikking - met zich meebrengt.
Feit 6 primair kan worden bewezen op grond van de aangifte en de processen-verbaal van bevindingen over de verklaring van de beheerder van het betreffende pand en het aantreffen van verbalisanten van verdachte in het pand.
De feiten 2, 3, 5, 8 en 9 kunnen worden bewezen op grond van de respectieve aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte.
Feiten 4 en 7 kunnen wettig en overtuigend worden bewezen, gelet op de aangiften en de bekennende verklaringen van verdachte, afgelegd bij de politie, dan wel ter terechtzitting.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten 1 meer subsidiair, 2, 3, 5, 6 subsidiair, 7, 8 en 9 geen bewijsverweer gevoerd.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van de overige feiten moet worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 kan niet worden bewezen dat verdachte zijn arm om de nek van aangever heeft gelegd met de intentie om hem te doden dan wel zwaar lichamelijk toe te brengen. Verdachte heeft aangever slechts willen laten schrikken door hem van zijn stoel te trekken. De kracht die hij daarbij gezet heeft was om aangever van zijn stoel te trekken en is slechts van korte duur geweest.
Ten aanzien van feit 4 wordt de aangifte niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever een duw heeft gegeven, maar er is niet concreet gemaakt wanneer dat gebeurd is. Aangever en verdachte kennen elkaar en lopen elkaar vaker tegen het lijf, zodat de duw die verdachte noemde ook op een ander moment plaats heeft kunnen vinden.
Ten aanzien van feit 6 primair kan niet worden bewezen dat verdachte koffie heeft gestolen. Aangever heeft verklaard dat verdachte waarschijnlijk alleen koffie heeft gebruikt, maar verder is nergens uit gebleken dat dat ook werkelijk het geval is geweest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 2, 3, 5, 8 en 9 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgaven luiden als volgt:
Ten aanzien van feit 2
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 november 2019, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019307963 d.d. 20 november 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van feit 3
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2020;
2. een aangifteformulier winkeldiefstal, op 13 januari 2020 ingevuld door [naam 1] namens benadeelde [benadeelde partij] , opgenomen op pagina 5 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020012764 d.d. 13 januari 2020.
Ten aanzien van feit 5
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 maart 2020, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020055740 d.d. 3 maart 2020, inhoudend de verklaring van [naam 2] , namens [benadeelde partij] [straatnaam] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding door burger
d.d. 3 maart 2020, opgenomen op pagina 7 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het
relaas van verbalisanten;
4. een schriftelijk bescheid, te weten een winkelontzegging d.d. 13 januari 2020, opgenomen op pagina 6 van voornoemd dossier.
Ten aanzien van feit 8
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 maart 2020, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020069713 d.d. 30 april 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 5] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 18 maart 2020, opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten.
Ten aanzien van feit 9
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 mei 2020, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020126488 d.d. 21 juli 2020, inhoudend de verklaring van [verbalisant 1] , namens Politie Noord-Nederland.
De rechtbank past ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 4, 6 subsidiair en 7 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 april 2020, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020104775, d.d 1 mei 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op donderdag 23 april 2020, omstreeks 16:15 uur, zat ik samen met mijn collega [getuige 1] in een kantoorruimte bij [instelling 2] aan de [straatnaam] te Groningen. Ik keek achterom en zag dat [verdachte] over mij heen hing, ik voelde en zag op dat moment dat [verdachte] een arm met kracht om mijn keel heen sloot. Ik voelde dat zijn arm steeds strakker om mijn keel sloot. Ik voelde dat ik bijna geen lucht meer kreeg. Ik zag dat [getuige 1] probeerde [verdachte] van mij af te halen. Er ontstond op dat moment een worsteling. Ik voelde op enig moment een pijn in mijn lip, ik vermoed dat een van mijn tanden door mijn lip kwam, ik voelde een bonkende pijn. Ik voelde dat mijn keel ook pijn deed. Tijdens de worsteling heb ik [verdachte] meerdere malen horen zeggen: 'ik neem je te grazen' en 'wat zeg je tegen mij'. In de worsteling ben ik onder [verdachte] terecht gekomen. Mijn collega's hebben [verdachte] onder controle proberen te krijgen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 29 april 2020, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Wat ik met name voelde was druk op mijn adamsappel. Deze werd echt ingedrukt. Dat doet pijn en het voelt alsof je dicht aan het slibben bent.
3. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2020:
Ik wilde hem een lesje leren. Ik zag hem zitten en ik dacht ik trek hem van zijn stoel af. Ik heb hem zo gepakt dat ik kracht kon zetten.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2020, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend alsrelaas van verbalisant:
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb de beelden bekeken en zie het volgende: Om 16.16.41 zie ik 2 personen op bureaustoelen zitten in het voorportaal van de separeer tuin. Ik zie dat ze tegen over elkaar zitten. Ik zie vervolgens dat er een man binnen komt in grote versnelde passen. Deze man draagt een blauwt-shirt, nader te noemen verdachte. Ik zie dat de man in het blauwe T-shirt naar de persoon, nader te noemen aangever, gaat die met de rug naar hem toe zit. Ik zie dat hij dit in versnelde pas doet. Ik zie dat hij in 2 passen achter de aangever staat. Ik zie dat hij achter de aangever gaat staan en zijn linker arm om zijn nek slaat. Ik zie dat er vervolgens een worsteling ontstaat waarbij aangever op de bureaustoel zit en los
probeert te komen. Ik zie dat op het zelfde moment dat de persoon, nader te noemen getuige [getuige 1] , op de andere bureaustoel op staat en in versnelde pas naar verdachte en aangever gaat. Ik zie dat de getuige de verdachte van aangever los probeert te trekken. Ik zie dat hij de verdachte uit evenwicht brengt en dat ze met zijn drieën op de grond vallen. Ik zie dat de worsteling op de grond doorgaat. Ik zie dat de aangever onder de verdachte komt te liggen. Ik zie dat de getuige aan de verdachte trekt, kennelijk met de bedoeling om de aangever te ontzetten. Ik zie dat ze proberen de verdachte onder controle te krijgen, maar dat deze op de aangever blijft liggen. Ik zie dat om 16.17.15 uur een persoon komt binnen lopen en mee helpt om verdachte los te krijgen van aangever. Ik zie dat er nog een persoon komt binnenlopen en de voeten pakt van de verdachte. Ik zie dat er meerdere mensen binnen lopen en dat er in totaal 6 personen nodig zijn om de verdachte los te krijgen van de aangever en onder controle te krijgen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 april 2020, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik zat tegenover [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: aangever) en had zicht op de deuropening. Ik zag op enig moment [verdachte] de kamer in rennen. Ik hoorde [verdachte] roepen: 'Wat zeg jij allemaal'. Ik zag dat [verdachte] zijn arm om de keel van [slachtoffer 1] heen sloeg. Ik kreeg de indruk dat [slachtoffer 1] hierdoor geen lucht mee kreeg. Ik ben achter [verdachte] gaan staan en heb mijn arm om [verdachte] zijn keel heen geslagen om zo te proberen om hem van [slachtoffer 1] af te krijgen. We raakten in een worsteling en vielen hierbij op de grond. Ik zag dat [slachtoffer 1] onder [verdachte] terecht kwam. Ik hoorde [slachtoffer 1] roepen dat ik mijn alarm moest indrukken. Omdat ik [verdachte] vast had lukte dit niet direct, na een tijdje lukte dit wel en zag ik meerdere collega's de kamer in komen. Na een worsteling is [slachtoffer 1] onder [verdachte] vandaan gekomen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 april 2020, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Toen ik daar aankwam zag ik mijn collega [slachtoffer 1] op de grond liggen, met boven op hem de
patiënt en die had zijn arm om zijn nek heen geslagen en lagen verstrengeld. Er kwamen vervolgens meer collega's bij, een collega pakte zijn benen en een andere collega zijn andere arm, waardoor we de patiënt konden optillen. [slachtoffer 1] kon hierdoor onder de patiënt wegkruipen.
Ten aanzien van feit 4
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 februari 2020, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020036136 d.d. 3 maart 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik ben werkzaam bij [instelling 3] , gevestigd aan de [straatnaam] te Groningen. Ik ben daar werkzaam als nachtportier. In deze hoedanigheid ben ik wel bekend met een man die ik ken als [verdachte] . Vandaag zondag 9 februari 2020, omstreeks 07:45 uur, liep ik door de Herestraat. Ik was klaar met mijn nachtdienst en was onderweg naar het station om mijn trein te halen. Ik liep vervolgens een zijstraatje in, waarna ik uitkwam op een andere straat. Toen ik deze straat net inliep, zag ik dat [verdachte] in dezelfde straat liep en mij tegemoet liep. Ineens en zonder reden voelde ik dat ik een klap op de zijkant van mijn hoofd kreeg. Ik zag dat dit werd gedaan door [verdachte] . Ik zag dat hij dit deed met zijn tot vuist gebalde hand. Ik voelde hierdoor pijn en ik viel hard op de stoep. Door de klap op mijn hoofd had ik pijn en door het vallen op de stoep had ik pijn aan mijn rechterknie.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier. Volgens de kop van dit proces-verbaal is dit verhoor gestart op 28 februari 2020. Uit het proces-verbaal van bevindingen opgenomen op pagina 7 van het dossier blijkt dat het verhoor is gestart op 2 maart 2020 om 11.30 uur en eindige op 2 maart 2020 om 11.55 uur.
Het proces-verbaal van verhoor vermeldt als verklaring van verdachte:
(p. 13) V: Mag ik u uitleggen waarom u hier bent? Namelijk voor mishandeling gepleegd op 9 februari 2020. Er is namelijk aangifte gedaan van mishandeling door een portier van [instelling 3] . Deze medewerker heeft jou herkend. Hij heeft verteld dat jij degene bent die hem
heeft geslagen. Wat kun je hier over vertellen?
A: Ik heb deze man alleen een duw gegeven.
Ten aanzien van feit 6 subsidiair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 maart 2020, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020072158 d.d. 26 maart 2020, inhoudend als verklaring van [naam 3] , namens de Gemeente Groningen:
Vanmorgen, zaterdag 21 maart 2020, omstreeks 09.00 uur werd ik geïnformeerd door Peter Wening die op piketdienst voor de gemeente Groningen stond. Ik begreep van mijn collega dat er in de afgelopen nacht een inbraak was gepleegd in een van onze panden. Dat betreft het pand [naam pand] en deze is gevestigd aan de [straatnaam] te Groningen. Ik begreep dat er een raam is opengebroken en dat er een verdachte in het pand is aangetroffen en aangehouden door de politie.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 maart 2020, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op maandag 23 maart 2020 heb ik contact gekregen met de beheerder van het pand waar
verdachte [verdachte] was aangehouden, de heer [naam 4] . Een raam van 120 bij 60 was volledig vernield. Opvallend was dat het elektriciteitssnoer van een alarmsensor was verbroken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 21 maart 2020, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op vrijdag, 21 maart 2020, omstreeks 23:32 uur, kregen wij de melding te gaan naar de [straatnaam] te Groningen in verband met een 'inbraakalarm meerdere zones' bij de kinderwerktuin. In het midden stond een centraal pand. Aan de achterzijde zagen wij dat een raam was vernield. In het midden zagen wij een gat van om en nabij de 40 bij 30 centimeter. Omstreeks 23:52 zag ik, verbalisant [verbalisant 3], een schim gelijkend op een persoon in het gebouw. Ik scheen met mijn zaklamp onder de vitrage door. Ik zag een manspersoon een kop koffie zetten.
(p. 9) Wij hebben om 23:53 uur de verdachte op heterdaad aangehouden op verdenking van diefstal door middel van braak. Wij herkenden de verdachte als ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1973 te Groningen. Wij zagen dat de bewegingssensor was geforceerd. Wij zagen dat de bedrading van deze sensor was losgetrokken.
Ten aanzien van feit 7
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 maart 2020, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik doe aangifte van mishandeling. Op vrijdag 6 maart 2020, omstreeks 15.00 uur was ik werkzaam als Buitengewoon Opsporings Ambtenaar van de gemeente Groningen volledig gekleed in uniform. Ik was samen met mijn collega [getuige 3] , aan het [straatnaam] te Groningen, naar een leegstaande fabriek gegaan waar mogelijk een persoon onrechtmatig zou verblijven.(..) Ik hoorde mijn collega zeggen " [verdachte] , word eens wakker". Daarop ben ik de ruimte binnen gelopen en zag ik een man op een matras liggen met een zwarte deken om. Daarop heb ik tegen de man gezegd "word eens wakker".
(p. 20) Toen ik mij omdraaide om naar buiten te lopen voelde ik een harde knal ter hoogte van mijn linker schouderblad. Toen ik mij omdraaide zag ik dat de verdachte met gebalde vuisten dicht achter mij stond in een gevechtshouding. De klap die ik heb gekregen, veroorzaakte meteen een pijnscheut in mijn schouderblad, nu op dit moment voelt het als een dof zwaar gevoel.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 6 maart 2020, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
relaas van verbalisanten:
Op 06 maart 2020, te 15.17 uur, kregen wij, verbalisanten, opdracht om te gaan naar [straatnaam] te Groningen. Wij zagen dat achter het genoemde pand twee mannelijke BOA's bovenop de verdachte lagen en de verdachte in bedwang hielden. Wij zijn er naar toe gelopen en hebben de verdachte medegedeeld dat hij was aangehouden ter zake mishandeling.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 maart 2020, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [getuige 3] :
Ik ben werkzaam als BOA werkzaam bij de afdeling handhaving van de gemeente Groningen. Ik was vandaag, 06-03-2020, aan het werk samen met mijn collega [slachtoffer 4] .
(p. 27) Ik zag dat [verdachte] met zijn linkerarm een slaande beweging maakte in de richting van [slachtoffer 4] . Ik zag dat hij dit deed met gebalde vuist. Ik trok [slachtoffer 4] weg, hierdoor kwam de klap niet op haar hoofd maar op haar rechterschouder/schouderblad. Ik hoorde de klap. Ik hoorde dat [slachtoffer 4] een kreet van pijn slaakte.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van feit 1 heeft verdachte niet ontkend dat hij zijn arm om de keel van aangever heeft geklemd maar daarbij, zo heeft hij verklaard, heeft hij niet de intentie gehad om aangever te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen; hij wilde hem alleen een lesje leren. De rechtbank stelt vast dat niet bewezen kan worden dat verdachte zogenoemd ‘vol’ opzet heeft gehad op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van aangever.
Ten aanzien van de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op voornoemde gevolgen overweegt de rechtbank dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank leidt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
Aangever zit op een stoel tegenover zijn collega [getuige 1] . Plotseling komt verdachte de ruimte waarin zij zich bevinden binnengestormd, vliegt aangever van achteren aan en slaat zijn linker arm om de nek van aangever. Er ontstaat vervolgens een worsteling tussen aangever en verdachte waarbij aangever tevergeefs van verdachte probeert los te komen. Aangever voelt de arm van verdachte steeds strakker om zijn keel sluiten en krijgt bijna geen lucht meer. Collega [getuige 1] probeert verdachte van aangever los te trekken waarop zij met hun drieën op de grond vallen. Op de grond zet de worsteling zich voort waarbij aangever onder verdachte terechtkomt en verdachte nog steeds diens keel vastheeft. Uiteindelijk wordt aangever met behulp van meerdere collega's uit de greep van verdachte bevrijd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de halsstreek een zeer kwetsbaar gebied van het lichaam is, nu de luchtpijp zich er bevindt. De halsstreek is zeer gevoelig voor samendrukking waardoor als gevolg van zuurstoftekort grote schade aan het lichaam, waaronder met name ook de hersenen, kan worden toegebracht. Verdachte moet dit ook hebben geweten. Desondanks heeft hij de keel van aangever met kennelijk zoveel kracht dichtgeknepen en enige tijd dichtgeknepen gehouden, dat aangever voelde dat hij daardoor bijna geen lucht meer kreeg en pijn ondervond.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat voornoemde handelingen van verdachte van zodanige aard en duur zijn geweest dat aangever ten gevolge daarvan had kunnen overlijden. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de aan hem primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank is wel van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt kunnen worden als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van aangever heeft aanvaard. Van contra-indicaties is naar het oordeel van de rechtbank hier geen sprake.
De rechtbank acht daarom de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4 heeft verdachte op de vraag die hem is voorgehouden met betrekking tot een mishandeling van een portier van [instelling 3] , gepleegd op 9 februari 2020, verklaard dat hij deze man alleen een duw heeft gegeven. Verdachte heeft niet verklaard over andere momenten waarop hij aangever zou hebben geduwd. Anders dan de raadsvrouw twijfelt de rechtbank er daarom niet aan dat het "duwincident" waarover verdachte heeft verklaard, het incident met aangever op genoemde datum betreft. Aangever heeft verklaard dat hij door verdachte tegen zijn hoofd is geslagen en de rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen en acht het feit bewezen.
Ten aanzien van feit 6 overweegt de rechtbank dat onvoldoende is vast komen te staan dat verdachte koffie of enig ander goed heeft gestolen. Dit betekent dat hij van de primair ten laste gelegde inbraak moet worden vrijgesproken. De subsidiair ten laste gelegde vernieling van een raam en onbruikbaar maken van een alarmsensor kan mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5, 6 subsidiair, 7, 8 en 9 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1, subsidiair
hij op 23 april 2020 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (plotseling/onverhoeds) een arm om de keel van die [slachtoffer 1] heeft gedaan en vervolgens met kracht die keel heeft dichtgeknepen (gehouden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 19 november 2019 te Groningen, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (buitengewoon opsporingsambtenaar domein 1 van de Gemeente Groningen), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "kankersukkel";
3.
hij op 13 januari 2020 te Groningen een blikje bier (merk Gladiator), dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan de [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op 9 februari 2020 te Groningen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan;
5.
hij op 3 maart 2020 te Groningen in het besloten lokaal aan het [straatnaam] bij de [benadeelde partij] wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 13 januari 2020 schriftelijk de toegang tot die [benadeelde partij] ontzegd voor de duur van 1 jaar;
6.
hij op 20 maart 2020 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk (in/aan pand [naam pand] aan [straatnaam] ) een raam en een alarmsensor, die geheel aan een ander, te weten aan gemeente Groningen toebehoorden, respectievelijk heeft vernield en onbruikbaar gemaakt;
7.
hij op 6 maart 2020 te Groningen een ambtenaar, [slachtoffer 4] , gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening als Handhaver/Buitengewoon Opsporings Ambtenaar gemeente Groningen, heeft mishandeld door haar tegen haar schouderblad te stompen/slaan;
8.
hij op 18 maart 2020 in de gemeente Groningen, meermalen in de woning aan de [straatnaam] , bij een ander, te weten bij [slachtoffer 5] , in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen;
9.
hij op 24 april 2020 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een celdeur, die geheel aan een ander, te weten aan politie Noord Nederland, toebehoorde, heeft beschadigd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1, subsidiair Poging tot zware mishandeling;
2 Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
3. Diefstal;
4. Mishandeling;
5. In een besloten lokaal wederrechtelijk binnendringen;
6 subsidiair Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen en onbruikbaar maken, meermalen gepleegd;
7. Mishandeling terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
8. In de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, meermalen gepleegd;
9. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6 primair, 7, 8 en 9 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, te weten 207 dagen, met aftrek van voorarrest, en de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De officier van justitie is daarbij uitgegaan van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van feit 1 primair en ten aanzien van de overige feiten heeft zij rekening gehouden met de bij verdachte aanwezige stoornis, zoals beschreven in de hierna te noemen rapportages van de gedragsdeskundigen dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en drs. J.P.M. van der Leeuw, psycholoog.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ervoor gepleit de omvang van een eventuele op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de duur het voorarrest. Als strafmatigende omstandigheden dienen te gelden, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van feit 1 en de hardhandige aanhouding van verdachte die als disproportioneel moet worden gekwalificeerd.
De raadsvrouw heeft verder verzocht om, indien de rechtbank tot oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling zal overgaan, deze in de vorm van een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen en niet, zoals de pro justitia rapporteurs hebben geadviseerd, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van ruim vijf maanden schuldig gemaakt aan een reeks van strafbare feiten, uitmondend in een poging tot zware mishandeling ten aanzien van een hulpverlener in de GGZ-instelling waar verdachte was opgenomen. Het slachtoffer is daarbij door verdachte van achteren aangevallen en in een nekklem van zijn stoel naar de grond getrokken, waardoor het ademhalen hem enige tijd werd bemoeilijkt. Dat het slachtoffer niet daadwerkelijk zwaar letsel heeft opgelopen is (mede) te danken geweest aan diens toegesnelde collega's die hem met veel moeite van verdachte hebben kunnen bevrijden. Verdachte heeft met dit feit de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden, terwijl het slachtoffer bovendien juist als hulpverlener met een publieke taak verschoond zou moeten blijven van elke vorm van geweld in zijn beroepsuitoefening.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling en belediging van twee BOA’s. Bijzondere opsporingsambtenaren dienen hun publieke taak ongestoord te kunnen verrichten, en de gedragingen van verdachte doen daar ernstig afbreuk aan.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling en beschadiging, huis- en lokaalvredebreuk en diefstal.
Door zijn handelen heeft verdachte een aantal bedrijven en personen financiële schade en/of overlast toegebracht en heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
Deze feiten rechtvaardigen in beginsel een gevangenisstraf van langere duur.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor winkeldiefstal en diefstal met geweld.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf ook gelet op de ter zake van feit 1 opgemaakte psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 21 augustus 2020 van dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 5 augustus 2020 van drs. J.P.M. van der Leeuw, psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat er bij verdachte sprake is
van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van schizofrenie en volgens de psycholoog is tevens sprake van een stoornis in cannabisgebruik. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde. Volgens de rapporteurs kan de mate van toerekeningsvatbaarheid niet met precieze mate worden vastgesteld, maar de psycholoog komt tot de conclusie dat er op zijn minst sprake is van een verminderde mate van toerekenen op grond van een langdurig psychisch deraillement.
De rechtbank kan zich met de inhoud van beide rapporten en de conclusie van de psycholoog verenigen en zal verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toerekenen. De rechtbank zal dat in het voordeel van verdachte ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten doen, nu de feiten in een relatief kort tijdsbestek zijn gepleegd en verdachte al lange tijd aan schizofrenie lijdt.
Op grond van het bovenstaande en gelet op de hierna te noemen maatregel die de rechtbank aan verdachte zal opleggen, is de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest moet worden opgelegd.
Overwegingen met betrekking tot de maatregel van terbeschikkingstelling
De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen.
Blijkens de hiervoor al genoemde psychiatrische en psychologische rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit onder 1 subsidiair is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel.
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op het advies van voornoemde gedragsdeskundigen dr. L.H.W.M. Kaiser en drs. J.P.M. van der Leeuw.
Het advies van dr. L.H.W.M. Kaiser houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verdachte is een 46-jarige man met een langdurige stoornis in de vorm van schizofrenie bij wie behandelingen in het verleden onvoldoende effect gehad hebben gehad. Uit het verleden blijkt dat het niet mogelijk is geweest om voldoende lang een behandeling onder voorwaarden of met een rechterlijke machtiging ex Bopz of Zorgmachtiging te bieden.
Dat betekent dat verdachte een klinische behandeling nodig heeft waarbinnen er mogelijkheden moeten zijn voor beveiliging op hoog niveau en dwangbehandeling. Binnen een FPC kan hem die beveiliging geboden worden terwijl hij daar tegelijkertijd ruimte kan krijgen om zich te ontwikkelen. In de GGZ kan hem dat niet geboden worden.
De enige mogelijkheid om verdachte adequaat te behandelen met intensieve zorg en met voldoende beveiliging is een klinische behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Dat is noodzakelijk gezien het hoge
recidivegevaar, de ernst van het delict en de relatie ervan tot de stoornis van verdachte en
het beperkte effect van eerdere klinische behandelingen in de GGZ.
Het advies van drs. J.P.M. van der Leeuw houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Gezien de langdurigheid en hardnekkigheid van de manifestatie van de psychiatrische symptomen bij verdachte die mede met cannabisgebruik leiden tot “toenemend vervelend en risicovol gedrag” en de vele behandelinterventies die dit gedrag niet blijvend hebben kunnen verminderen, kan tezamen met de inschatting middels de gestandaardiseerde risicotaxatie-instrumenten, ingeschat worden dat het recidiverisico hoog is.
Al vele jaren zijn er (zeer) veel behandel- en begeleidingsinterventies geweest zowel binnen
de reguliere GGZ als binnen de forensische psychiatrie. Dit heeft geleid tot een periode waarin het toestandsbeeld relatief stabiel was maar vanaf 2017 gaat het met verdachte weer bergafwaarts. Geen enkele interventie heeft deze negatieve trend kunnen ombuigen. Integendeel, het functioneren van verdachte in de laatste periode kan zondermeer als onhandelbaar worden omschreven met een toename in (dreigend) agressief, vijandig, geagiteerd gedrag dat niet of nauwelijks te corrigeren is.
Er rest enkel toepassing van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging gezien ook het geschatte hoge recidiverisico en de hoge graad van beveiliging die vereist is voor behandeling van verdachte. Alle overige opties zijn een gepasseerd station zowel in de reguliere GGZ als in de forensische psychiatrie. Behandeling van verdachte binnen het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf of binnen het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, lijkt geenszins haalbaar en uitvoerbaar omdat verdachte niet de minste aanstalten maakt om zich (bereid te verklaren zich) aan de gestelde voorwaarden te zullen houden.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van de adviezen verenigen en neemt deze over.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals verzocht door de raadsvrouw, acht de rechtbank gelet op de inhoud van voornoemde rapportages niet haalbaar.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 400,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. Politie Noord-Nederland, tot een bedrag van € 348,67 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van beide vorderingen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van I. Scholte-Alberts primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring vanwege onvoldoende onderbouwing. Subsidiair dient de vordering te worden gematigd, omdat niet valt in te zien op grond waarvan meer zou moeten worden toegekend dan in de zaak die ter onderbouwing van de schade is bijgevoegd, waarin in een vergelijkbare zaak een lager bedrag is toegekend.
Ten aanzien van de vordering van Politie Noord-Nederland heeft de raadsvrouw geconcludeerd tot afwijzing van de vordering dan wel matiging van het toe te wijzen bedrag, omdat het schadebedrag ziet op het schilderen van beide zijden van de betreffende celdeur, terwijl verdachte slechts één zijde heeft beschadigd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4] is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 7 (parketnummer 18/074570-20) bewezen verklaarde. In de vordering wordt aansluiting gezocht bij een uitspraak van de rechtbank Gelderland uit 2014 waarin in een vergelijkbare zaak een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade is toegekend. Gemotiveerd wordt in vordering aangegeven waarom in deze zaak een hoger bedrag aan immateriële schade wordt gevorderd.
De vordering die op dit punt door verdachte onvoldoende is betwist, zal daarom voor het bedrag van € 400,00 worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 maart 2020.
Ten aanzien van de vordering van Politie Noord-Nederland is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 9 (parketnummer 18/225803-20) bewezen verklaarde. Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de stelling dat de betreffende deur aan beide kanten is geschilderd. In het verlengde daarvan ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om de vordering te matigen. De vordering zal daarom voor het bedrag van € 348,67 worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 april 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank ten aanzien van beide toegewezen bedragen de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 138, 266, 300, 302, 304, 310, 350 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 6 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5, 6 subsidiair, 7, 8 en 9 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 230 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van 18/074570-20, feit 2 (feit 7):
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 400,00(zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] te betalen een bedrag van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro
), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 8 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 400,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/225803-20 (feit 9):
Wijst de vordering van de benadeelde partij
Politie Noord-Nederlandtoe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 348,67(zegge: driehonderd en achtenveertig euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2020.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer Politie Noord-Nederland te betalen een bedrag van € 348,67 (zegge: driehonderd en achtenveertig euro en zevenenzestig eurocent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 6 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 348,67 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer Politie Noord-Nederland daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Veen, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 november 2020.
Mr. Schuth is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.