ECLI:NL:RBNNE:2020:3825
Rechtbank Noord-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake handhaving Wet natuurbescherming
Op 9 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân, dat hem een last onder dwangsom had opgelegd wegens overtreding van de Wet natuurbescherming. Het primaire besluit was genomen op 13 mei 2020 en had betrekking op kap- en snoeiwerkzaamheden aan een houtwal op een door verzoeker gepacht perceel, waar een dassenburcht aanwezig was. Verweerder had het bezwaar van verzoeker gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de last onder dwangsom voor de overtreding van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming bleef in stand.
Tijdens de zitting op 2 november 2020 werd vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat de voorzieningenrechter de zaak niet verder kon beoordelen zonder nadere informatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beantwoording van de vraag of de werkzaamheden als beschadigen of vernielen van de dassenburcht konden worden gekwalificeerd, een nadere beoordeling vereiste die niet in deze procedure kon plaatsvinden. Daarom werd besloten om de behandeling van het verzoek tot voorlopige voorziening te verwijzen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij het belang van handhaving prevaleerde. De voorzieningenrechter zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.