ECLI:NL:RBNNE:2020:3898

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
7832402 \ CV EXPL 19-5711
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst wegens non-conformiteit camper door overschrijding van gewichtseisen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen over de koop van een camper. Eiser, een consument, heeft de gedaagde, een besloten vennootschap, aangeklaagd wegens non-conformiteit van de camper. Eiser stelt dat de camper aanzienlijk zwaarder is dan de toegestane maximum massa van 3.500 kilogram, wat leidt tot beperkingen in het gebruik van het voertuig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de camper inderdaad niet voldoet aan de verwachtingen die eiser op basis van de koopovereenkomst mocht hebben. De deskundige heeft drie verschillende wegingen uitgevoerd, waaruit blijkt dat de camper zwaarder is dan toegestaan. De kantonrechter oordeelt dat de overschrijding van het gewicht de gebruiksmogelijkheden van de camper nadelig beïnvloedt, waardoor eiser het recht heeft om de koopovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot terugbetaling van de koopprijs en schadevergoeding aan eiser, inclusief de kosten voor wegingen, verzekeringen en andere gerelateerde kosten. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verkopers bij de verkoop van voertuigen en de rechten van consumenten bij non-conformiteit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 7832402 \ CV EXPL 19-5711
vonnis van de kantonrechter d.d. 10 november 2020
inzake
[eiser 1],
[eiser 2],
beiden wonende te [adres] ,
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. V.G.A. Kruijtzer te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
voorheen [gedaagde],
gevestigd te Oude Pekela,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. S. van Gessel te Veendam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] (in mannelijk enkelvoud) en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 februari 2020;
- het deskundigenbericht van 6 april 2020;
- het aangepaste deskundigenbericht van 6 juni 2020;
- de conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser 1] van 7 juli 2020;
- de conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [gedaagde] van 1 september 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie

Wijziging van procespartij
2.41.
[eiser 1] vermeldt in zijn conclusie na deskundigenbericht dat [gedaagde] is uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Volgens hem zijn de activiteiten overgenomen door [gedaagde] en is die vennootschap thans partij. Uit het voorblad van de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] maakt de kantonrechter op dat er sprake is geweest van een fusie. De kantonrechter zal dan ook - met partijen - ervan uitgaan dat de procedure door [gedaagde] als rechtsopvolgster wordt voortgezet.
Het uitgevoerde deskundigenonderzoek
2.1.
Verwezen wordt naar de tussenvonnissen van 18 juni 2019 en 5 november 2019. Alles wat daarin is overwogen en beslist wordt hier als overgenomen beschouwd. In het tussenvonnis van 5 november 2019 heeft de kantonrechter overwogen dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is. In het tussenvonnis van 4 februari 2020 is RDW Keuringsstation te Amsterdam tot deskundige benoemd. Aan de deskundige zijn de in het tussenvonnis gestelde vragen ter beantwoording voorgelegd.
2.2.
De deskundige heeft op 6 april 2020 en 6 juni 2020 een (aanvullend) deskundigenbericht uitgebracht. In het deskundigenbericht staat, voor zover hier van belang:
5. INRICHTING VAN HET ONDERZOEK:
In samenspraak met beide partijen het voertuig met kenteken [kenteken] 3 x gewogen.
Weging 1: gewogen met volle brandstoftank 90 liter en met volle watertanks 100 liter.
Op verzoek van partij eisers met als uitkomst 3950 kg.
Weging 2: gewogen met volle brandstoftank 90 liter en lege watertanks (ter plaatse leeg laten lopen).
Op verzoek van partij gedaagde met als uitkomst 3850 kg.
Weging 3: na controle van het chassisnummer bleken er nog twee gasflessen aanwezig welke volgens instruktie niet aanwezig behoeven te zijn.
Dus weging met volle brandstoftank 90 liter zonder gevulde watertanks en zonder gasflessen 3790 kg.
Tevens op verzoek gedaagde gecontroleerd in bijzijn van eigenaar en met toestemming van gedaagde partij geopende deur alle opberg faciliteiten gecontroleerd en deze bleken allen leeg.
6.2
EIGEN BESCHOUWING:
Het voertuig is volgens de huidige gegevens te zwaar voor het besturen van een voertuig met een B-rijbewijs welke geldig is tot 3500 kg.
6.3
ANTWOORDEN OP DE VRAGEN
Massa rijklaar vastgesteld na weging en herberekening volgens werkinstructie RDW.
De massa rijklaar van het voertuig met kenteken [kenteken] kg is 3858 kg.
2.3.
Partijen hebben na ontvangst van het (aanvullende) deskundigenbericht (antwoord)conclusies genomen.
2.4.
[eiser 1] gaat in zijn conclusie in op de voorafgaand aan het deskundigenbericht tussen partijen gevoerde correspondentie. [eiser 1] verzoekt de kantonrechter geen rekening te houden met de aanvullende vragen die [gedaagde] aan de deskundige heeft getracht te stellen. Voor wat betreft het (aanvullende) deskundigenbericht zelf stelt [eiser 1] , onder verwijzing naar de bij de conclusie na deskundigenbericht als productie 39 in het geding gebrachte brief, dat aan het (aanvullende) deskundigenbericht nauwelijks waarde kan worden toegekend. Dit omdat de deskundige volgens [eiser 1] niets met zijn verzoeken en/of opmerkingen heeft gedaan en zich niet aan de Leidraad voor Deskundigen heeft gehouden. Ook zijn de door de kantonrechter gestelde vragen volgens [eiser 1] niet goed door de deskundige beantwoord. Volgens [eiser 1] is bijvoorbeeld niet duidelijk of bij de weging rekening is gehouden met de massa van de bestuurder, de standaarduitrusting volgens de specificaties van de fabrikant en, als het voertuig daarmee uitgerust is, de massa van de carrosserie, de cabine, de koppeling, reservewielen en het gereedschap.
2.5.
[eiser 1] stelt verder, samengevat weergegeven, dat - indien toch naar de weging wordt gekeken - daaruit blijkt dat de toegestane maximum massa van 3.500 kilogram telkens wordt overschreden, ten gevolge waarvan de camper niet de weg op mag. Er is sprake van overschrijding van ledig gewicht, toegestane maximum massa en technische maximum massa, aldus [eiser 1] . De conclusie is volgens [eiser 1] dan ook dat de camper non-conform is.
2.6.
[gedaagde] voert in zijn conclusie na deskundigenbericht aan dat de camper geregistreerd staat met een toegestane maximum massa van 3.500 kilogram en een technische maximum massa van 4.250 kilogram. Het daadwerkelijke gewicht van de camper bedraagt volgens [gedaagde] op basis van het deskundigenbericht en conform de vraagstelling in het tussenvonnis 3.858 kilogram. Dat betekent, aldus [gedaagde] , dat de registratie van de technische maximum massa van de camper verhoogd moet worden van 3.500 kilogram naar 4.250 kilogram. Dat is volgens [gedaagde] eenvoudig te regelen en kost € 59,20. Het feit dat de registratie moet worden opgehoogd heeft volgens [gedaagde] slechts geringe betekenis en rechtvaardigt niet de ontbinding van de koopovereenkomst. Er is geen sprake van non-conformiteit, aldus [gedaagde] .
2.7.
De kantonrechter stelt voorop dat de waardering van het deskundigenbericht aan haar is voorbehouden, waarbij de kantonrechter een grote mate van vrijheid toekomt. In beginsel geldt een beperkte motiveringsplicht, ook wat betreft de beslissing de zienswijze van de deskundige al dan niet te volgen.
2.8.
Voor zover de deskundige de Leidraad voor Deskundigen niet zou hebben gevolgd, leidt dit er naar het oordeel van de kantonrechter niet toe dat de inhoud van het deskundigenbericht buiten beschouwing moet worden gelaten. Het is immers geen wettelijk verplicht voorschrift. Aan het niet dan wel niet geheel volgen van de Leidraad is bovendien geen sanctie verbonden. Aan het verdere bezwaar van [eiser 1] , namelijk dat de deskundige niet al zijn verzoeken en/of opmerkingen heeft behandeld in het deskundigenbericht gaat de kantonrechter voorbij. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de deskundige de in het tussenvonnis opgenomen vragen voldoende beantwoord. Immers, de deskundige vermeldt in het deskundigenbericht duidelijk wat het gewicht van de camper is. Eveneens wordt duidelijk dat er drie verschillende wegingen zijn gedaan en waaruit het verschil in die wegingen bestaat. Bovendien betwist geen van partijen dat het door de deskundige genoemde gewicht (op de verschillende wijzen gewogen) juist is.
2.9.
De kantonrechter maakt daarom de conclusies uit het deskundigenbericht tot de hare en neemt deze integraal over. De deskundige heeft geconcludeerd dat het gewicht van de camper zwaarder is dan de geregistreerde toegestane maximum massa van 3.500 kilogram. Dat geldt voor alle drie wegingen die zijn gedaan. Voor zover - zoals [eiser 1] impliceert -bij de wegingen geen rekening is gehouden met de massa van de bestuurder (75 kilogram), de standaarduitrusting volgens de specificaties van de fabrikant en, als het voertuig daarmee uitgerust is, de massa van de carrosserie, de cabine, de koppeling, reservewielen en het gereedschap, zou dat enkel tot effect hebben dat de camper zwaarder zou zijn dan het gewicht dat de deskundige in het deskundigenbericht heeft gerapporteerd. De kantonrechter gaat daaraan dan ook voorbij omdat één en ander niet van belang is voor de navolgende inhoudelijke beoordeling.
Non-conformiteit
2.10.
Om te kunnen beoordelen of de camper aan de overeenkomst beantwoordt dient te worden gekeken naar wat [eiser 1] op grond van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst van de camper mocht verwachten. Op grond van het uitgevoerde deskundigenbericht staat vast dat de camper aanzienlijk zwaarder is dan de op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum massa van 3.500 kilogram. Er sprake van een overschrijding van tenminste 290 kilogram (uitgaande van het laagst gemeten gewicht) en waarschijnlijk nog meer dan dat. Een dergelijk grote overschrijding - ongeveer 10% van de toegestane maximale massa - beïnvloedt naar het oordeel van de kantonrechter (de wijze van) het gebruik van de camper op nadelige wijze, in die zin dat [eiser 1] beperkt wordt in zijn mogelijkheid om zijn vakanties met de camper in redelijkerwijs te richten zoals hij dat wenst (te denken valt aan het uitkiezen van een vakantiebestemming, het meenemen van tot het gezin behorende personen en het meenemen van bagage). De camper heeft hierdoor niet de eigenschappen die voor een normaal gebruik nodig zijn en dat had [eiser 1] , als consument die een camper bij een professionele handelaar aanschaft, redelijkerwijs niet hoeven verwachten. De kantonrechter komt dan ook tot het oordeel dat de camper niet aan de overeenkomst beantwoordt. [eiser 1] heeft dan ook op grond van artikel 7:22 BW de bevoegdheid om ontbinding van de overeenkomst te vorderen, zoals hij meer subsidiair heeft gevorderd.
2.11.
Dat, zoals [gedaagde] aanvoert, tegen betaling van een bedrag van € 59,20 de registratie van de technische maximum massa van de camper kan worden opgehoogd naar 4.250 kilogram doet aan het voorgaande niet af. Uit de stellingen van partijen volgt dat als gevolg van de voorgestelde ophoging, de camper vanaf dat moment alleen met een groot rijbewijs mag worden bestuurd. Voor de vraag of de camper zelf aan de overeenkomst beantwoordt heeft de kantonrechter dat niet relevant geacht (vgl. rov. 2.21 van het tussenvonnis van 5 november 2019), maar datzelfde gaat niet op voor de vraag of de afwijking gezien haar geringe betekenis niet de ontbinding rechtvaardigt (artikel 7:22 lid 1 onder a BW) of - zo [gedaagde] dat tevens bedoeld zou hebben - voor de vraag of ontbinding achterwege moet blijven omdat herstel mogelijk is (artikel 7:22 lid 2 BW). Indien de voorgestelde ophoging zou worden uitgevoerd, zou naar het oordeel van de kantonrechter (de wijze van) het gebruik van de camper nog steeds op een te nadelige wijze worden beïnvloed.
2.12.
De slotsom is dat de koopovereenkomst op grond van non-conformiteit thans in rechte zal worden ontbonden. Daarmee komt de kantonrechter achtereenvolgens toe aan de vraag naar de ongedaanmakingsverplichtingen van partijen en de schadeplichtigheid van [gedaagde] .
De ongedaanmakingsverplichtingen
2.13.
De ontbinding van de overeenkomst leidt ertoe dat over en weer een verbintenis tot ongedaanmaking van de ontvangen prestaties ontstaat (artikel 6:271 BW). De ongedaanmakingsverbintenis die op [gedaagde] rust houdt in dat de koopprijs moet worden terugbetaald, bestaande uit een bedrag van € 95.000,00 en de inruilwaarde van de oude camper van [eiser 1] van € 27.000,00 (ter zake waarvan [eiser 1] onweersproken heeft aangevoerd dat [gedaagde] deze al heeft doorverkocht). De meer subsidiair onder i en ii gevorderde bedragen liggen daarmee voor toewijzing gereed. De rente hierover zal worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis, aangezien de ongedaanmakingsverplichtingen pas ontstaan op het moment van de ontbinding in rechte.
2.14.
De ongedaanmakingsverbintenis die op [eiser 1] rust houdt in dat de camper moet worden teruggegeven. Er is geen hiertoe strekkende (tegen)vordering ingesteld, maar de kantonrechter gaat ervan uit dat partijen dit zelf zullen gaan regelen. Ten overvloede overweegt de kantonrechter in dit verband het volgende. Artikel 7:10 lid 3 BW bepaalt dat wanneer de koper op goede gronden het recht op ontbinding van de koop of op vervanging van de zaak inroept, deze voor risico van de verkoper blijft. Deze bepaling ziet, kort gezegd, op de vraag voor wiens risico de teloor- of achteruitgang van een verkochte zaak komt, wanneer de koper op goede gronden de ontbinding van de koopovereenkomst of de vervanging van de gekochte zaak inroept. In dit geval betekent het dat [gedaagde] bij teruggave van de camper de door haar gestelde van jaarlijks 10% waardevermindering wegens voortgezet gebruik niet aan [eiser 1] kan tegenwerpen.
De schadevergoeding
2.15.
Als gevolg van de ontbinding heeft [eiser 1] jegens [gedaagde] ook recht op schadevergoeding overeenkomstig de afdelingen 9 en 10 van titel 1 van Boek 6 van het Burgerlijk wetboek (zie artikel 7:24 BW). [eiser 1] vordert een bedrag van in totaal € 21.007,83 bestaande uit de hierna afzonderlijk te bespreken schadeposten.
a. weegkosten ad € 15,00
2.16.
[eiser 1] heeft als productie 20 twee bankafschriften overgelegd, waaruit volgt dat hij op 17 december 2016 € 10,00 aan [naam 1] heeft betaald onder vermelding "Weging [kenteken] " en dat hij op 24 december 2016 € 5,00 heeft betaald aan [naam 2] . De betreffende weegrapporten zijn als productie 4 en 5 overgelegd.
2.17.
[gedaagde] heeft deze schadepost niet specifiek weersproken. De kantonrechter zal de betreffende bedragen dan ook toewijzen, nu deze zijn aan te merken als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (ex artikel 6:96 lid 2 onder c BW).
b. kosten voor het opnemen van vrije dagen ad € 5.779,08
2.18.
[eiser 1] stelt zich op het standpunt dat hij in verband met deze kwestie 5½ vrije dagen heeft moeten opnemen. Onder bijvoeging van een salarisstrook becijfert hij zijn schade op 5,5 dagen × 8 uren × € 131,32 = € 5.779,08.
2.19.
[gedaagde] betwist dat [eiser 1] daadwerkelijk vrije dagen heeft moeten opnemen. Elk bewijs ontbreekt volgens haar. De beide wegingen hebben op 24 december 2016 plaatsgevonden en dat betrof een zaterdag.
2.20.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser 1] in productie 23 voldoende inzicht heeft gegeven in de uitgangspunten voor zijn schadeberekening. [gedaagde] betwist de kosten voor het opnemen van vrije dagen, maar heeft dat - op de wegingen na - niet nader onderbouwd. Tegen deze achtergrond oordeelt de kantonrechter dat de kosten in beginsel voor toewijzing in aanmerking komen, mits deze zijn aan te merken als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (ex artikel 6:96 lid 2 onder c BW).
In productie 23 staat dat [eiser 1] 1½ dag vrij heeft genomen in verband met het leeghalen van de camper en het uitvoeren van de wegingen bij [naam 2] en [gedaagde] . Beide wegingen hebben plaatsgevonden in het weekend, óók die bij [naam 2] gelet op de in het weegrapport vermelde datum, zodat niet valt in te zien dat [eiser 1] hiervoor vrij heeft moeten nemen. De overige vrije dagen zien op het ophalen van de camper en de raambekleding, wat naar het oordeel van de kantonrechter niet valt terug te voeren op de in dit vonnis vastgestelde non-conformiteit van de camper en dus - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet aan [gedaagde] valt toe te rekenen. De kosten voor het bijwonen van de comparitiezitting komen tot slot niet voor afzonderlijke vergoeding, naast de uit te spreken proceskostenveroordeling, in aanmerking. De kantonrechter zal het betreffende bedrag dan ook geheel afwijzen.
c. brandstofkosten ad € 328,46
2.21.
[eiser 1] stelt zich op het standpunt dat hij in verband met controlewegingen en garantiekwesties in totaal 1.984 kilometer met de camper heeft gereden. Uitgaande van een gemiddelde dieselprijs van € 1,49/liter en een gebruik van 1 op 9 becijfert hij in productie 23 zijn schade op 1984 kilometer / 9 × € 1,49 = € 328,46.
2.22.
[gedaagde] betwist de brandstofkosten.
2.23.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser 1] in productie 23 voldoende inzicht heeft gegeven in de uitgangspunten voor zijn schadeberekening. [gedaagde] betwist de brandstofkosten, maar heeft dat verder niet onderbouwd. Tegen deze achtergrond oordeelt de kantonrechter dat de brandstofkosten in beginsel voor toewijzing in aanmerking komen, mits deze zijn aan te merken als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (ex artikel 6:96 lid 2 onder c BW).
In productie 23 staat dat [eiser 1] 182 + 6 + 6 + 390 = 584 kilometers met de camper heeft gereden in verband met het uitvoeren van wegingen. Deze kosten acht de kantonrechter redelijk. De overige kilometers zien op het ophalen van de camper en de raambekleding, wat naar het oordeel van de kantonrechter niet valt terug te voeren op de vastgestelde non‑conformiteit van de camper en dus - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet aan [gedaagde] valt toe te rekenen. Het betreffende bedrag is slechts voor 584 kilometer / 9 × € 1,49 = € 96,68 toewijsbaar.
d. verzekeringskosten ad € 4.555,90
2.24.
[eiser 1] vordert vergoeding van de door hem gemaakte verzekeringskosten voor de periode 10 juni 2016 tot en met 8 november 2018.
2.25.
[gedaagde] betwist deze kosten. Volgens haar heeft [eiser 1] gebruik gemaakt van de camper en vallen de daarmee samenhangende kosten, zoals de verzekeringskosten, voor zijn rekening. In het kader van de schadebeperkingsplicht lag het bovendien op de weg van [eiser 1] om het kenteken direct na het versturen van de brief van 20 januari 2017 te schorsen, zodat de verplichting tot betaling van (WA-)verzekeringspremies zou komen te vervallen.
2.26.
Nu de kantonrechter heeft vastgesteld dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt, komen de verzekeringskosten in beginsel voor rekening van [gedaagde] (artikel 6:275 BW jo. artikel 3:120 lid 2 BW). Gelet op het feit dat [eiser 1] van de camper tot 20 januari 2017 - de datum waarop hij [gedaagde] voor het eerst heeft aangeschreven - ongestoord heeft gebruikt, is tot die tijd naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een situatie dat [eiser 1] door de genoten voordelen (gebruikmaking van de camper) voor die kosten schadeloos is gesteld. In zoverre wordt [eiser 1] in het ongelijk gesteld.
De kantonrechter is daarentegen van oordeel dat [gedaagde] de nadien gemaakte verzekeringskosten (tot en met 8 november 2018) wél aan [eiser 1] dient te vergoeden. [eiser 1] heeft ter comparitie onweersproken gebracht dat de camper al die tijd tegen brand en diefstal verzekerd is gebleven. Het gaat dus om (redelijke) kosten gemaakt tot behoud van het voertuig en om die reden gaat het gevoerde schadebeperkingsverweer niet op. De vordering is gelet op het voorgaande tot een bedrag van (afgerond) 21 maanden × € 157,10 = € 3.299,10 toewijsbaar.
e. motorrijtuigenbelasting ad € 2.030,00
2.27.
[eiser 1] vordert vergoeding van de door hem betaalde motorrijtuigenbelasting voor de periode 10 juni 2016 tot en met 8 november 2018.
2.28.
[gedaagde] betwist deze kosten. Volgens haar heeft [eiser 1] gebruik gemaakt van de camper en vallen de daarmee samenhangende kosten, zoals de motorrijtuigenbelasting, voor zijn rekening. In het kader van de schadebeperkingsplicht lag het bovendien op de weg van [eiser 1] om het kenteken direct na het versturen van de brief van 20 januari 2017 te schorsen, zodat de verplichting tot betaling van wegenbelasting zou komen te vervallen.
2.29.
Nu de kantonrechter heeft vastgesteld dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt, komt de motorrijtuigenbelasting in beginsel voor rekening van [gedaagde] (artikel 6:275 BW jo. artikel 3:120 lid 2 BW). Gelet op het feit dat [eiser 1] van de camper tot 20 januari 2017 - de datum waarop hij [gedaagde] voor het eerst heeft aangeschreven - ongestoord heeft gebruikt, is tot die tijd naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een situatie dat [eiser 1] door de genoten voordelen (gebruikmaking van de camper) voor die kosten schadeloos is gesteld. In zoverre wordt [eiser 1] in het ongelijk gesteld.
De kantonrechter is daarentegen van oordeel dat [gedaagde] de nadien betaalde motorrijtuigenbelasting (tot en met 8 november 2018) wél aan [eiser 1] dient te vergoeden. De schadebeperkingsplicht voert in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter niet zo ver, dat [eiser 1] eerder tot schorsing van de camper had moeten overgaan, temeer nu [gedaagde] niet voornemens was om de camper terug te nemen en bovendien nooit [eiser 1] nadrukkelijk verzocht heeft om tot schorsing over te gaan. De vordering is gelet op het voorgaande tot een bedrag van (afgerond) 21 maanden × € 70,00 = € 1.470,00 toewijsbaar.
f. kosten alternatieve vakantie(s) ad € 2.845,92
2.30.
[eiser 1] vordert vergoeding van door hem huur van diverse vakantiebungalows in 2017 en 2018. Hiertoe heeft hij als productie 22 de betreffende reserveringen overgelegd.
2.31.
[gedaagde] betwist deze kosten. Volgens haar bestaat er geen rechtsgrond voor toewijzing van het betreffende bedrag.
2.32.
Nu de kantonrechter heeft vastgesteld dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt, is ook gegeven dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst en is zij op grond van artikel 6:74 BW (aanvullend) schadeplichtig jegens [eiser 1] . Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW). Hierop stuit naar het oordeel van de kantonrechter dit onderdeel van de vordering af. Dat [eiser 1] de keuze heeft gemaakt om zijn vakanties anders vorm te geven omdat hij niet meer wilde rijden met de camper, betekent nog niet dat [gedaagde] de alternatieve vakanties van [eiser 1] geheel hoeft te financieren. Een vakantie met een camper is van een andere orde dan het huren van vakantiebungalows en gaat bovendien óók met de nodige kosten gepaard. De voor de vakantiebungalows betaalde huursommen staan naar het oordeel van de kantonrechter in een te ver verwijderd verband tot de vastgestelde non‑conformiteit van de camper en kunnen [gedaagde] dan ook niet worden toegerekend. De kantonrechter zal het betreffende bedrag dan ook geheel afwijzen.
g. immateriële schade ad € 5.000,00
2.33.
[eiser 1] vordert immateriële schadevergoeding, maar heeft dit onderdeel verder niet nader toegelicht of onderbouwd. Aldus is niet vast komen te staan dat zich een van de in artikel 6:106 BW genoemde situaties voordoet waarin nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, voor vergoeding in aanmerking komt. De kantonrechter zal het betreffende bedrag dan ook geheel afwijzen.
h. kosten APK en vervangen motorolie ad € 445,47
2.34.
[eiser 1] vordert tot slot vergoeding van de door hem gemaakte kosten voor de APK en de vervanging van de motorolie. Hiertoe heeft hij als productie 11 een werkplaatsfactuur van 1 juni 2017 overgelegd.
2.35.
[gedaagde] betwist deze kosten. Volgens haar heeft [eiser 1] gebruik gemaakt van de camper en vallen de daarmee samenhangende kosten, zoals de APK, voor zijn rekening. In het kader van de schadebeperkingsplicht lag het op de weg van [eiser 1] om het voertuig zo snel mogelijk te schorsen, zodat de keuringsverplichting zou komen te vervallen.
2.36.
Nu de kantonrechter heeft vastgesteld dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt, komen de kosten APK en vervangen motorolie in beginsel voor rekening van [gedaagde] (artikel 6:275 BW jo. artikel 3:120 lid 2 BW). Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder rov. 2.29 is overwogen, gaat het beroep op de schadebeperkingsplicht ook ten aanzien van deze kosten niet op.
Resumé
2.37.
De kantonrechter zal derhalve wegens schadevergoeding een bedrag van
€ 15,00 + € 96,68 + € 3.299,10+ € 1.470,00 + € 445,47 = € 5.326,25 toewijzen. Het meerdere zal worden afgewezen. De rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, nu [eiser 1] onvoldoende heeft gesteld ter zake van de datum waarop de schade is ontstaan.
De buitengerechtelijke kosten en de proceskosten
2.38.
[eiser 1] maakt voorts aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.995,00. [eiser 1] vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. [eiser 1] heeft voldoende gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de kantonrechter de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen. De rente hierover zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding, nu niet is gesteld of gebleken dat of wanneer de buitengerechtelijke kosten door de eisende partij zijn voldaan.
2.39.
[gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter zal de proceshandelingen tot aan het verwijzingsvonnis van 12 juni 2019 aan de hand van de liquidatietarieven voor handelszaken begroten; hieronder vallen ook de kosten van het vrijwaringsincident. Voor de nadien verrichte proceshandelingen worden de liquidatietarieven voor kantonzaken toegepast. De kantonrechter heeft geconstateerd dat de deskundige naast het door [eiser 1] ter plekke te betalen bedrag van € 16,00, geen aanvullende kosten gefactureerd heeft. De kosten aan de zijde van [eiser 1] worden met inachtneming van het voorgaande begroot op:
- dagvaarding € 97,31
- betaald griffierecht € 1.545,00
- deskundige € 16,00
- salaris advocaat € 5.974,50 (3,5 punten × tarief € 1.707,00)
- salaris gemachtigde
€ 1.682,00(2 punten × tarief € 841,00)
Totaal € 9.314,81
2.40.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente en de nakosten acht de kantonrechter toewijsbaar zoals in het dictum te melden.

3.De beslissing in conventie

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de tussen partijen gesloten koopovereenkomst op grond van non‑conformiteit;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te betalen een bedrag van € 122.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te betalen een bedrag van € 5.326,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2017, zijnde de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te betalen de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.995,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2017, zijnde de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser 1] begroot op € 9.314,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
3.6.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, met de wettelijke rente over de nakosten te rekenen vanaf de vermelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M. Sanna, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
752