ECLI:NL:RBNNE:2020:3959

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
18/192980-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens opzettelijk aanwezig hebben van afval van synthetische drugsproductie met betrekking tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 2 november 2020, waarbij een bedrag van € 24.000 werd gevorderd. Dit bedrag was gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde betrokken was bij de productie en handel in MDMA, wat zou leiden tot wederrechtelijk verkregen voordeel. De behandeling vond plaats op 6 november 2020, waar de officier van justitie en de raadsman van de verdachte de vordering hebben betwist. De officier van justitie stelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de drugshandel, en de raadsman vroeg om afwijzing van de vordering.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting zorgvuldig gewogen. Het oordeel van de rechtbank was dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de ten laste gelegde feiten. Daarom heeft de rechtbank besloten de vordering van de officier van justitie af te wijzen. Deze beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/192980-18
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 20 november 2020 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte] ,

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 2 november 2020 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 24.000 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/192980-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 6 november 2020.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de officier van justitie verzocht de vordering af te wijzen, nu onvoldoende aannemelijk is dat verdachte betrokken is bij de productie van en handel in MDMA, zodat niet van wederrechtelijk verkregen voordeel is gebleken.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de vordering af te wijzen.

Beoordeling

Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het ten laste gelegde. De rechtbank zal derhalve de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Beslissing

De rechtbank
wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 november 2020.