ECLI:NL:RBNNE:2020:4080

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
18/304287-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van een verkeersongeval

Op 24 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 4 juli 2018 in Groningen een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een vrouw geboren in 1953, was als bestuurder van een auto betrokken bij een aanrijding met een stilstaande fietser, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, doordat zij tijdens het rijden haar aandacht niet op de weg had gericht. De officier van justitie had veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, en veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op de verdachte en haar blanco strafblad. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het veroorzaken van een ongeval met lichamelijk letsel als gevolg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/304287-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 november 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 november 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 4 juli 2018, te Groningen, in de gemeente Groningen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Verlengde Lodewijkstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, niet voortdurend de aandacht aan de weg en/of aan het verkeer besteed en/of het door haar bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of niet voortdurend de handeling(en) verricht die van haar, verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig werden vereist en/of in strijd met het bepaalde in artikel 3 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, waardoor, in elk geval mede waardoor zij, verdachte, in plaats van op normale en veilige wijze met het door haar bestuurde motorrijtuig de rechter weghelft van die Verlengde Lodewijkstraat te (blijven) volgen, naar links is gezwenkt en daarbij op de linker weghelft van die Verlengde Lodewijkstraat terecht is gekomen en aldaar (vervolgens) is aangereden of opgebotst tegen een aldaar op de rijbaan van die weg stilstaande fietser, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten diverse fracturen in het hele lichaam, longcontusies en uitgebreide laceraties in het aangezicht, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 4 juli 2018, te Groningen, in de gemeente Groningen, als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Verlengde Lodewijkstraat, niet voortdurend de aandacht aan de weg en/of aan het verkeer besteed en/of het door haar bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of niet voortdurend de handeling(en) verricht die van haar, verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig werden vereist en/of in strijd met het bepaalde in artikel 3 van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden waardoor, in elk geval mede waardoor zij, verdachte, in plaats van op normale en veilige wijze met het door haar bestuurde motorrijtuig de rechter weghelft van die Verlengde Lodewijkstraat te (blijven) volgen, naar links is gezwenkt en daarbij op de linker weghelft van die Verlengde Lodewijkstraat terecht is gekomen en aldaar (vervolgens) is aangereden of opgebotst tegen een aldaar op de rijbaan van die weg stilstaande fietser, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, in de variant "aanmerkelijk onvoorzichtig". De officier van justitie heeft daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en naar hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde nu er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsman heeft daartoe ten aanzien van het primair ten laste gelegde allereerst aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte roekeloos heeft gereden. Evenmin kan bewezen worden dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden. Er is slechts sprake geweest van één moment waarop verdachte onvoldoende aandacht heeft gehad bij het verkeer en dat is volgens de Hoge Raad in beginsel onvoldoende voor schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet. Voor een veroordeling voor artikel 6 Wegenverkeerswet dient bewezen te worden dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Verdachte heeft door haar werktelefoon te pakken even niet de volledige aandacht op het verkeer gehad en is daardoor op de verkeerde weghelft terecht gekomen; zij reed daarbij niet te hard en het was rustig op de weg. Verdachte heeft geen enkele herinnering aan een voertuig dat haar toen tegemoet kwam en ook niet aan een stilstaande fietser. Het handelen van verdachte was niet ongeremd en haar gedrag betrof geen aaneenschakeling van slordigheden; het was daartegen een kort moment van onoplettendheid zonder bijkomende omstandigheden en dit kan niet gekwalificeerd worden als een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 10 november 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik reed op 4 april 2018 op de Verlengde Lodewijkstraat in Groningen. Het klopt dat ik op het moment van de aanrijding bezig was om mijn werkspullen op hun plek te leggen; ik was net begonnen met de spullen naar mij toe te schuiven en om deze in mijn broekzak te doen. Ik keek terwijl ik dat deed op enig moment ook naar de passagiersstoel en niet naar voren. Ik heb geen voertuig zien aankomen en ik heb ook geen fietser gezien. Het klopt dat ik bekend was met die weg en dat er geen bijzondere omstandigheden waren. Ik was ook bekend met de auto waarin ik reed.
2. Een geneeskundige verklaring, opgenomen op pagina 22 van het dossier van politie Noord-Nederland PL0100-2018170895 van 5 oktober 2018, op 4 juli 2018 opgemaakt en ondertekend door P.C.R. Wouters, chirurg, voor zover inhoudend, als zijn/haar verklaring:
[slachtoffer]
Zorgplan. Contactdatum: 4-7-2020 18:39
Wouters, traumachirurg
Auto vs fiets met multipele letsels:
1. Fractuur anterieure osteofyt sluitplaat C5.
2. Fractuur proc. transversus C7 links.
3. Horizontaal tot oblique fractuur door wervelcorpus Th1, voorste en achterste pijler, aan
linkerzijde weglopend door de pedikel en het processus transversus Th1 links. AO type
B2;Nx;M0 met retrolisthesis C7 ten opzichte van Th1 (graad 1).
4. Tevens een tweetal fractuurtjes door het processus interarticularis Th 1 links (eentje
weglopend in C7-Th1, en de ander in Th1-Th2).
5. Fractuur van processus transversus Th2 links.
6. Pneumothorax links (met zeer minimale hematothorax) wv reeds thoraxdrain.
7. Longcontusies in met name de linker bovenkwab.
8. Niet gedisloceerde sternumfractuur.
9. Fractuur van costa 1,2,3 rechts. Costa 1 over een groot deel gespleten, 2 en 3 op 1 locatie
Fractuur van costa 1 t/m 4 links zowel ventraal als dorsaal en costa 5, 6 en 7 alleen ventro-
lateraal.
10. Gustilo graad 1 midschacht tibiafractuur rechts (wond ventraal) wv reeds spoelen/sluiten
wond met hechtingen.
11. Prepatellair oppervlakkige laceratie tot in subcutis rechts wv spoelen/sluiten wond met
hechtingen.
12. Oppervlakkige blaren/schaafverwondingen elleboog rechts.
13. Uitgebreide laceraties aangezicht.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Verkeers Ongevallen Analyse d.d. 4 juli 2018, los bijgevoegd bij het procesdossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
1.2 Beknopte ongevalsbeschrijving:
De bestuurder van voertuig 2 (stond stil met haar fiets aan de oostzijde van de Verlengde Lodewijkstraat). Op dat moment werd ze aangereden door de voorzijde van voertuig 1. De fietser kwam op de voorzijde van voertuig 1 terecht en werd daarna afgeworpen tegen een stalen zuil. De bestuurder van voertuig 2 liep hierdoor ernstig letsel (hoofd en rug).
1.4
Conclusie/beantwoording
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek,
doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van voertuig 1.
Artikel 3 lid 1 van het RW 1990
Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden.
2.2.5
Bijzonderheid van de plaats
Op de plaats van het ongeval werden door ons geen bijzonderheden ontdekt welke mogelijk van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
2.2.6.
Tijdelijke omstandigheden
Op de plaats van het ongeval werden door ons geen tijdelijke omstandigheden ontdekt welke mogelijk van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
3.2.1.
Voertuig 1, merk Volkswagen, type Caddy
Het betrof hier een personenauto, als bedoeld in artikel 1.1. van de Regeling Voertuigen.
Wij zagen dat het voertuig, voor zover was na te gaan, aan de hiervoor vermelde specificaties voldeed.
Wij zagen dat het voertuig:
- wel een antiblokkeersysteem op de bedrijfsrem had,
- wel een airbag en/of gordelspanners had,
Wij onderzochten het voertuig en zagen het volgende,
- het uitzicht vanaf de bestuurderszitplaats was waarschijnlijk voor het ongeval normaal.
- het remsysteem was onbeschadigd en functioneerde voor het ongeval waarschijnlijk naar behoren;
- bij controle bleek de stuurinrichting goed te functioneren.
Het voertuig verkeerde in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
5.2
Oorzaak, toedracht en gevolg
De bestuurder van voertuig 2 stond met haar fiets op de rijbaan van de Verlengde Lodewijk- straat (volgens getuige). Voornoemde bestuurder stond gezien haar oorspronkelijke rijrichting aan de rechterzijde van de weg. De bestuurder van voertuig 1 reed over de Verlengde Lodewijkstraat komende uit de richting van de H.L. Wicherstraat en gaande in de richting van het Helperpark. Door onbekend gebleven oorzaak kwam de bestuurder van voertuig 1 op de weghelft bestemd voor het tegemoet komende verkeer waar de bestuurder van voertuig 2 op dat moment stil stond met haar fiets. De voorzijde van voertuig 1 botste tegen de voorzijde van voertuig 2. De bestuurder van voertuig 2 belande door deze botsing tegen de voorruit van voertuig 1 waardoor een ster in de voorruit ontstond. Hierna werd ze samen met haar fiets afgeworpen tegen een stalen zuil van een ondergrondse vuilcontainer. De fiets veroorzaakte krasschade op deze zuil. Lak van de zuil werd hierdoor overgebracht op de fiets. De fiets werd in de directe nabijheid van het slachtoffer aangetroffen maar was door omstanders verplaatst om hulpverlening van het slachtoffer mogelijk te maken. Voertuig 1 reed na de botsing nog circa 15 meter door en kwam daar in eindpositie. Op het wegdek werden geen sporen aangetroffen van een botspunt. Wel zijn wij verbalisanten van mening dat het botspunt tussen beide voertuigen gelegen heeft op de weghelft bestemd voor voertuig 2. Dit omdat het slachtoffer tegen de stalen zuil werd geworpen. Deze zuil stond op een aftand van circa 1.20 meter van de rijbaankant. Ook is het zeer onwaarschijnlijk dat voertuig 1 na de botsing nog een grote zijdelings verplaatsing heeft ondergaan gezien de relatief korte afstand tussen voertuig 1 en het botspunt.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet. Daarvoor moet er ten minste sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor een bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet.
De rechtbank leidt uit voormelde bewijsmiddelen af dat verdachte op een rechte weg, op klaarlichte dag en zonder noodzaak onvoldoende rechts heeft gereden en onvoldoende is blijven kijken of er verkeer op de weg stond en naderde. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij op de Verlengde Lodewijkstraat reed en ondertussen haar portofoon en haar werktelefoon die op de passagiersstoel lagen, aan het terugleggen was; zij wilde deze in haar broekzak doen. Terwijl verdachte dit deed keek zij op enig moment niet naar voren, maar naar de passagiersstoel en hierdoor is zij op de verkeerde weghelft terecht gekomen en is zij vervolgens tegen de stilstaande fietsster aangereden, terwijl deze fietsster op de voor die fietsster aan de uiterste rechterkant van de weg en deels op de stoeprand stond. Verdachte verklaart dat zij de fietsster niet heeft gezien; niet terwijl verdachte haar spullen pakte, en ook op de momenten daaraan voorafgaand niet. De verklaring van verdachte voor het feit dat zij de fietser niet heeft gezien is dat dit mogelijk werd veroorzaakt door het feit dat de stijl bij de voorruit in de auto haar zicht moeten hebben belemmerd. Verdachte heeft verder verklaard dat zij bekend is met de situatie ter plaatse. Gebleken is dat op de plaats van het ongeval geen bijzonderheden of tijdelijke omstandigheden aanwezig waren welke mogelijk van invloed geweest zouden kunnen zijn op het ontstaan van het ongeval.
Verdachte reed op een weg waar zij, zoals te doen gebruikelijk, voldoende rechts had moeten blijven rijden, voortdurend vooruit had dienen te kijken en zich een overzicht had dienen te verschaffen over die weg en het zich op die weg bevindende verkeer. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de raamstijl tijdens de gehele duur van het rijden op de Verlengde Lodewijkstraat het zicht op de weg heeft belemmerd. Als dat al zo was, dan had van verdachte gevergd mogen worden dat zij zich nadrukkelijk, en voortdurend en zorgvuldig had vergewist van de aan- of afwezigheid van overig verkeer op Verlengde Lodewijkstraat, door haar hoofd heen en weer te bewegen. Zij had ook al aangegeven dat zij zich eerder bewust was van het feit dat de stijl haar zicht zou hebben kunnen belemmerd. Dit heeft verdachte kennelijk nagelaten en zij is zonder enige noodzaak tijdens het rijden, toen zij bijna op haar bestemming was, haar spullen gaan opruimen, als gevolg waarvan zij zodanig en zolang op de linker weghelft terecht is gekomen dat zij de fietsster, die uiterst recht van haar (de fietsster) rijbaan stil stond, heeft geraakt. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel, anders dan de raadsman, dat hiermee geen sprake was van één enkel moment van onoplettendheid.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, waardoor een verkeersongeval is veroorzaakt en waardoor zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan [slachtoffer].
Het primair ten laste gelegde feit acht de rechtbank daarom bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 4 juli 2018, te Groningen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Verlengde Lodewijkstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, niet voortdurend de aandacht aan de weg en aan het verkeer besteed en het door haar bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en niet voortdurend de handelingen verricht die van haar, verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig werden vereist en in strijd met het bepaalde in artikel 3 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, waardoor, in elk geval mede waardoor zij, verdachte, in plaats van op normale en veilige wijze met het door haar bestuurde motorrijtuig de rechter weghelft van die Verlengde Lodewijkstraat te blijven volgen, naar links is gezwenkt en daarbij op de linker weghelft van die Verlengde Lodewijkstraat terecht is gekomen en aldaar vervolgens is aangereden of opgebotst tegen een aldaar op de rijbaan van die weg stilstaande fietser, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten diverse fracturen in het hele lichaam, longcontusies en uitgebreide laceraties in het aangezicht letsel werd toegebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 110 uren, subsidiair 55 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een rijontzegging voor de duur van 6 maanden wordt opgelegd. De officier van justitie heeft bij de formulering van de strafeis aanleiding gezien om ten gunste van verdachte af te wijken van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (hierna: LOVS) gelet op de schending van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, primair gepleit om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Subsidiair heeft de raadsman gepleit om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte first offender is, dat het ongeval veel impact op verdachte heeft gehad, dat verdachte betrokken is geweest bij het slachtoffer en tot slot het feit dat de zaak lange tijd op de plank heeft gelegen. De raadsman acht een straf door het lange tijdsverloop niet langer passend en zinvol; verdachte heeft haar straf gehad door het lange wachten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft op 4 juli 2018 op de Verlengde Lodewijkstraat in Groningen een ongeval veroorzaakt. Zij heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden door, terwijl zij zoveel mogelijk de rechter weghelft diende te volgen, naar links is gezwenkt en daarbij op de linker weghelft terecht is gekomen. Hierdoor is verdachte in botsing gekomen met het slachtoffer, een fietsster die stil stond langs de voor haar uiterste rechterkant van de weg. Deze fietser is vervolgens ondermeer tegen de auto en tegen de bovenkant van een ondergrondse container geklapt en heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank mee dat verdachte zich betrokken heeft getoond jegens het slachtoffer. Zij heeft contact gezocht, haar bezorgdheid geuit en haar excuses gemaakt. Dat verdachte zich schuldig voelt en het verschrikkelijk vindt dat het slachtoffer door haar toedoen de eerder beschreven letsels heeft opgelopen werd ter zitting overduidelijk. Ook neemt de rechtbank mee dat het feit en de gevolgen (nog steeds) zwaar op verdachte drukken, nu zij door het ongeval wordt herinnerd aan een traumatische ervaring in het verleden. Dit ongeval en de gevolgen daarvan heeft ook een negatief stempel gezet op de laatste periode dat verdachte voor haar pensioen nog werkte. Voorts is verdachte blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder voor het plegen van strafbare feiten veroordeeld.
De rechtbank acht het tijdsverloop tussen de pleegdatum en de inhoudelijke behandeling onwenselijk lang. De rechtbank vindt echter, anders dan de raadsman en de officier van justitie, de redelijke termijn niet geschonden, nu er op 23 december 2019 is besloten verdachte te dagvaarden. De vervolging is in dit geval immers gestart binnen de termijn van 2 jaren.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS wordt bij aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als uitgangpunt oplegging van een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden gehanteerd. Gelet echter op de aard en de oorzaak van de gedraging waardoor het ongeval is ontstaan, de wijze waarop verdachte zich na het ongeval jegens het slachtoffer heeft opgesteld, het blanco strafblad van verdachte, de impact die het ongeval op verdachte heeft gehad en nog steeds heeft en het fors tijdsverloop, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met oplegging van een voorwaardelijke taakstraf. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook geen aanleiding om aan verdachte een (onvoorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. De rechtbank acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van 80 uur, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2020.
mr. E.P. van Sloten en mr. T.M.L. Veen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.