Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[verdachte],
Tenlastelegging
Beoordeling van het bewijs
1. Fractuur anterieure osteofyt sluitplaat C5.
2. Fractuur proc. transversus C7 links.
3. Horizontaal tot oblique fractuur door wervelcorpus Th1, voorste en achterste pijler, aan
linkerzijde weglopend door de pedikel en het processus transversus Th1 links. AO type
B2;Nx;M0 met retrolisthesis C7 ten opzichte van Th1 (graad 1).
4. Tevens een tweetal fractuurtjes door het processus interarticularis Th 1 links (eentje
weglopend in C7-Th1, en de ander in Th1-Th2).
5. Fractuur van processus transversus Th2 links.
6. Pneumothorax links (met zeer minimale hematothorax) wv reeds thoraxdrain.
7. Longcontusies in met name de linker bovenkwab.
8. Niet gedisloceerde sternumfractuur.
9. Fractuur van costa 1,2,3 rechts. Costa 1 over een groot deel gespleten, 2 en 3 op 1 locatie
Fractuur van costa 1 t/m 4 links zowel ventraal als dorsaal en costa 5, 6 en 7 alleen ventro-
lateraal.
10. Gustilo graad 1 midschacht tibiafractuur rechts (wond ventraal) wv reeds spoelen/sluiten
wond met hechtingen.
11. Prepatellair oppervlakkige laceratie tot in subcutis rechts wv spoelen/sluiten wond met
hechtingen.
12. Oppervlakkige blaren/schaafverwondingen elleboog rechts.
13. Uitgebreide laceraties aangezicht.
1.2 Beknopte ongevalsbeschrijving:
De bestuurder van voertuig 2 (stond stil met haar fiets aan de oostzijde van de Verlengde Lodewijkstraat). Op dat moment werd ze aangereden door de voorzijde van voertuig 1. De fietser kwam op de voorzijde van voertuig 1 terecht en werd daarna afgeworpen tegen een stalen zuil. De bestuurder van voertuig 2 liep hierdoor ernstig letsel (hoofd en rug).
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek,
doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van voertuig 1.
Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden.
Op de plaats van het ongeval werden door ons geen bijzonderheden ontdekt welke mogelijk van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
Op de plaats van het ongeval werden door ons geen tijdelijke omstandigheden ontdekt welke mogelijk van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
Het betrof hier een personenauto, als bedoeld in artikel 1.1. van de Regeling Voertuigen.
Wij zagen dat het voertuig, voor zover was na te gaan, aan de hiervoor vermelde specificaties voldeed.
Wij zagen dat het voertuig:
- wel een antiblokkeersysteem op de bedrijfsrem had,
- wel een airbag en/of gordelspanners had,
- het uitzicht vanaf de bestuurderszitplaats was waarschijnlijk voor het ongeval normaal.
- het remsysteem was onbeschadigd en functioneerde voor het ongeval waarschijnlijk naar behoren;
- bij controle bleek de stuurinrichting goed te functioneren.
De bestuurder van voertuig 2 stond met haar fiets op de rijbaan van de Verlengde Lodewijk- straat (volgens getuige). Voornoemde bestuurder stond gezien haar oorspronkelijke rijrichting aan de rechterzijde van de weg. De bestuurder van voertuig 1 reed over de Verlengde Lodewijkstraat komende uit de richting van de H.L. Wicherstraat en gaande in de richting van het Helperpark. Door onbekend gebleven oorzaak kwam de bestuurder van voertuig 1 op de weghelft bestemd voor het tegemoet komende verkeer waar de bestuurder van voertuig 2 op dat moment stil stond met haar fiets. De voorzijde van voertuig 1 botste tegen de voorzijde van voertuig 2. De bestuurder van voertuig 2 belande door deze botsing tegen de voorruit van voertuig 1 waardoor een ster in de voorruit ontstond. Hierna werd ze samen met haar fiets afgeworpen tegen een stalen zuil van een ondergrondse vuilcontainer. De fiets veroorzaakte krasschade op deze zuil. Lak van de zuil werd hierdoor overgebracht op de fiets. De fiets werd in de directe nabijheid van het slachtoffer aangetroffen maar was door omstanders verplaatst om hulpverlening van het slachtoffer mogelijk te maken. Voertuig 1 reed na de botsing nog circa 15 meter door en kwam daar in eindpositie. Op het wegdek werden geen sporen aangetroffen van een botspunt. Wel zijn wij verbalisanten van mening dat het botspunt tussen beide voertuigen gelegen heeft op de weghelft bestemd voor voertuig 2. Dit omdat het slachtoffer tegen de stalen zuil werd geworpen. Deze zuil stond op een aftand van circa 1.20 meter van de rijbaankant. Ook is het zeer onwaarschijnlijk dat voertuig 1 na de botsing nog een grote zijdelings verplaatsing heeft ondergaan gezien de relatief korte afstand tussen voertuig 1 en het botspunt.