ECLI:NL:RBNNE:2020:4089

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
18/730206-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor poging tot doodslag met een mes in Leeuwarden

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 24 november 2020 een 48-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 171 dagen voorwaardelijk, voor poging tot doodslag. De vrouw heeft in september 2019 geprobeerd een man van het leven te beroven door hem met een mes in de hals te steken. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig geweldsdelict, maar dat zij verminderd toerekeningsvatbaar is vanwege haar verslavingsproblematiek en persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft rekening gehouden met de kwetsbare situatie van de verdachte en haar opname in een behandelcentrum. De straf is voor een groot deel voorwaardelijk opgelegd, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €1.030 aan het slachtoffer, bestaande uit medische kosten en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, en het in beslag genomen mes is onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730206-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 november 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
momenteel verblijvende in behandelcentrum [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 september 2020 en 10 november 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is op 24 september 2020 ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers en op 10 november 2020 door mr. I. Kluiter.
De rechtbank stelt voorop dat op 8 oktober 2020 tussenvonnis is gewezen waarbij het onderzoek is heropend, omdat de rechtbank zich – enkel op het punt van een eventuele opnamedatum van verdachte in een kliniek – onvoldoende voorgelicht achtte met betrekking tot de afdoening van deze zaak. Verdachte is met ingang van 27 oktober 2020, in het kader van de schorsing van haar voorlopige hechtenis, opgenomen in een kliniek waardoor de rechtbank zich nu in staat acht vonnis te wijzen. Op 10 november 2020 is het onderzoek ter terechtzitting, in gewijzigde samenstelling, gesloten. Tegen de gewijzigde samenstelling van de rechtbank is geen bezwaar gemaakt door de raadsman en de officier van justitie nu de standpunten zijn gehandhaafd en het enkel de formele sluiting van het onderzoek betrof. De rechtbank hecht eraan dat de oorspronkelijke samenstelling zich in onderhavige zaak uitlaat over de vragen als bedoeld in artikel 348 en 350 Wetboek van Strafvordering en op basis daarvan vonnis wijst, zoals hieronder is weergegeven. Met deze handelswijze is geen enkel rechtens te respecteren belang van de verdediging geschaad.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 28 september 2019, te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 28 september 2019, te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 28 september 2019, te Leeuwarden, een persoon, genaamd, [slachtoffer] , heeft mishandeld door hem met een mes in het bovenlichaam te steken;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de aangifte, de verklaring van getuige [getuige 1] , de geneeskundige verklaring, de verklaring van de buurvrouw en de bevindingen van de politie kan worden afgeleid dat verdachte de persoon is geweest die aangever in zijn hals heeft gestoken met een mes. Daarmee heeft verdachte getracht aangever opzettelijk van het leven te beroven. Uit het dossier kan geen 'vol opzet' worden afgeleid, er is wel sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft immers gestoken in de richting van de borstkas: de plek waar zich meerdere vitale organen bevinden. Het is naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat men hierdoor kan komen te overlijden en verdachte heeft die aanmerkelijke kans bewust aanvaard door op deze wijze te handelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot het bewijs geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 24 september 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb in de lade van mijn salontafel in mijn woning in Leeuwarden een mes liggen. Dat is het mes dat op de foto op pagina 20 van het strafdossier zichtbaar is.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 september 2019, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019259109 d.d. 29 oktober 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Zaterdag 28 september 2019 was ik bij [verdachte] (de rechtbank leest: [verdachte] ). Rond 18.00 uur kwam [verdachte] thuis met de voor mij onbekende man. Toen [verdachte] mij de 20 euro gaf zag ik dat zij in haar rechterhand een groot keukenmes had. Ik zag dat zij dit mes met kracht richting mijn borstkas bracht. Ik zag dat het mes richting mijn hals kwam. Hierop draaide ik mij van het mes weg waardoor het mes op de bovenzijde van mijn rechter borstkas kwam. De messteek is net onder mijn sleutelbeen gekomen. Ik herkende het mes waarmee ik ben gestoken. Dit mes heeft [verdachte] altijd in een lade van haar salontafel liggen omdat zij bang is.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 september 2019, opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Op zaterdag 28 september 2019 was ik in mijn woning aan de [straatnaam]
in Leeuwarden. Omstreeks 18:30 uur hoorde ik hard gebons op de voordeur van mijn woning. Ik zag een voor mij onbekende man voor de deur staan. De man bleef op mijn deur bonzen en riep iets in de trant van: 'Doe de deur open!'. Ik deed de deur open en zag dat de man met ontbloot bovenlichaam stond. Ik hoorde dat de man tegen mij zei: 'Bel de ambulance, ik ben neergestoken'. Ik zag toen ook dat de man een wond had in het midden van zijn borst. Ik zag dat er bloed zat rond de wond. Ik hoorde dat de buurvrouw zei: 'Ik heb hem gestoken, hij wilde mij verkrachten en vermoorden'. Ik zag dat ze op dat moment een mes in haar hand had. Ik zei toen tegen haar: 'Wil je dat mes eerst wegleggen?'. Ik hoorde dat ze zei: 'Nee, waar is hij?'. Ik zei toen dat hij er echt niet meer was en dat hij naar het ziekenhuis was. De buurvrouw bleef echter met het mes in haar hand, om zich heen kijken en over de verdieping lopen. Ik heb haar een paar keren gevraagd of ze het mes wilde wegleggen maar dat deed ze niet. Uiteindelijk heb ik toen 112 gebeld en om de politie verzocht. Ondertussen bleef de buurvrouw bij mij staan en zoekend om haar heen kijken. Ik was ondertussen met de meldkamer in gesprek. De medewerker van de meldkamer vroeg aan mij hoe de man, het slachtoffer, heette. Ik hoorde dat de buurvrouw zei: 'Ik noem hem [naam 1] '.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 september 2019, opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik ben met [verdachte] (de rechtbank leest: [verdachte] ) meegelopen naar haar woning aan de [straatnaam] . Zij deed de deur van haar woning open en toen zag ik dat [slachtoffer] nog aanwezig was. Hij liep toen dreigend naar haar toe en ik ben er tussen gesprongen. Ik heb beiden weggeduwd. Ik zag ineens bloed. Ik ben er weer tussen gesprongen. Ik zag toen bloed bij hem. Ik heb haar toen op de bank gesmeten. Toen is hij naar de buurvrouw gelopen en heeft daar aangebeld. Ik ben hem achterna gelopen en ik zag toen bij hem dat er een wond open lag bij de keel. [verdachte] heeft wat gepakt, maar ik heb niet gezien wat. [verdachte] was helemaal hysterisch en ik hoorde haar roepen: "Als jij mij af wil maken, maak ik jou af". Of: "Als jij mij dood wil maken, dan maak ik jou dood." Maar het is bij één steek gebleven, toen gooide ik haar al op de bank of drukte haar weg en viel ze op de bank.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 september 2019, opgenomen op pagina 93 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op zaterdag 28 september 2019 kwamen wij rond 18:50 uur ter plaatse bij de woning aan de Johan [straatnaam] te Leeuwarden. Mijn collega wees mij op een groot slagersmes
dat op de trap naar de eerste verdieping lag. Ik zag dat er in het portiek op de trap
naar de tweede verdieping een vrouw zat. Ik hoorde haar zeggen dat ze een mes had gepakt en hem had gestoken. Ik zag dat ze met haar hand een stekende beweging maakte. Ik maakte daar uit op dat ze wilde laten zien hoe ze had gestoken. Op het politiebureau bleek de betreffende vrouw te zijn: [verdachte] .
6. Een geneeskundige verklaring van onbekende datum opgemaakt en ondertekend door dr. J.S. de Graaf, traumachirurg, opgenomen op pagina 23 van voornoemd dossier:
Uitwendig waargenomen letsel: in hals gestoken met vleesmes. Wond 3 centimeter in hals.
Er is sprake van gering uitwendig bloedverlies. De geschatte duur van genezing bedraagt 14 dagen.
Bewijsoverweging
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af dat het verdachte is geweest die aangever in zijn hals heeft gestoken met een mes. Ondanks dat verdachte heeft verklaard dat zij in een zogenaamde 'black-out' verkeerde en zich niets meer kan herinneren van de confrontatie met aangever, laat het dossier geen ruimte voor een alternatief scenario. Daarbij zijn de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] in aanmerking genomen, evenals de verklaring van de buurvrouw, de bevindingen van de verbalisant [verbalisant] en de letselverklaring van dr. De Graaf. Uit deze stukken volgt dat er in de woning van verdachte ruzie is ontstaan tussen verdachte en aangever waarbij verdachte op een bepaald moment een mes heeft gepakt waarmee zij heeft gestoken in de richting van de borst- en halsstreek van aangever. Kort na het delict liep verdachte met een mes over de galerij voor haar woning waarbij zij tegenover zowel de buurvrouw als verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat zij aangever heeft gestoken. Daarbij maakte zij een stekende beweging. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever in zijn hals heeft gestoken.
De vraag die de rechtbank nu dient te beantwoorden is of verdachte hiermee opzet had op de dood van het slachtoffer, zoals primair ten laste is gelegd. De rechtbank is van oordeel dat uit de handelswijze van verdachte en de plaats waar zij aangever met het mes heeft geraakt, volgt dat zij opzet op de dood van aangever heeft gehad. Het behoeft geen betoog dat het steken met een mes in de halsstreek dodelijk kan zijn. Immers bevinden zich op en rond deze plek meerdere slagaderen en andere vitale organen. Het is een feit van algemene bekendheid dat de kans op overlijden groot is ingeval van een slagaderlijke bloeding zonder tijdig medisch ingrijpen. Voorts wijzen de uitspraken van verdachte: "Als jij mij af wil maken, maak ik jou af" en "Als jij mij dood wil maken, dan maak ik jou dood", zoals verdachte deze volgens getuige [getuige 1] heeft geuit, erop dat verdachte opzet op de dood van aangever heeft gehad. Dat aangever niet dodelijk is getroffen is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is. De rechtbank overweegt daarbij dat aangever zich van verdachte heeft proberen af te wenden toen hij het mes zag en dat getuige [getuige 1] tussenbeide is gesprongen om de confrontatie te stoppen waarbij hij verdachte heeft weggeduwd. Aangeefster bleef daarna rondlopen met het mes en was -blijkens haar bewoordingen- op zoek naar aangever die inmiddels naar de spoedeisende hulp werd gebracht. Pas toen de politie arriveerde, heeft verdachte het mes laten vallen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 28 september 2019 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] , van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair. Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Noodweer(exces)
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van haar lichaam. Die aanranding bestond uit het vloekend, scheldend en dreigend benaderen van verdachte door aangever, waarbij hij haar onder druk zette een geldschuld te voldoen. Daarbij heeft aangever op zijn minst ook zijn hand in de richting van verdachte uitgestoken, mogelijk in de richting van de keel van verdachte. Mede gelet op de gebeurtenissen voorafgaand aan dit feit, de kwetsbare persoonlijkheid van verdachte en de agressieve benadering door aangever, was het steken met het mes voor verdachte noodzakelijk om zich te kunnen verdedigen. Het was voor verdachte niet mogelijk zich aan de aanranding te onttrekken gelet op de kleine ruimte waarin zij zich bevond, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces. De overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging was een gevolg van een hevige door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van getuige [getuige 2] die heeft verklaard dat verdachte vreesde verkracht en vermoord te worden door aangever. Ook is door de raadsman naar voren gebracht dat verdachte in een staat van angst en paniek verkeerde tijdens het tenlastegelegde, veroorzaakt door drugsgebruik hetgeen haar niet kan worden toegerekend vanwege hardnekkige verslavingsproblematiek.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. Er is in de woning van verdachte weliswaar sprake geweest van een confrontatie tussen verdachte en aangever, maar de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt geen steun in de bewijsmiddelen. Zo volgt uit de verklaring van [getuige 1] dat hij heeft ingegrepen toen aangever en verdachte tegenover elkaar kwamen te staan. [getuige 1] heeft aangever en verdachte op dat moment uit elkaar geduwd. Pas daarna heeft verdachte een mes gepakt waarmee zij aangever in zijn hals heeft gestoken. Hierop heeft [getuige 1] verdachte opnieuw weggeduwd. Ook anderszins bevat het dossier geen aanknopingspunten voor de lezing dat verdachte in een dermate dreigende situatie verkeerde dat zij zich mocht verdedigen. Een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding is dan ook niet aannemelijk geworden. De rechtbank overweegt daarbij dat er geen aanwijzingen zijn dat aangever heeft gedreigd verdachte te verkrachten of vermoorden. [getuige 1] , de enige directe getuige, heeft hierover niets verklaard en ook anderszins is dit niet aannemelijk geworden. Het voorgaande maakt dat van een noodweersituatie niet is gebleken waarmee een beroep op noodweer dan wel noodweerexces faalt.
Putatief noodweer
Meer subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op putatief noodweer, dan wel putatief noodweerexces. Onder verwijzing naar jurisprudentie heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte verontschuldigbaar in de veronderstelling verkeerde dat aangever haar fysiek aanviel. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat aangever in de periode voor 28 september 2019 verdachte heeft bedreigd, haar betaalpas heeft ingenomen, meermalen geweld jegens haar heeft gebruikt en ongewenste seksuele handelingen met haar heeft verricht. Gelet op het gedrag van aangever en de door hem geuite bedreigingen kort voor het tenlastegelegde, meende verdachte dat zij door aangever fysiek zou worden aangevallen waardoor zij zich genoodzaakt zag zich op deze manier te verdedigen.
De rechtbank stelt voorop dat bij een beroep op putatief noodweer(exces) moet worden onderzocht of sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte. Er dient sprake te zijn van een situatie waarin verdachte abusievelijk in de veronderstelling is geweest zich te moeten, dan wel te mogen verdedigen. Een dergelijke abusievelijke veronderstelling bij verdachte is echter niet aannemelijk geworden. Verdachte stelt zich vrijwel niets meer van de confrontatie met aangever te kunnen herinneren. Er zou sprake zijn geweest van een 'black-out' als gevolg van gebruik van alcohol en harddrugs. De rechtbank stelt vast dat verdachte niet heeft aangegeven wat er in haar tijdens en direct voorafgaand aan de confrontatie met het slachtoffer omging. Uit de verklaringen van aangever en van [getuige 1] laat zich evenmin afleiden dat sprake is geweest van een verontschuldigbare dwaling aan de zijde van verdachte. Het beroep op putatief noodweer(exces) kan dan ook niet slagen. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.
Toerekenbaarheid verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch rapport van 13 maart 2020 opgemaakt door I.C. Kooi, psycholoog. Dit rapport houdt als conclusie, zakelijk weergegeven, onder meer in dat verdachte kampt met een borderline persoonlijkheidsstoornis mede als gevolg van een zeer belast verleden en een stoornis in het gebruik van middelen (alcohol, cocaïne en cannabis). Daarnaast is sprake van een intellectueel functioneren dat onder druk op een minimaal licht verstandelijk beperkt niveau ligt. Deze stoornissen bestonden tijdens het plegen van het tenlastegelegde en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op dat moment beïnvloed. Verdachte is vermoedelijk ontregeld geraakt waarbij zij de grip op haar handelen is kwijtgeraakt en instinctief vanuit een overlevingsimpuls heeft gehandeld. Verdachte had alcohol en harddrugs gebruikt wat haar zelfcontrole verminderd kan hebben en mogelijk haar perceptie van de situatie heeft gekleurd. Hoewel verdachte had kunnen weten dat het gebruik van middelen negatieve gevolgen kan hebben, is het gebruik daarvan haar niet geheel toe te rekenen vanwege de hardnekkige verslavingsproblematiek. Het advies luidt om het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen op basis van het gebrek aan innerlijke controle en sturing vanuit de borderline persoonlijkheidsstoornis en het middelengebruik.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Aangezien verdachte niet geheel ontoerekeningsvatbaar is, is zij strafbaar. Van andere strafuitsluitingsgronden is niet gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan 133 dagen onvoorwaardelijk en 232 dagen voorwaardelijk, zodat het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de tijd die verdachte tot aan heden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel dient een proeftijd te worden verbonden van drie jaar evenals de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen en het meewerken aan middelencontroles.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van voornoemde voorwaarden gevorderd evenals de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht. Met betrekking tot het beslag verzoekt de officier van justitie het mes te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, bij een veroordeling, een straf bepleit die gelijk is aan de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het psychologisch onderzoeksrapport van 13 maart 2020, de reclasseringsrapportages van 21 september 2020 en 22 oktober 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft in september 2019 geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven door hem met een mes in de halsstreek te steken. Het behoeft geen betoog dat een dergelijk feit een groot gevoel van angst en onveiligheid bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Hij is gewond en in paniek naar buiten gerend en heeft bij een buurvrouw aangebeld voor hulp. Daarna is hij door een getuige naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis gebracht. Het slachtoffer is er relatief goed van afgekomen. Niettemin heeft hij zich medisch moeten laten behandelen. Daarnaast is het feit voor hem een schokkende ervaring geweest.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een ernstig geweldsdelict. Verdachte heeft verklaard dat zij zich vrijwel niets meer van het gebeuren kan herinneren en in een black-out verkeerde hetgeen samenhangt met het feit dat zij onder invloed was van alcohol en drugs. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij zichzelf in deze toestand heeft gebracht met alle gevolgen van dien. Tegelijkertijd volgt uit het dossier en onderzoek ter terechtzitting dat verdachte een kwetsbare vrouw is met een belaste geschiedenis, verslavingsproblematiek en een persoonlijkheidsstoornis, die in een instabiele en ongelijkwaardige relatie tot haar daad is gekomen. Het vermoeden is dat verdachte, mede door middelengebruik, ontregeld is geraakt en de grip op haar handelen is kwijtgeraakt waardoor zij instinctief en impulsief handelde. Zoals hiervoor overwogen wordt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht en de rechtbank zal hier rekening mee houden bij de bepaling van de straf.
Gelet op het voorgaande is oplegging van een gevangenisstraf de enige passende reactie op het plegen van dit feit. De rechtbank zal een groot deel van die straf voorwaardelijk opleggen nu verdachte inmiddels is opgenomen in behandelcentrum [instelling] waar een klinisch behandeltraject is aangevangen. De rechtbank acht het van belang dat deze behandeling wordt gecontinueerd en het ondergaan van een gevangenisstraf zou deze interventie doorkruisen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de duur van de (niet geschorste) voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat uit het gedragsdeskundig onderzoek en het advies van de reclassering volgt dat verdachte vooral gebaat is bij een intensieve behandeling gericht op haar verslaving, borderline problematiek en trauma's. Verder is langdurig toezicht nodig op haar woonsituatie en middelengebruik om de risico's te kunnen beheersen. De rechtbank neemt daarom het advies van de reclassering over, met dien verstande dat aan het voorwaardelijk strafdeel de aanbevolen bijzondere voorwaarden worden verbonden. De rechtbank ziet echter geen meerwaarde in het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel en zal hier dan ook van afzien. De rechtbank ziet onvoldoende aanwijzingen voor de conclusie dat een proeftijd van drie jaar niet voldoende zou zijn.
Omdat er op dit moment – verdachte is nog niet behandeld – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen zal de rechtbank, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, de gestelde voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 171 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de volgende bijzondere voorwaarden verbonden: een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen en het meewerken aan middelencontroles. Deze voorwaarden worden dadelijk uitvoerbaar verklaard.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mes, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu verdachte het feit hiermee heeft begaan en zij van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Blijkens de vordering wordt de benadeelde partij wettelijk vertegenwoordigd door de bewindvoerder, [naam 2] . Gevorderd wordt een bedrag van € 415,00 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de medische kosten voor toewijzing vatbaar zijn. Voor het overige ligt matiging of het niet-ontvankelijk verklaren van dit deel van de vordering in de rede, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de gedragingen van de benadeelde partij -aangever- in het geheel en dat matiging op zijn plaats is. Met betrekking tot de immateriële schade dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de daggeldvergoeding voor toewijzing vatbaar is nu deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Verder is door de benadeelde partij aangegeven dat het eigen risico over 2019 vermoedelijk is verbruikt, vanwege de totale kosten voor de behandeling waaronder een CTA-scan en zijn verblijf in het ziekenhuis. Uit de onderbouwing blijkt echter dat de zorgverzekeraar op 26 november 2019 heeft aangegeven dat niets in rekening is gebracht met betrekking tot het eigen risico. Indien dit later alsnog het geval was geweest, dan had deze informatie inmiddels bekend moeten zijn. De rechtbank acht de vordering op dit onderdeel daarom onvoldoende onderbouwd en zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de immateriële schade
De benadeelde partij heeft (daarnaast) vergoeding van immateriële schade gevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de schade mede gelet op wat in vergelijkbare gevallen pleegt te worden vastgesteld en zij acht, mede op basis daarvan, een bedrag van 1.000,00 redelijk en billijk. Zij wijst er daarbij op dat het letsel in de zaak waarnaar verdachte in zijn onderbouwing verwijst, ernstiger lijkt, nu in dat geval sprake was van een snee van 15 cm. De vordering zal daarom voor dit deel worden toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36b, 36c, 36d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 171 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering Inforsa, Wittevrouwenkade 6 te Utrecht of de door deze reclasseringsinstelling aan te wijzen reclasseringsinstelling. Veroordeelde blijft zich daarna melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- dat veroordeelde de opname continueert in de zorginstelling [instelling] dan wel een andere, door de reclassering aan te wijzen instelling. De opname duurt vanaf het moment van de veroordeling een jaar, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- dat veroordeelde zich na de klinische behandeling ambulant laat behandelen door de instelling voor ambulante forensische psychiatrie en/of forensische verslavingszorg in de regio waar zij op dat moment verblijft of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de klinische behandeling is afgerond en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- dat veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na de klinische behandeling en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
- dat veroordeelde meewerkt aan controles op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt de frequentie van voornoemde controles.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling, of de door deze reclasseringsinstelling aan te wijzen reclasseringsinstelling, de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen mes.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van 18/730206-19, vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.030 (zegge: duizend dertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]te betalen een bedrag van € 1.030, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2019, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 20 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 30,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2020.