RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
parketnummer 18/830081-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 18/031675-17 en 18/850062-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 november 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] aan de [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 november 2020. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 februari 2019 te Norg, gemeente Noordenveld, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij in of omstreeks de periode van 31 januari 2019 tot en met 4 februari 2019, in de gemeente Veendam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening vanaf/vanuit een bedrijfsauto welke zich bevond op/aan/nabij [straatnaam] heeft weggenomen kentekenplaten (met het kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 31 januari 2019 tot en met 17 februari 2019 te Veendam en/of gemeente Noordenveld, althans in Nederland, een goed, te weten kentekenplaten met het kenteken [kenteken] heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op of omstreeks 27 februari 2019 te Nieuw Roden, gemeente Noordenveld, in/uit de kantine van [benadeelde partij 3] , gelegen aldaar aan de [straatnaam] , een kassasysteem en/of een frituurpan en/of een hoeveelheid levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of
verbreking en/of inklimming;
4.
hij in of omstreeks de periode van 24 januari 2019 tot en met 27 januari 2019 te Zevenhuizen, gemeente Westerkwartier, in/uit de kantine van [benadeelde partij 4] , gelegen aan de [straatnaam] , een hoeveelheid drank, althans levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg
te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of
verbreking en/of inklimming.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder feit 2 primair ten laste gelegde, en veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de zendmast- en telefoongegevens van verdachte geen uitsluitsel geven over de aanwezigheid van verdachte op de plaats en in de periode waar de diefstal van de kentekenplaten heeft plaatsgehad. Nu verdachte wel in bezit was van de kentekenplaten en hij heeft bekend dat hij die van een derde heeft gekregen en wist dat ze uit enig misdrijf afkomstig waren, is de subsidiair ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie heeft voorts veroordeling gevorderd voor feiten 1, 3 en 4. Feiten 1 en 4 kunnen worden bewezen op basis van de aangiften en de bekennende verklaringen van de verdachte tegenover de politie. Feit 3 kan worden bewezen door de aangifte, de getuigenverklaring en het proces-verbaal van bevindingen waarin de staat van de auto van verdachte wordt beschreven: op de deur van de bestuurder, het achterportier, het stuur en de versnellingspook zaten vetvlekken, die deden denken aan frituurvet. Ook is bruin gruis in de achterbak van de auto gezien, dat duidt op residu van frituurvet. De ruiten van de auto waren niet beslagen en het motorblok voelde warm, dat er op duidt dat kort voorafgaand aan de bezichtiging door de verbalisanten met de auto was gereden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 2 primair en 3.
Met betrekking tot het onder feit 2 primair ten laste gelegde volgt de raadsman de officier van justitie.
Met betrekking tot het onder feit 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van de getuige niet uitsluit dat zij een ander dan verdachte heeft gezien bij de kantine van [benadeelde partij 3] . Het door de getuige opgegeven signalement en de omschrijving van de auto zijn niet specifiek. De vetvlekken op en in de auto en de bruine substantie in de achterbak van de auto zijn niet onderzocht. Het is niet onaannemelijk dat het vuil op een andere manier op en in de auto terecht is gekomen. De bruine substantie kan roestwater zijn van een oude wasmachine die verdachte heeft vervoerd in zijn auto. Verdachte heeft in de nacht waarop de inbraak bij [benadeelde partij 3] plaatsvond zijn vriendin naar huis gebracht; om die reden was de motor van de auto warm en waren de ramen niet beslagen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien hetgeen onder feiten 1, 2 subsidiair en 4 ten laste is gelegd.
Oordeel van de rechtbank
vrijspraken
De rechtbank acht feiten 2 primair en 3 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
feit 2 primair
Er zijn geen feiten en omstandigheden waaruit wettig en overtuigend blijkt dat verdachte de kentekenplaten, die hij in bezit had, heeft weggenomen.
feit 3
De rechtbank is van oordeel dat de aangevoerde bewijsmiddelen los van elkaar alsook in onderlinge samenhang bezien niet tot het wettig en overtuigend bewijs kunnen leiden dat verdachte de diefstal met braak bij [benadeelde partij 3] heeft gepleegd.
De getuige beschrijft iemand met een normaal postuur, een spijkerbroek en een zwarte jas met capuchon die spullen vanuit de kantine inlaadde in een donkere stationwagen. Dit zijn gangbare kledingstukken en een veel voorkomend model auto.
De rechtbank constateert verder dat geen onderzoek is verricht naar de herkomst van de vetvlekken op en in de auto en het bruine gruis in de achterbak van de auto waarover de verbalisanten relateren, zodat niet vaststaat dat het frituurvet betreft dat uit de gestolen frituurpan afkomstig is, zoals de officier van justitie heeft gesteld. Dit klemt temeer, nu de als gestolen opgegeven frituurpan –net als de andere als gestolen opgegeven zaken- niet bij verdachte is aangetroffen. De mogelijkheid blijft dus open dat verdachte zijn vriendin inderdaad heeft thuisgebracht in de nacht waarop de inbraak bij [benadeelde partij 3] plaatsvond; ook dit is niet nader onderzocht.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de feiten 1, 2 (subsidiair) en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
feit 1
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte 27 februari 2019,
opgenomen op pagina 57 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
PL0100-2019112053 van 4 mei 2019, inhoudend de verklaring van [naam 1] .
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte 27 februari 2019,
opgenomen op pagina 53 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
PL0100-2019112053 van 16 maart 2019, inhoudend de verklaring van [naam 5].
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte 3 februari 2019,
opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
PL0100-2019112053 van 16 maart 2019, inhoudend de verklaring van [naam 2] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feiten 1, 2 subsidiair en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 17 februari 2019 te Norg, gemeente Noordenveld, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, toebehorende aan [benadeelde partij 1] ;
2, subsidiair.
hij in de periode van 31 januari 2019 tot en met 17 februari 2019 te gemeente Noordenveld een goed, te weten kentekenplaten met het kenteken [kenteken] heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij in de periode van 24 januari 2019 tot en met 27 januari 2019 te Zevenhuizen, gemeente Westerkwartier, uit de kantine van [benadeelde partij 4] , gelegen aan de [straatnaam] , een hoeveelheid drank heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en
verbreking en inklimming.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal
2, subsidiair. opzetheling
4. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaft door middel van braak, verbreking en inklimming
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2 subsidiair, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 343 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en met het opleggen van bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van het NIFP en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, die hiermee zijn afgedaan. Deze feiten zijn geregistreerd onder parketnummers 18/172680-18 (verlaten plaats ongeval op 20 augustus 2017), 18/049126-19 (vernieling van een auto van [slachtoffer]) en 18/008732-19 (rijden onder invloed van alcohol, verlaten plaats ongeval en overtreden van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, alle gepleegd op 2 december 2018). Ter zitting heeft de officier van justitie een vordering tot wijziging van de tenlastelegging ingediend ten aanzien van de pleegdatum van de feiten geregistreerd onder parketnummer 18/008732-19, nu op de uitgebrachte dagvaarding als pleegdatum 2 december 2017 stond vermeld. Tegen deze wijziging bestond geen bezwaar en de vordering is toegewezen.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een relatief kort tijdsbestek van drie weken strafbaar gemaakt aan twee diefstallen en opzetheling. Verdachte heeft verklaard dat hij de diefstallen heeft gepleegd wegens geldgebrek. Ook heeft hij verklaard dat hij de kentekenplaten heeft verworven met het oogmerk om een brandstofdiefstal te kunnen plegen zonder traceerbaar te zijn, om zo bijtijds op een voor hem belangrijke afspraak te zijn. De rechtbank acht deze houding verwerpelijk en ergerlijk: op geen enkele wijze vormt zijn verklaring een rechtvaardiging voor zijn handelen. Ter zitting heeft verdachte er geen blijk van gegeven dat dit werkelijk tot hem doordringt. Verdachte heeft geen moment rekening gehouden met de nadelige gevolgen die zijn streven naar eigenbelang heeft voor anderen. De rechtbank wijst erop dat verdachte al eerder is veroordeeld voor een diefstal met braak bij [benadeelde partij 4] , de benadeelde partij van het onder feit 4 bewezen verklaarde.
In het psychiatrisch rapport van het NIFP van 10 juni 2020 acht de psychiater de recidivekans groot, nu de gewetensfunctie van verdachte beperkt is en hij kampt met antisociale persoonlijkheidskenmerken. Er is sprake van alcohol- en drugsmisbruik. Zonder de invloed van middelen is verdachte voldoende in staat zijn wil te bepalen. Bij het onder feit 4 bewezen verklaarde speelde het middelenmisbruik mee, zodat de deskundige adviseert om dit feit verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies over en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor diefstallen met braak, verbreking en/ of inklimming.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de persoon van verdachte acht de rechtbank een gevangenisstraf passend en geboden. Verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat hij sinds enige tijd een eigen (huur-)woning en een nieuwe relatie heeft. Verdachte heeft verklaard dat zijn nieuwe partner een positieve invloed op hem heeft, en hij is bezig om een (betaalde) werkomgeving te vinden. Ter terechtzitting heeft de aanwezige medewerker van de reclassering dit bevestigd. Om deze wenselijke ontwikkeling van verdachte niet te doorkruisen én om verdachte er van te doordringen dat zijn gedrag volstrekt ontoelaatbaar is, zal de rechtbank ook een voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf opleggen. Het is nu aan verdachte om de goede lijn voort te zetten en niet nogmaals strafbare feiten te plegen.
Beslag
De officier van justitie heeft verzocht om de Ford Focus waarop beslag is gelegd verbeurd te verklaren, en om de Mercedes Benz waarop beslag is gelegd te retourneren aan de rechtmatige eigenaar.
De raadsman heeft hiertegen geen bezwaar gevoerd.
De rechtbank zal bepalen dat de Ford Focus verbeurd zal worden verklaard, nu het feit is begaan met behulp van deze auto.
De rechtbank zal bepalen dat de Mercedes Benz moet worden geretourneerd aan de rechtmatige eigenaar, de broer van verdachte.
Benadeelde partij
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [naam 3] , namens [benadeelde partij 3] , tot een bedrag van € 286,73 ter zake
materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met
wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [naam 2] , namens [benadeelde partij 4] , tot een bedrag van € 174,00 ter vergoeding van
materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is
ontstaan;
3. [slachtoffer] , tot een bedrag van € 3.167,57 ter vergoeding van materiële schade,
vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De vordering van [benadeelde partij 3] voor zover het de materiële schade betreft kan worden toegewezen. De vordering ter zake de immateriële schade dient te worden gematigd. Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van [benadeelde partij 4] kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van [slachtoffer] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de betreffende auto kennelijk verkocht is en met de benadeelde partij geen enkel contact mogelijk is.
Standpunt van de verdediging
De vordering van [benadeelde partij 3] kan, indien het feit bewezen is, worden toegewezen voor zover dit de materiële schade betreft. Het immateriële deel moet worden afgewezen, omdat een rechtspersoon geen immateriële schade kan lijden.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 4] .
De vordering van [slachtoffer] moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
[benadeelde partij 3] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, nu de rechtbank het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen acht.
De vordering van [benadeelde partij 4] zal worden toegewezen, omdat voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 4 bewezen verklaarde.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[slachtoffer] wordt in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard, nu de auto kennelijk verkocht is, onduidelijk is of de schade inmiddels is hersteld en wat daar dan de kosten van zijn geweest.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk vonnissen van 14 september 2017 van de politierechter (parketnummer 18/031675-17) en van 26 februari 2018 van de meervoudige strafkamer (parketnummer 18/850062-17), beide in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van tien weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 29 september 2017 respectievelijk 13 maart 2018. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen gevorderd en zij heeft verzocht om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
De raadsman heeft verzocht om de vordering ten aanzien van parketnummer 18/031675-17 af te wijzen, nu het niet opportuun is de tenuitvoerlegging te vorderen.
Ten aanzien van parketnummer 18/850062-17 heeft de raadsman primair verzocht om de vordering af te wijzen, subsidiair om de proeftijd te verlengen en meer subsidiair om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
De rechtbank wijst de vordering ten aanzien van parketnummer 18/031675-17 af, nu de tenuitvoerlegging daarvan al bij eerdere gelegenheid gevorderd had kunnen worden. Tenuitvoerlegging is naar het oordeel van de rechtbank thans niet meer opportuun.
De rechtbank wijst de vordering ten aanzien van parketnummer 18/850062-17 toe voor de duur van vier maanden. Nu veroordeelde de bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke gevangenisstraffen. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld, ziet de rechtbank aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten, en een taakstraf van 240 uur te gelasten. Voor het overige, een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, ziet de rechtbank aanleiding om te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte 2 primair en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 343 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. veroordeelde meldt zich binnen veertien dagen nadat het vonnis onherroepelijk is
geworden bij de reclassering van het Leger des Heils aan het [straatnaam] te
Groningen.
2. veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en behandeling door de poli Verslavingszorg
Noord-Nederland (VNN) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De aanmelding voor behandeling start vanaf de proeftijd. Veroordeelde houdt zich aan de
huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
3. veroordeelde werkt mee aan ambulante begeleiding door Humanitas of een soortgelijke
zorgverlener, zolang de reclassering nodig acht.
4. veroordeelde werkt mee aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het
middelenverbod te beheersen. De reclassering kan urine- en ademonderzoek gebruiken
voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
5. veroordeelde werkt mee aan het verkrijgen van dagbesteding in de vorm van werk of
opleiding, al dan niet op basis van zorg- of justitiële indicatie, zolang de reclassering dit
nodig acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid,
van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij
de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder
begrepen.