ECLI:NL:RBNNE:2020:4159

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
8195376 CV EXPL 19-7663
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de na-u-clausule en excedent-clausule in verzekeringsrecht

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, staat de uitleg van artikel 7, eerste lid, tweede alinea van de algemene voorwaarden van ONVZ centraal. Dit artikel bevat een harde na-u-clausule en een excedent-clausule. De kern van de zaak betreft de vraag hoe deze bepalingen moeten worden geïnterpreteerd wanneer er sprake is van samenloop van verzekeringen. ONVZ, eiseres in deze procedure, vordert betaling van een bedrag van € 2.630,38 van UVM, de gedaagde, op basis van de veronderstelling dat de vordering onder de excedent-bepaling valt. UVM voert echter aan dat de vordering niet toewijsbaar is omdat de bepalingen van beide verzekeraars inhoudelijk gelijk zijn en dat de na-u-clausules elkaar uitsluiten. De kantonrechter oordeelt dat er geen inhoudelijk onderscheid is tussen de bepalingen van ONVZ en UVM, en dat de vordering van ONVZ niet kan worden toegewezen. De rechter stelt vast dat de onderlinge draagplicht van de verzekeraars moet worden bepaald op basis van artikel 7:961 lid 3 BW, wat leidt tot afwijzing van de vordering. ONVZ wordt veroordeeld in de proceskosten van UVM, die zijn begroot op € 630,00, plus nakosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 8195376 \ CV EXPL 19-7663
vonnis van de kantonrechter van 22 december 2020
in de zaak van
de naamloze vennootschap ONVZ Aanvullende Verzekering N.V.hierna te noemen: ONVZ,
gevestigd te Houten,
eiseres,
gemachtigde: mr. K.J.W. Rinsma,
tegen
de naamloze vennootschap UVM Verzekeringsmaatschappij N.V.
hierna te noemen: UVM,
gevestigd te Hoogeveen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.J. de Vries,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 augustus 2020;
- de mondelinge behandeling van 18 november 2020 waar mr. Rinsma is verschenen namens ONVZ en waar mr. De Vries is verschenen namens UVM; van deze behandeling heeft de griffier aantekening gemaakt. Op de zitting heeft UVM de juiste polisvoorwaarden overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De vaststaande feiten2.1. De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.

2.2.
ONVZ en UVM zijn beide verzekeringsmaatschappijen. De verzekerde had zowel met ONVZ als met UVM een verzekeringsovereenkomst gesloten. Bij ONVZ had de verzekerde een aanvullende ziektekostenverzekering en bij UVM een reiskostenverzekering.
2.3.
In de "polisvoorwaarden ANWB Vaker Vakantie Verzekering VVV ANB" van UVM is, voor zover hier van belang, aan het slot van artikel 2 vermeld:
Andere verzekering
Van de verzekering is uitgesloten schade waarvoor, indien deze verzekering niet bestond, aanspraak zou kunnen worden gemaakt op vergoeding van schade op grond van enige andere verzekering of voorziening. In dat geval wordt alleen die schade vergoed die het bedrag van de vergoeding krachtens die andere verzekering of voorziening te boven gaan.
2.4.
In de "algemene bepalingen ONVZ Aanvullende Verzekering" is, voor zover hier van belang, in artikel 7 vermeld:
Artikel 7. Uitsluitingen
Eerste lid
1. Samenloop
Deze verzekering biedt geen dekking als - zou deze verzekering niet bestaan - aanspraak gemaakt kan worden of zou kunnen worden gemaakt op vergoeding volgens een andere verzekering - al dan niet van een oudere datum - of volgens een wettelijke regeling.
2. Excedent
Als aanspraak gemaakt kan worden op vergoeding volgens een andere verzekering, al dan niet van een oudere datum of volgens een wettelijke regeling, is de dekking die deze verzekering biedt een excedent dekking.
2.5.
Tijdens een reis naar het buitenland is de verzekerde overleden. ONVZ heeft de kosten van repatriëring van het stoffelijk overschot van de verzekerde op 11 februari 2016 ter hoogte van € 5.260,75 vergoed.
2.6.
ONVZ heeft Unigarant verzocht die kosten in zijn geheel te voldoen. Unigarant heeft de helft van de kosten ad € 2.630,38 aan ONVZ betaald.

3.De vordering en het verweer

3.1.
ONVZ vordert, verkort weergegeven, veroordeling van UVM om aan ONVZ een bedrag van € 2.630,38 te betalen, vermeerderd met de proceskosten.
3.2.
UVM voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van ONVZ in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - verder ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vaststaat dat beide verzekeraars op grond van hun polis primaire dekking bieden voor de in deze zaak gemaakte repatriëringskosten. Ook is niet in geschil dat de beide gelijkluidende (harde) na u-clausules die de verzekeraars hanteren, geen effect hebben omdat ze volgens vaste jurisprudentie tegen elkaar weggestreept moeten worden. Daardoor moet worden teruggevallen op artikel 7:961, derde lid, BW. Daarin staat dat de verzekeraars onderling verhaal hebben opdat ieder zijn deel draagt naar evenredigheid van de bedragen waarvoor een ieder afzonderlijk kan worden aangesproken.
4.2.
In deze zaak gaat het om de voor partijen principiële vraag hoe artikel 7, eerste lid, tweede alinea, van de algemene voorwaarden van ONVZ moet worden uitgelegd. Het uitgangspunt bij de uitleg van polisvoorwaarden is uitleg naar de Haviltex-maatstaf, zoals nader uitgewerkt in het arrest Chubb/Dagenstaed (ECLI:NL:HR:2008:BC2793). Die maatstaf houdt in dat de uitleg van een overeenkomst als deze (verzekeringsovereenkomst) met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polis als geheel, waarbij het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Over de bewoordingen van de overeenkomst is namelijk door partijen niet onderhandeld. Verder is een uitgangspunt dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen (vgl. HR 9 juni 2006, nr. C05/075, NJ 2006, 326).
4.3.
Volgens ONVZ moet aan artikel 7, eerste lid, tweede alinea, zelfstandige betekenis worden toegekend. Zij wijst op de manier waarop dit artikel is geredigeerd (een afzonderlijk lid met expliciet kopje) en zij wijst het erop dat het de bedoeling is geweest om met dit lid aan de werking van artikel 7:961 BW te ontkomen. Volgens haar gaat artikel 7, eerste lid, tweede alinea, in dit geval boven artikel 7, eerste alinea, uit. UVM meent dat daarentegen artikel 7, eerste lid, tweede alinea, van de polisvoorwaarden in samenhang met de eerste alinea moet worden gelezen en dat er geen zelfstandige betekenis aan toekomt. Zij wijst erop dat in de bepaling van UVM in de laatste volzin een gelijkluidende bepaling is opgenomen en dat feitelijk geen sprake is van een excedent-verzekering omdat ONVZ primaire dekking biedt en meent dat geen sprake van een excedent-verzekering in eigenlijke zin omdat ONVZ ook primaire dekking biedt.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat UVM het gelijk aan haar kant heeft op grond van het volgende.
4.5.
Vooropgesteld moet worden dat een “na-u-clausule” (ook wel aangeduid als een “non-contribution-clausule” of “niet-elders-gedekt-clausule”) bepaalt dat de verzekering geen dekking biedt als de schade ook wordt gedekt door een andere verzekering. Daarbij wordt doorgaans een onderscheid gemaakt tussen een “harde” en een “zachte” clausule.
Een “harde na-u-clausule” bepaalt dat in geval van samenloop de fictie wordt aangenomen dat de betreffende verzekering niet bestond ten tijde van de verzekerde gebeurtenis. De verzekering wordt dus als het ware “weggedacht”. Een “zachte na-u-clausule” is iets minder verstrekkend. Deze polisvoorwaarde houdt in dat de dekking van de verzekering vervalt “indien en voor zover de schade wordt gedekt door een andere verzekering”. Een excedent-verzekering is een verzekering van het meerdere ( excedent) boven een reeds verzekerd bedrag.
4.6.
Wanneer één van de verzekeraars een harde na-u-clausule hanteert en de andere een zachte, dan moet de verzekering met de harde clausule worden weggedacht en zal de andere verzekeraar de schade volledig moeten uitkeren. Volgens vaste rechtspraak vallen twee “na-u-clausules” van dezelfde “sterkte” tegen elkaar weg. In zo’n geval gelden weer de gewone regels van samenloop en moet de onderlinge draagplicht van de verzekeraars op de voet van artikel 7:961 lid 3 BW worden bepaald.
4.7.
Anders dan ONVZ ingang wil doen vinden, ziet de kantonrechter aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf, geen inhoudelijk onderscheid tussen de door beide partij gebruikte bepalingen. Het enkele feit dat ONVZ gebruik maakt van twee separate alinea's maakt niet dat er een andere inhoudelijke uitleg gegeven moet worden aan de bepaling dan aan de bepaling van UVM. In beide gevallen gaat het om een "harde na u"-bepaling alsmede om een excedent-clausule.
4.8.
Ook als artikel 7, eerste lid, tweede alinea van de ONVZ-voorwaarden los gezien moet worden van de na u-clausule, is de vordering naar het oordeel van de kantonrechter niet toewijsbaar omdat aan de daar geformuleerde voorwaarde niet is voldaan. In het geval overeenkomstig de "harde na u-clausule" (de eerste alinea) de verzekering weggedacht wordt over en weer (want beide verzekeraars gebruiken een dergelijke clausule), bestaat er geen "andere verzekering die alleen die schade vergoedt die het bedrag van de andere verzekering te boven gaat" (excedent). De kantonrechter ziet de zelfstandige werking van de excedent-bepaling dan ook niet. Al met al leidt dit ertoe dat het bepaalde in artikel 7:961, derde lid, BW opgeld doet en de onderlinge draagplicht van elk van de verzekeraars in de schade moet worden bepaald. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.9.
ONVZ zal als in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moeten dragen. Deze worden aan de zijde van UVM begroot op € 630,00 (tarief € 210,00 x 3 punten) voor salaris gemachtigde. Voor nakosten zal, zoals gebruikelijk in kantonzaken, een half salarispunt worden toegekend met een maximum van € 120,00.
4.10.
Ten overvloede wil de kantonrechter ONVZ het volgende in overweging geven. Een van de gedachten achter artikel 7:961 BW is om in de situatie dat een verzekerde "dubbel" is verzekerd te voorkomen dat hij van het kastje naar de muur wordt gestuurd. Daarbij is in het derde lid getracht om tot een evenredige verdeling tussen verzekeraars te komen in de situatie dat een verzekerde die dubbel is verzekerd zich tot één van de verzekeraars heeft gewend. Verzekeraars hebben geprobeerd aan de werking van dit artikel te ontkomen door een harde na u-clausule op te stellen. In de rechtspraak is daarover bepaald dat botsende na u-clausules geen effect sorteren en dat dan teruggevallen moet worden op artikel 7:961 BW. Wat ONVZ nu doet, is dat zij opnieuw probeert om aan de werking van artikel 7:961 BW te ontkomen door, zoals zij ter zitting heeft verklaard, nu de voordeur voor de verzekerde wijd openstaat "twee sloten op de achterdeur te zetten" voor de andere verzekeraar. Zij heeft ter zitting toegegeven dat het een soort "wapenwedloop" is. UVM heeft er terecht op gewezen dat door het Verbond van Verzekeraars juist wordt geprobeerd om een machtsevenwicht te creëren tussen verzekeringsmaatschappijen en dat het er mee staat of valt dat iedere verzekeraar zich aan de afspraken houdt. Het staat een verzekeraar weliswaar vrij om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen, maar het is de vraag of het wel redelijk is om gelet op deze achtergrond manieren te (blijven) zoeken om een andere verzekeraar te slim af te zijn en zo aan een verdeling naar rato te ontkomen.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt ONVZ om binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan UVM te betalen de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van UVM begroot op € 630,00 aan salaris gemachtigde en 120,00 aan nakosten;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. C.J.R. de Locht en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020.
typ/conc: 361/cd
coll: