ECLI:NL:RBNNE:2020:4181

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
AWB LEE - 19 _ 2542
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij verzoek om ANBI-status

In deze zaak heeft eiseres, een stichting, verzocht om als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) te worden aangemerkt. Dit verzoek werd door verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en verzocht om telefonisch gehoord te worden, maar verweerder weigerde dit verzoek met een verwijzing naar het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hoorplicht is geschonden, omdat telefonisch horen in beginsel mogelijk is en verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en verwijst de zaak terug naar verweerder om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met de opdracht eiseres alsnog te horen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/2542
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 3 december 2020 in de zaak tussen
Stichting [eiseres] , te Groningen, eiseres
(gemachtigde: mr. [gemachtigde van eiseres] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Eindhoven, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Procesverloop

Eiseres heeft verweerder bij brief van 27 augustus 2018 verzocht om haar bij beschikking als Algemeen Nut Beogende Instelling (hierna: ANBI) aan te merken.
Verweerder heeft bij beschikking van 20 december 2018 het verzoek van eiseres afgewezen.
Bij uitspraak op bezwaar van 6 juni 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [bijstand van gemachtigde van eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Op 28 augustus 2018 heeft verweerder van eiseres een aanvraag ontvangen om haar als ANBI aan te merken.
1.2.
Na diverse correspondentie heeft verweerder bij beschikking van 20 december 2018 aan eiseres te kennen gegeven haar niet als een ANBI aan te merken.
1.3.
Eiseres heeft bij brief van 17 januari 2019, door verweerder ontvangen op 21 januari 2019, tegen de afwijzende beschikking bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij brief van 26 februari 2019 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld voornemens te zijn haar bezwaarschrift af te wijzen.
1.5.
In zijn e-mail van 7 april 2019 schrijft gemachtigde van eiseres aan de bezwaarbehandelaar het volgende:

Geachte heer [naam 1 medewerker Belastingdienst] ,
In verband met het verzoek om te worden gehoord op uw voornemen om de beschikking van 20 december 2018 te handhaven, hebben wij afgelopen week gesproken over de mogelijkheid om in een telefonisch onderhoud elkaars standpunten toe te lichten.
Als datum voor dit telefoongesprek hebben wij dinsdag 9 april 2019 afgesproken.
Het tijdstip voor het gesprek zouden wij nog afstemmen.
Zou het u passen om het telefoongesprek voor dinsdag 9 april 2019 om 11.00 uur in te plannen?
Met vriendelijke groeten,
[gemachtigde van eiseres]
1.6.
Op voorgaande e-mail heeft de bezwaarbehandelaar als volgt geantwoord:

Geachte heer [gemachtigde van eiseres] ,
Naar aanleiding van uw onderstaande mail kan ik mededelen dat 11.00 uur akkoord is.
Ik verzoek u morgen contact met mij op te nemen.
Met vriendelijke groet,
[naam 1 medewerker Belastingdienst]
ANBI-specialist
1.7.
Op 9 april 2019 heeft het telefoongesprek (zie 1.5. en 1.6.) plaatsgevonden. Namens eiseres hebben deelgenomen [gemachtigde van eiseres] en [bijstand van gemachtigde van eiseres] . Namens verweerder hebben deelgenomen [naam 1 medewerker Belastingdienst] en de heer [naam 2 medewerker Belastingdienst] . In het verslag van dit telefoongesprek is onder meer opgenomen:

‘Telefoongesprek 9 april 2019

Bij het beëindigen van ons telefoongesprek verzocht u om een hoorverslag van de hoorzitting. Ik heb aangegeven dat er géén sprake is van een hoorgesprek en dat ik een verslag maak van het telefonisch onderhoud. In dit kader wil ik u ook verwijzen naar uw mail van 7 april 2019 waarin u verzoekt om een telefonisch onderhoud én niet om een hoorgesprek.

Een hoorgesprek kan namelijk niet telefonisch worden gevoerd. Indien u wel formeel gehoord wil worden zullen we als service een hoorgesprek moeten plannen op een locatie welke voor u bereisbaar is. U kunt daarbij vooraf inzage hebben in de stukken die hebben geleid tot mijn oordeel. Wel kan het zo zijn dat u na het telefonische contact met mij van mening bent dat u de zaak voldoende heeft toegelicht en afziet van een hoorgesprek. (zie Paragraaf 9 van het besluit van 9 mei 2017 Stcrt.2017, 28270) Vooralsnog is dit een verslag van het telefonisch onderhoud en géén hoorverslag.
(…)
Conclusie
Ons telefoongesprek heeft verder géén nieuwe gezichtspunten opgeleverd waaruit blijkt dat mijn conclusie niet juist is. Ik blijf voornemens mijn eerder ingenomen standpunten uit mijn brief van 26 februari 2019 te handhaven.

Voorgenomen beslissing kostenvergoeding

In ons telefoongesprek verzoekt u om kostenvergoeding op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht. Om voor deze vergoeding in aanmerking te komen moet het besluit waartegen het bezwaarschrift is gericht na bezwaar worden herzien wegens een onrechtmatigheid die aan de Belastingdienst is te wijten. Omdat in dit geval de behandeling van het bezwaarschrift niet heeft geleid tot een herziening van de beschikking, ben ik voornemens om uw verzoek om kostenvergoeding af te wijzen.

Uw reactie

Naar aanleiding van mijn voornemen hebt u het recht te worden gehoord. Daarnaast hebt u het recht om de stukken die op de zaak betrekking hebben in te zien. Indien u gebruik wilt maken van uw hoorrecht verzoek ik u telefonisch een afspraak met mij te maken voor een hoorgesprek en eventueel voorafgaande inzage van de stukken. Indien u meent dat u tijdens het telefonisch onderhoud de zaak voldoende heeft toegelicht kunt u afzien van dit hoorgesprek. Indien u wenst af te zien van dit hoorgesprek verzoek ik u mij dat schriftelijk of per mail mee te delen.

Uw reactie zie ik graag binnen twee weken na dagtekening van deze brief tegemoet. Indien u niet binnen deze termijn reageert, zal ik het bezwaarschrift afdoen conform het gestelde in de brief 26 februari 2019.
1.8.
In zijn e-mail van 3 juni 2019 schrijft de bezwaarbehandelaar aan gemachtigde van eiseres:

Geachte heer [gemachtigde van eiseres] ,
Op 21 januari 2019 ontving ik uw brief gedateerd op 17 januari 2019, waarin u namens de Stichting [eiseres] , RSIN [RSIN nummer] pro forma bezwaar maakt tegen de beschikking Algemeen Nut Beogende Instelling (hierna: ANBI). Het bezwaar is gericht tegen de afwijzende beschikking ANBI. U bent van mening dat de Stichting wel als ANBI moet worden aangemerkt.
Naar aanleiding van mijn brief van 26 februari 2019 hebben wij meerdere malen telefonisch contact gehad. Op 11 april 2019 heb ik nogmaals aangegeven dat indien u een hoorgesprek wenst u telefonisch een afspraak met mij kunt maken. Dit heb ik u vorige week in ons telefoongesprek nogmaals verzocht. Middels deze mail wil ik u nogmaals verzoeken dat indien u gebruik wil maken van uw hoorrecht u uiterlijk woensdag 5 juni 2019 een afspraak met mij kunt maken. Indien u niet binnen deze termijn reageert zal ik het bezwaarschrift afdoen.
1.9.
Verweerder heeft vervolgens op 6 juni 2019 het bezwaar van eiseres afgedaan overeenkomstig zijn aankondiging in zijn brief van 26 februari 2019.
Geschil
2. In geschil is of verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in de bezwaarfase niet is gehoord als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Standpunten
4. Eiseres stelt dat verweerder haar verzoek om telefonisch gehoord te worden had moeten honoreren. Dit in verband met de reisafstand en de daarmee gemoeide reistijd naar de door verweerder geboden locaties voor een fysiek hoorgesprek. Door een telefonisch hoorgesprek te weigeren heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
5. Verweerder stelt dat het verzoek om telefonisch gehoord te worden terecht is afgewezen omdat telefonisch horen destijds niet mogelijk was gelet op paragraaf 9 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Eiseres is voorts voldoende in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden, zodat de hoorplicht niet geschonden is.
Beoordeling
6. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2018 volgt dat – anders dan verweerder stelt – telefonisch horen in beginsel wel mogelijk is, tenzij de belangen over en weer zich daartegen verzetten. [1] Bij een verzoek om telefonisch gehoord te worden dient een belangenafweging gemaakt te worden. Verweerders standpunt in deze is dus onjuist.
7. Verweerder heeft het verzoek om telefonisch gehoord te worden afgewezen met enkel de verwijzing naar het Besluit Fiscaal Bestuursrecht, zonder nadere motivering of belangenafweging. Gelet daarop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de hoorplicht geschonden. [2] Dat verweerder eiseres nog twee keer in de gelegenheid heeft gesteld om een afspraak te maken voor een fysiek hoorgesprek doet aan het voorgaande niet af.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar daarom vernietigen en de zaak terugwijzen naar verweerder met de opdracht eiseres alsnog te horen. Daarna zal verweerder opnieuw op het bezwaar moeten beslissen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 786 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 261 en een wegingsfactor 1, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 0,5). Voor wat betreft de toegepaste wegingsfactor 0,5 voor de proceskosten in beroep wijst de rechtbank op bijlage C1 bij het Bpb. Naar het oordeel van de rechtbank is het gewicht van deze zaak in de beroepsfase licht omdat alleen de schending van de hoorplicht als beroepsgrond is aangevoerd. Voor wat betreft de proceskosten in bezwaar volgt de rechtbank verweerder niet in zijn stelling dat op vergoeding daarvan geen recht bestaat nu hiertoe niet schriftelijk is verzocht. Naar het oordeel van de rechtbank is het mondelinge verzoek, zoals door verweerder bevestigd in het hiervoor onder 1.7 weergegeven verslag, voldoende. Verweerders opvatting vindt geen steun in het recht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op binnen 3 maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 786.
Deze uitspraak is gedaan op 3 december 2020 door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2306.
2.Zie in gelijke zin Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden 25 februari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1516, overweging 4.2.