ECLI:NL:RBNNE:2020:4354

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
18/730165-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens brandstichting en bedreiging met terbeschikkingstelling

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 3 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man die werd beschuldigd van brandstichting en bedreiging. De verdachte stichtte op 31 juli 2019 opzettelijk brand in zijn kamer in de GGZ-instelling Het Jelgerhuis door plastic tassen met goederen en kleding in brand te steken. Dit leidde tot rook- en roetschade in de kamer en levensgevaar voor het personeel en medebewoners, aangezien de verdachte zijn deur had gebarricadeerd. Daarnaast bedreigde hij op 15 juli 2019 een psychiater van de crisisdienst met de dood. De rechtbank constateerde dat de verdachte leed aan een psychotische stoornis, wat ten grondslag lag aan zijn daden. De officier van justitie eiste ontslag van rechtsvervolging, en de rechtbank volgde dit advies op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, maar legde wel de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op, gezien de ernst van de feiten en de kans op herhaling. De rechtbank benadrukte dat de veiligheid van anderen in gevaar kwam door de gedragingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730165-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 december 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 juli 2019 te Leeuwarden in GGZ instelling "[instelling]" (gelegen aan de [straatnaam]), in verdachtes kamer, aldaar, opzettelijk brand heeft gesticht door (met een aansteker) open vuur in aanraking te brengen met kleding en/of de inhoud van een (plastic)tas en/of een of meer ander(e) goed(eren), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die kleding en/of de inhoud van die tas en/of die tas en/of een gordijn en/of een radiator en/of de vloerbedekking van die kamer en/of die een of meer ander(e) goed(eren) in die kamer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en heeft verdachte daarbij de toegangsdeur tot die kamer gebarricadeerd, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor die kleding en/of de inhoud van die tas en/of die tas en/of dat gordijn en/of die radiator en/of de vloerbedekking van die kamer en/of die een of meer ander(e) goed(eren) in die kamer en/of de naastgelegen kamers en/of de inventaris van die naastgelegen kamers en/of het pand van GGZ instelling "[instelling]", in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar voor de (overige) bewoners/patiënten en/of personeelsleden van GGZ instelling "[instelling]", in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de (overige) bewoners/patiënten en/of personeelsleden van GGZ instelling "[instelling]", in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 15 juli 2019 te Leeuwarden, in het bureau van politie (gevestigd aan de Holstmeerweg (3)) een mannelijk persoon, bekend onder nummer [nummer], werkzaam als psychiater voor de crisisdienst, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die mannelijke persoon, bekend onder nummer [nummer] dreigend de woorden toe te voegen: "I will kill you, I will find you (en) only you." en/of "I will fucking kill you, your family and your whole timeline.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of heeft verdachte die voornoemde persoon daarbij aangewezen met verdachtes hand in de vorm van een vuurwapen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1. en 2. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van het proces-verbaal van de politie en de verklaring van verdachte kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte brand in zijn kamer heeft gesticht. Door de brand is rook- en roetschade ontstaan, zodat gevaar voor goederen kan worden aangenomen. Daarnaast is er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen ontstaan. Verdachte had zijn kamer gebarricadeerd en personeelsleden zijn naar de kamer gekomen, om verdachte uit de brandende kamer te bevrijden.
Ten aanzien van feit 2. heeft de officier van justitie aangevoerd dat gelet op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen bedreiging wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er een bewezenverklaring kan volgen met betrekking tot de onder 1. ten laste gelegde brandstichting en het daardoor ontstane gevaar voor goederen in de kamer van verdachte. Dat er ook levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen is ontstaan heeft de raadsman betwist, nu uit het dossier blijkt dat de brand vlak na de melding onder controle was en zich heeft beperkt tot de kamer van verdachte. Van dit deel van de tenlastelegging dient verdachte volgens hem te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2. ten laste gelegde bedreiging, omdat de aangifte van de psychiater niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De verbalisant spreekt in het proces-verbaal van bevindingen over een psycholoog van de GGZ en niet over een psychiater. Daarnaast noemt de verbalisant in het proces-verbaal andere bewoordingen dan die zijn ten laste gelegd. Kennelijk spreekt de verbalisant over een ander incident. Uit de aangifte blijkt dat de psychiater met een collega bij het gesprek aanwezig was en de raadsman sluit niet uit dat deze persoon wellicht de psycholoog is waar de verbalisant over spreekt. Verder vraagt de raadsman zich af of de psychiater zich wel bedreigd heeft gevoeld.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1.
De rechtbank acht feit 1. wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met betrekking tot feit 1. met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 1 augustus 2019, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019202085 d.d. 13 september 2019, inhoudend de verklaring van [getuige 1];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 1 augustus 2019, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 2];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 7 augustus 2019, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 3];
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 7 augustus 2019, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 4];
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2019, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1];
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2019, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2];
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek d.d.
10 augustus 2019, opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte op 31 juli 2019 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn kamer bij GGZ instelling [instelling], door met een aansteker kleding en een plastic tas met inhoud aan te steken.
Als gevolg van deze brand is in de kamer rook- en roetschade ontstaan en raakten de kleding, tas met inhoud, vloerbedekking, verwarming, meubilair en gordijnen beschadigd. Gelet hierop is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat bewezen verklaard kan worden dat door de brand gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de brand ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor medebewoners en/of personeelsleden van de instelling heeft doen ontstaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In art. 157 Sr is straf bedreigd tegen onder anderen degene die opzettelijk brand sticht indien daarvan levensgevaar voor een ander of anderen te duchten is. Om in rechte het levensgevaar voor een ander of anderen als vaststaand te kunnen aannemen is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest (vgl. HR 17 februari 2009, LJN BG1653, NJ 2009, 120).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zijn kamer had gebarricadeerd en dat de aanwezige personeelsleden de deur met kracht hebben geforceerd om verdachte uit de brandende kamer te kunnen halen. In de kamer van verdachte waren vlammen aanwezig en daarnaast was er sprake van een heftige rookontwikkeling. Ook in de gang van de instelling hing veel rook. Een medebewoner op de afdeling van verdachte kwam op het tumult af en is de brandende kamer binnen gegaan. De brand is beperkt in omvang gebleven en heeft zich door tijdig signaleren en ingrijpen door het personeel en de brandweer, niet verder kunnen ontwikkelen en/of verspreiden. Naar verwachting had de brand zich, mede gelet op de constructie, gebruik, inrichting en aanwezige inboedel, beperkt tot de kamer van verdachte. Er was echter veel rook- en roetontwikkeling in de kamer en de gang en dit leverde naar het oordeel van de rechtbank gevaar op voor de medebewoners en personeel van de instelling.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat ten tijde van de brandstichting levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor medebewoners en/of personeelsleden van de instelling te duchten is geweest, omdat uit het forensisch onderzoek blijkt dat de rook- en roetontwikkeling gevaar opleverde voor de medebewoners en het personeel.
De rechtbank komt hiermee tot het oordeel dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel van personen.
Feit 2.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 juli 2019, opgenomen op pagina 68 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019202085 d.d. 13 september 2019, inhoudend als verklaring van een anonieme getuige [nummer]:
Ik ben werkzaam als psychiater voor de crisisdienst. In deze hoedanigheid was ik op 15 juli 2019 op het politiebureau gevestigd aan de Holstmeerweg 3 te Leeuwarden. Mij werd gevraagd of ik daar een beoordeling kon doen van een door de politie aangehouden verdachte. Toen de politie de deur opende zag ik een Afrikaans uitziende man op het bed liggen. Ik zag dat de man een aantal stappen naar mij toe deed en met zijn vinger meermalen naar mij toe wees. Ik hoorde de man meermaals tegen mij schreeuwen: "I will kill you, I will find you" en "Only you". Hierdoor voelde ik mij zeer ernstig bedreigd;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2019, opgenomen op pagina 70 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 5]:
Op 15 juli 2019 was ik werkzaam op de Holstmeerweg 3 te Leeuwarden. Ik stond bij een beoordeling door GGZ Friesland. De persoon die beoordeeld moest worden betrof [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] opstond en hoorde hem schreeuwen en schelden in het Engels. Ik zag dat hij de psycholoog van de GGZ aankeek en ik hoorde hem zeggen: "Look into my eyes, there is dead in my eyes, I will fucking kill you". Ik zag hierbij dat [verdachte] met zijn handen een vorm van een vuurwapen maakte en de psycholoog aanwees.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling en/of bedreiging tegen het leven gericht, is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen dan wel het leven zou kunnen laten.
De rechtbank is gelet op voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat het schreeuwen van bedreigende woorden, het wijzen naar aangever en het met de hand vormen van een vuurwapen maakt dat de bedreigingen van dien aard zijn dat bij aangever de redelijke vrees zou kunnen ontstaan dat hij het leven zou kunnen laten. Daar komt bij dat de aangever heeft verklaard dat hij zich ook daadwerkelijk ernstig bedreigd heeft gevoeld.
De raadsman heeft aangevoerd dat de aangifte niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel, nu de aangever psychiater is en verbalisant spreekt over een psycholoog. De rechtbank acht het aannemelijk dat de verbalisant zich heeft vergist in de exacte functieomschrijving van de deskundige. Gelet op de overeenkomsten tussen de aangifte en de bevindingen van de verbalisant, zoals de tijd waarop het incident plaats vond en de door verdachte verrichte handelingen en bewoordingen, wordt de aangifte voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen en heeft de rechtbank er geen twijfel over dat het gaat om hetzelfde incident.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2. ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 juli 2019 te Leeuwarden in GGZ instelling "[instelling]" gelegen aan de [straatnaam], in verdachtes kamer, aldaar, opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker open vuur in aanraking te brengen met kleding en de inhoud van een plastic tas ten gevolge waarvan die kleding en de inhoud van die tas en een gordijn en een radiator en de vloerbedekking van die kamer gedeeltelijk zijn verbrand, en heeft verdachte daarbij de toegangsdeur tot die kamer gebarricadeerd, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor die kleding en de inhoud van die tas en dat gordijn en die radiator en de vloerbedekking in die kamer van GGZ instelling "[instelling]" en
- levensgevaar voor de overige bewoners en personeelsleden van GGZ instelling "[instelling]", en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de overige bewoners en personeelsleden van GGZ instelling "[instelling]" te duchten was;
2.
hij op 15 juli 2019 te Leeuwarden, in het bureau van politie gevestigd aan de Holstmeerweg 3 een mannelijk persoon, bekend onder nummer [nummer], werkzaam als psychiater voor de crisisdienst, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die mannelijke persoon, bekend onder nummer [nummer] dreigend de woorden toe te voegen: "I will kill you, I will find you en only you." en "I will fucking kill you, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en heeft verdachte die voornoemde persoon daarbij aangewezen met verdachtes hand in de vorm van een vuurwapen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gerequireerd tot ontslag van alle rechtsvervolging van verdachte gelet op de psychiatrische- en psychologische onderzoeksrapportages. Beide gedragsdeskundigen concluderen dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en achten hem volledig ontoerekeningsvatbaar ten aanzien van de brandstichting. Uit de inbewaringstelling van verdachte blijkt dat verdachte ten tijde van het plegen van de bedreiging voor psychotische klachten was opgenomen in [instelling]. Gelet hierop gaat de officier van justitie ook uit van volledige ontoerekeningsvatbaarheid ten aanzien van de onder 2. ten laste gelegde bedreiging.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is bepleit dat het feit aan verdachte kan worden toegerekend en dat verdachte strafbaar is. Hierbij is door de raadsman aangevoerd dat onvoldoende uit de rapportages naar voren komt dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was. Verdachte was naar eigen zeggen boos en zegt vanuit die boosheid te hebben gehandeld en niet vanuit zijn psychose.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage van 28 februari 2020, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater en op de psychologische onderzoeksrapportage van 27 februari 2020, opgemaakt door prof. dr. F. Koenraadt, psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde psychotische stoornis. Ten tijde van het onder 1. ten laste gelegde verkeerde verdachte in een psychotische conditie met paranoïde, religieuze, vergiftigings-, grootheids- en betrekkingswanen, waarbij eveneens sprake zou zijn van akoestische hallucinaties. Beide deskundigen adviseren om het feit verdachte niet toe te rekenen. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte niet kan worden toegerekend.
De deskundigen hebben niet onderzocht of de onder 2. bewezenverklaarde bedreiging al dan niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier vast dat verdachte op 15 juli 2019 de psychiater van de GGZ die hem op het politiebureau moest beoordelen heeft bedreigd. Direct daarna is verdachte met een IBS in [instelling] opgenomen. Voorafgaand aan het vervoer naar [instelling] moest noodmedicatie toegediend worden. Bij het opnamegesprek was er geen gesprek mogelijk met hem. Hij werd opgevangen in de separeer waar hij enkele dagen onvrijwillig verbleef. Op
31 juli 2019 heeft verdachte onder invloed van een psychose brand gesticht in [instelling].
Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat het er alle schijn van heeft dat het door de deskundigen beschreven toestandsbeeld ook reeds bestond op 15 juli 2019, wat maakt dat naar het oordeel van de rechtbank ook de bedreiging zoals bewezenverklaard onder 2. niet aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

Motivering van de maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte voor het ten laste gelegde feit de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat gelet op de rapportages van de deskundigen er geen andere mogelijkheid is dan oplegging van deze maatregel gezien de stoornis van verdachte en de ernst van met name het onder 1. ten laste gelegde feit. Daarnaast is er een kans op herhaling waardoor de veiligheid van anderen in gevaar komt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor oplegging van een straf, gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging een te zware en niet passende maatregel is en bepleit om terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd een gemaximeerde terbeschikkingstelling op te leggen, gelet op zijn standpunt dat er bij de brandstichting alleen gemeen gevaar voor goederen aanwezig is geweest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de psychiatrische onderzoeksrapportage van 28 februari 2020, de psychologische onderzoeksrapportage van 27 februari 2020, de daarop ter terechtzitting door de deskundigen gegeven toelichting, het reclasseringsrapport d.d. 27 februari 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft op 31 juli 2019 opzettelijk brand gesticht in zijn kamer in GGZ instelling [instelling] door plastic tassen met goederen en kleding in brand te steken met een aansteker. Als gevolg van deze brand is in de kamer veel rook- en roetschade ontstaan. Verdachte had zijn deur gebarricadeerd en het personeel van de instelling heeft die deur met moeite open kunnen maken om in de kamer te komen om vervolgens verdachte te bevrijden en het vuur te blussen. Hierdoor is er levensgevaar geweest en gevaar voor letsel voor het personeel en medebewoners. De rechtbank constateert dat verdachte een levensgevaarlijke situatie heeft veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte op 15 juli 2019 een psychiater van de crisisdienst bedreigd.
De deskundigen achten verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar voor wat betreft de brandstichting. De rechtbank heeft deze conclusies overgenomen. De rechtbank stelt vast dat verdachte kampt met een psychotische stoornis die ten grondslag heeft gelegen aan de delicten. De rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging, wat betekent dat geen straf kan worden opgelegd. Wel kan de rechtbank bepalen dat er een maatregel zal worden toegepast.
De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen.
Blijkens de genoemde psychiatrische en psychologische rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en het betreft een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel.
De verdediging heeft betoogd dat met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden kan worden volstaan en dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging een te zware maatregel voor verdachte is. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Daarbij acht de rechtbank doorslaggevend dat de gedragsdeskundigen inzichtelijk en goed gemotiveerd hebben geadviseerd om terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Gelet op de ernst van de stoornis, de ontoerekenbaarheid, het beperkte probleembesef- en inzicht, het ontbreken van motivatie, de benodigde behandelduur en het vereiste beveiligingsniveau luidt het advies van de deskundigen om verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen. Een ambulant traject is volgens de rapporteurs volstrekt onvoldoende om het gevaar blijvend af te wenden en een meer stevige maatregel wordt noodzakelijk geacht. Verdachte is niet gemotiveerd voor een behandeling. Daarnaast is de inschatting dat een langdurige vorm van forensische zorg nodig is om het recidiverisico verder in te perken.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling passend, maar ook noodzakelijk acht. De rechtbank is tevens van oordeel dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd, omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, kan de totale duur van de terbeschikkingstelling een periode van vier jaar te boven gaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 57, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld, maar verdachte daarvoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en
mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2020.
Mr. Van der Veen en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.