Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1. en 2. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van het proces-verbaal van de politie en de verklaring van verdachte kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte brand in zijn kamer heeft gesticht. Door de brand is rook- en roetschade ontstaan, zodat gevaar voor goederen kan worden aangenomen. Daarnaast is er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen ontstaan. Verdachte had zijn kamer gebarricadeerd en personeelsleden zijn naar de kamer gekomen, om verdachte uit de brandende kamer te bevrijden.
Ten aanzien van feit 2. heeft de officier van justitie aangevoerd dat gelet op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen bedreiging wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er een bewezenverklaring kan volgen met betrekking tot de onder 1. ten laste gelegde brandstichting en het daardoor ontstane gevaar voor goederen in de kamer van verdachte. Dat er ook levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen is ontstaan heeft de raadsman betwist, nu uit het dossier blijkt dat de brand vlak na de melding onder controle was en zich heeft beperkt tot de kamer van verdachte. Van dit deel van de tenlastelegging dient verdachte volgens hem te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2. ten laste gelegde bedreiging, omdat de aangifte van de psychiater niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De verbalisant spreekt in het proces-verbaal van bevindingen over een psycholoog van de GGZ en niet over een psychiater. Daarnaast noemt de verbalisant in het proces-verbaal andere bewoordingen dan die zijn ten laste gelegd. Kennelijk spreekt de verbalisant over een ander incident. Uit de aangifte blijkt dat de psychiater met een collega bij het gesprek aanwezig was en de raadsman sluit niet uit dat deze persoon wellicht de psycholoog is waar de verbalisant over spreekt. Verder vraagt de raadsman zich af of de psychiater zich wel bedreigd heeft gevoeld.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1.
De rechtbank acht feit 1. wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met betrekking tot feit 1. met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 1 augustus 2019, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019202085 d.d. 13 september 2019, inhoudend de verklaring van [getuige 1];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 1 augustus 2019, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 2];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 7 augustus 2019, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 3];
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 7 augustus 2019, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 4];
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2019, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1];
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2019, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2];
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek d.d.
10 augustus 2019, opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte op 31 juli 2019 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn kamer bij GGZ instelling [instelling], door met een aansteker kleding en een plastic tas met inhoud aan te steken.
Als gevolg van deze brand is in de kamer rook- en roetschade ontstaan en raakten de kleding, tas met inhoud, vloerbedekking, verwarming, meubilair en gordijnen beschadigd. Gelet hierop is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat bewezen verklaard kan worden dat door de brand gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de brand ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor medebewoners en/of personeelsleden van de instelling heeft doen ontstaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In art. 157 Sr is straf bedreigd tegen onder anderen degene die opzettelijk brand sticht indien daarvan levensgevaar voor een ander of anderen te duchten is. Om in rechte het levensgevaar voor een ander of anderen als vaststaand te kunnen aannemen is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest (vgl. HR 17 februari 2009, LJN BG1653, NJ 2009, 120).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zijn kamer had gebarricadeerd en dat de aanwezige personeelsleden de deur met kracht hebben geforceerd om verdachte uit de brandende kamer te kunnen halen. In de kamer van verdachte waren vlammen aanwezig en daarnaast was er sprake van een heftige rookontwikkeling. Ook in de gang van de instelling hing veel rook. Een medebewoner op de afdeling van verdachte kwam op het tumult af en is de brandende kamer binnen gegaan. De brand is beperkt in omvang gebleven en heeft zich door tijdig signaleren en ingrijpen door het personeel en de brandweer, niet verder kunnen ontwikkelen en/of verspreiden. Naar verwachting had de brand zich, mede gelet op de constructie, gebruik, inrichting en aanwezige inboedel, beperkt tot de kamer van verdachte. Er was echter veel rook- en roetontwikkeling in de kamer en de gang en dit leverde naar het oordeel van de rechtbank gevaar op voor de medebewoners en personeel van de instelling.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat ten tijde van de brandstichting levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor medebewoners en/of personeelsleden van de instelling te duchten is geweest, omdat uit het forensisch onderzoek blijkt dat de rook- en roetontwikkeling gevaar opleverde voor de medebewoners en het personeel.
De rechtbank komt hiermee tot het oordeel dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel van personen.
Feit 2.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 juli 2019, opgenomen op pagina 68 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019202085 d.d. 13 september 2019, inhoudend als verklaring van een anonieme getuige [nummer]:
Ik ben werkzaam als psychiater voor de crisisdienst. In deze hoedanigheid was ik op 15 juli 2019 op het politiebureau gevestigd aan de Holstmeerweg 3 te Leeuwarden. Mij werd gevraagd of ik daar een beoordeling kon doen van een door de politie aangehouden verdachte. Toen de politie de deur opende zag ik een Afrikaans uitziende man op het bed liggen. Ik zag dat de man een aantal stappen naar mij toe deed en met zijn vinger meermalen naar mij toe wees. Ik hoorde de man meermaals tegen mij schreeuwen: "I will kill you, I will find you" en "Only you". Hierdoor voelde ik mij zeer ernstig bedreigd;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2019, opgenomen op pagina 70 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 5]:
Op 15 juli 2019 was ik werkzaam op de Holstmeerweg 3 te Leeuwarden. Ik stond bij een beoordeling door GGZ Friesland. De persoon die beoordeeld moest worden betrof [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] opstond en hoorde hem schreeuwen en schelden in het Engels. Ik zag dat hij de psycholoog van de GGZ aankeek en ik hoorde hem zeggen: "Look into my eyes, there is dead in my eyes, I will fucking kill you". Ik zag hierbij dat [verdachte] met zijn handen een vorm van een vuurwapen maakte en de psycholoog aanwees.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling en/of bedreiging tegen het leven gericht, is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen dan wel het leven zou kunnen laten.
De rechtbank is gelet op voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat het schreeuwen van bedreigende woorden, het wijzen naar aangever en het met de hand vormen van een vuurwapen maakt dat de bedreigingen van dien aard zijn dat bij aangever de redelijke vrees zou kunnen ontstaan dat hij het leven zou kunnen laten. Daar komt bij dat de aangever heeft verklaard dat hij zich ook daadwerkelijk ernstig bedreigd heeft gevoeld.
De raadsman heeft aangevoerd dat de aangifte niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel, nu de aangever psychiater is en verbalisant spreekt over een psycholoog. De rechtbank acht het aannemelijk dat de verbalisant zich heeft vergist in de exacte functieomschrijving van de deskundige. Gelet op de overeenkomsten tussen de aangifte en de bevindingen van de verbalisant, zoals de tijd waarop het incident plaats vond en de door verdachte verrichte handelingen en bewoordingen, wordt de aangifte voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen en heeft de rechtbank er geen twijfel over dat het gaat om hetzelfde incident.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2. ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.