ECLI:NL:RBNNE:2020:4432

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
NL20.19703 en AWB 20/8427
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing van een asielzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie en de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse asielzoeker en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1995, had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de verweerders. Het eerste besluit betrof de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en het tweede besluit betrof de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere incidenten van verbale en fysieke agressie tegen medebewoners en personeel van de opvanglocatie. Ondanks eerdere maatregelen van het COA, zoals correctiegesprekken en waarschuwingsbrieven, heeft eiser geen positieve gedragsverandering laten zien. De rechtbank oordeelt dat de hernieuwde plaatsing in de HTL gerechtvaardigd is, gezien de ernst van de gedragingen van eiser en de impact daarvan op de leefbaarheid en veiligheid in de opvanglocatie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel rechtmatig is opgelegd, en dat eiser voldoende is gehoord, ook al heeft hij gesteld dat hij niet goed werd begrepen door de tolk. De beroepen tegen beide besluiten zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.19703 en AWB 20/8427

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] 1995,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. J.M. Rozema).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per die datum op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving – en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 15 oktober 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Eiser heeft in beide zaken gronden ingediend. Verweerder 1 en verweerder 2 hebben een verweerschrift ingediend.
Er is met instemming van partijen toepassing gegeven aan artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Vervolgens is het onderzoek op 24 november 2020 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
Bij besluit van 14 augustus 2020 heeft verweerder 1 besloten om eiser per die datum te plaatsen in de HTL te Hoogeveen. Bij besluit van 14 augustus 2020 heeft verweerder aan eiser de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Eiser heeft tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 24 september 2020 is de vrijheidsbeperkende maatregel van 14 augustus 2020 opgeheven en is ook het COa-besluit van 14 augustus 2020 beëindigd. Eiser is namelijk vanwege een geweldsincident dat plaatsvond op 16 september 2020 in de HTL aangehouden en in strafrechtelijke detentie geplaatst.
1.3.
Eiser heeft zich vervolgens op 14 oktober 2020 opnieuw gemeld in Ter Apel voor opvang. Eiser is bij aanmelding verwezen naar de HTL te Hoogeveen, waar eiser zich op
15 oktober 2020 heeft gemeld.
2. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van
15 oktober 2020 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser meerdere malen verbale agressie en geweld geuit naar medebewoners en het aanwezige personeel op de opvanglocatie. Verweerder 1 heeft vastgesteld dat de reeds eerder door het COa opgelegde HTL-maatregel niet tot enige gedragsverbetering heeft geleid. Verweerder 1 verwijst naar het COa-besluit van 14 augustus 2020 waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan uitvoerig zijn toegelicht. In de HTL is dan opnieuw sprake van een aantal ernstige incidenten. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen geeft verweerder 1 geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen. Verweerder 1 meent dat de leefbaarheid en beheersbaarheid in en rond het centrum in het gedrang is gekomen door eisers aanwezigheid aldaar. Eisers gedragingen zijn wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt.
2.1.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 15 oktober 2020 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht.
3. Eiser stelt zich ten aanzien van bestreden besluit 1 op het standpunt dat het COa onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser behoorde tot de doelgroep voor plaatsing in de HTL. Daartoe acht eiser het redengevend dat plaatsing in de HTL bedoeld is om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag en in te zetten op gedragsverandering. Eiser meent dat er sprake is geweest van miscommunicatie. Hij meent dat hij wel problemen heeft, maar volgens eiser is hij nimmer gewelddadig geweest dan wel bedreigend geweest richting de medewerkers. Eiser stelt dat hij hulp en bescherming nodig heeft. Hij vindt dat hij door het COa niet wordt beschermd tegen medewerkers die hem provoceren en hem onheus bejegenen. Eiser wijst er op dat hij in vrijheid de uitkomst van zijn asielprocedure wil afwachten. Daarnaast heeft hij zich gehouden aan zijn afspraken met DT&V en andere instanties. Verder meent eiser dat hij zich nimmer schuldig heeft gemaakt aan het plegen van (zware) strafbare feiten. Volgens eiser is er tot slot geen sprake van een werkelijke, actuele en voldoende bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.
3.1.
Eiser stelt zich ten aanzien van bestreden besluit 2 op het standpunt dat hij bij het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel niet middels een geschikte tolk is gehoord. De tolk kon eiser niet verstaan en daardoor is eiser niet in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze kenbaar te maken. Verweerder had eiser middels een registertolk in zijn eigen taal moeten horen. Voorts herhaalt eiser zijn standpunten die hij ook ten aanzien van bestreden besluit 1 heeft aangevoerd.
4. Verweerder 1 stelt zich op het standpunt dat in geval van eiser is besloten om opnieuw een HTL-maatregel op te leggen, omdat ondanks de eerdere maatregel eisers agressie tegen medebewoners en medewerkers niet is afgenomen en de voor terugplaatsing op een gewone locatie noodzakelijke gedragsverbetering is uitgebleven. Verweerder 1 verwijst naar paragraaf 5.2 van het Maatregelenbeleid. Van belang is dat de gedraging/het incident waarbij wordt besloten dat er een HTL-maatregel wordt opgelegd, een incident is dat een ‘impactniveau’ heeft van ‘groot’ tot ‘zeer groot’. Volgens verweerder 1 staat niet ter discussie dat eiser door zijn intimiderende, fysieke/verbale agressieve gedrag langdurig een reëel risico is gebleken voor de rust, orde, leefbaarheid en veiligheid van medewerkers en medebewoners op de opvanglocaties en de HTL. Verweerder 1 verwijst daartoe naar de incidenten van 14 augustus 2020 en van 16 september 2020. Aangezien van een noodzakelijke gedragsverandering geen sprake is, is deze gevaarzetting nog steeds actueel. Verweerder 1 heeft bovendien van GZA vernomen dat eiser geen medewerking wil verlenen aan enig medisch onderzoek of behandeling. Verweerder 1 is van mening dat in het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd waarom de hernieuwde oplegging van de HTL-maatregel gerechtvaardigd en passend is. Ten aanzien van het betoog van eiser dat hij niet binnen het kader en tot de doelgroep van het HTL-beleid valt, volgt verweerder 1 eiser niet. Verweerder 1 verwijst naar de brief van de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid van
18 december 2019. Ten aanzien van eisers standpunt dat medewerkers van het COa hem provoceren is volgens verweerder 1 geen begin van een aanwijzing gevonden. Evenmin is gebleken van de gestelde miscommunicatie tussen eiser en de COa-medewerkers. Tot slot voert verweerder 1 aan dat eisers gedrag en de consequenties hiervan voor zijn eigen rekening en risico komen en dat de consequentie dat eiser in de HTL is geplaatst, is gerechtvaardigd. Verweerder 1 verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252.
4.1.
Verweerder 2 stelt zich op het standpunt dat voor het gehoor voorafgaand aan de vrijheidsbeperkende maatregel van 14 augustus 2020 een tolk Pidgin Engels was geregeld. Tijdens dit gesprek gaf de desbetreffende tolk aan dat eiser geen Pidgin Engels spreekt. Omdat de tolk ook in de Engelse taal kon tolken, is aan eiser gevraagd of hij de tolk goed kon verstaan en begrijpen in de Engelse taal. Dit werd door eiser bevestigd. Gelet op het voorgaande heeft de medewerker van de IND voor het gehoor van 15 oktober 2020 een beëdigde tolk Engels geregeld. Niet valt in te zien dat eiser de tolk tijdens dit gehoor niet kon verstaan. Verder voert verweerder 2 aan dat de vrijheidsbeperkende maatregel afdoende is gemotiveerd.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de incidenten die door verweerder 1 aan het bestreden besluit 1 ten grondslag zijn gelegd, namelijk het bedreigen van het COa-personeel met een mes op 14 augustus 2020, het dreigen een COA-medewerker in het gezicht te slaan op 14 augustus 2020, het verzamelen van materiaal dat geschikt is om te gebruiken als wapen en het geweldsincident dat op 16 september 2020 op de HTL plaatsvond, waarbij een medewerker is geslagen in het gezicht en medewerkers zijn bedreigd met de dood, op zichzelf niet heeft betwist noch heeft gesteld dat deze incidenten de plaatsing op de HTL niet kunnen dragen. Eisers niet onderbouwde stelling dat er sprake is van miscommunicatie, dat hij wel problemen heeft, maar nimmer gewelddadig dan wel bedreigend is geweest richting de medewerkers, volgt de rechtbank gelet op de voorgaande feiten niet. De rechtbank ziet voorts geen aanknopingspunten voor de - niet onderbouwde - stelling van eiser dat hij niet door het COa wordt beschermd tegen medewerkers die hem provoceren en hem onheus bejegenen. De rechtbank neemt als vaststaand aan dat de gedragingen die plaatsvonden op 14 augustus 2020 en 16 september 2020 gedragingen zijn die een (zeer) grote impact hebben gehad op andere bewoners op het AZC en de HTL en op de medewerkers van het COa en van de HTL. Ook staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de eerder aan eiser opgelegde maatregelen (ROV-maatregelen, correctiegesprekken en waarschuwingsbrieven) en de HTL-plaatsing vóór zijn strafrechtelijke detentie, geen positieve gedragsverandering bij hem teweeg hebben gebracht, nu zich ook op de HTL meerdere incidenten met grote impact hebben voorgedaan. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat van een noodzakelijke gedragsverbetering geen sprake is en dat de gevaarzetting reeds actueel is. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser geen medewerking wil verlenen aan enig medisch onderzoek of behandeling van de GZA. Ook anders is de rechtbank niet gebleken van een positieve gedragsverandering bij eiser. De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde incidenten, in samenhang bezien met het gedrag van eiser, voldoende grond vormen voor een hernieuwde plaatsing in de HTL.
5.2.
De rechtbank volgt eisers betoog, dat het COa onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser behoort tot de doelgroep voor plaatsing in een HTL, niet. Anders dan eiser stelt is een HTL-maatregel niet alleen bedoeld om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag, maar ook het beschermen van de veiligheid en het welzijn van andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie waar eiser eerst verbleef. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de oplegging van de HTL-maatregel door het COa rechtmatig geweest.
5.3.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat er geen sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, overweegt de rechtbank dat onderhavige zaak geen aanknopingspunten biedt voor de kennelijke stelling van eiser dat moet worden aangesloten bij de Unierechtelijke uitleg van het openbare orde-criterium.
6. De rechtbank overweegt ten aanzien van het bestreden besluit 2 als volgt. De rechtbank overweegt dat eiser niet wordt gevolgd in de stelling dat hij bij het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel niet middels een geschikte tolk is gehoord. Uit het proces-verbaal (p-v) van het gehoor van 14 augustus 2020 blijkt dat de ingezette tolk aangeeft dat eiser geen Pidgin Engels spreekt. De tolk geeft aan dat eiser Engels spreekt en dat de tolk ook Engels kan tolken. Eiser geeft vervolgens aan dat hij de tolk goed kan verstaan en het begrijpt in de Engelse taal. Uit het p-v van gehoor van 15 oktober 2020 blijkt dat eiser is gehoord met behulp van een Engelse tolk. Eiser geeft aan dat hij de tolk niet verstaat en wil een Pidgin Engels sprekende tolk. Vervolgens geeft eiser aan dat hij de tolk wel begrijpt in het Engels. De rechtbank overweegt gelet op vorenstaande dat niet wordt gevolgd dat geen juiste tolk is ingezet. Ook is niet gebleken dat het gehoor niet naar behoren verliep of dat eiser en de ingezette tolk elkaar niet hebben kunnen begrijpen. De beroepsgrond faalt.
7. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
Z.P. de Wilde, griffier op 11 december 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak inzake het bestreden besluit 1 kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen de uitspraak inzake het bestreden besluit 2 staat geen rechtsmiddel open.