ECLI:NL:RBNNE:2020:4525

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
LEE 19 4343
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in schade door wolvenaanval op schapenhouderij en de toepassing van de Wet Natuurbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een schapenhouder (eiseres) en de Provincie (verweerder) over een tegemoetkoming in de schade als gevolg van een wolvenaanval. Eiseres had schade geconstateerd aan haar schapen op 25 maart 2018 en had daarop een verzoek om schadevergoeding ingediend op basis van artikel 6.1 van de Wet Natuurbescherming. De Provincie verleende een tegemoetkoming van € 930,-, maar verklaarde het bezwaar van eiseres tegen het bestreden besluit op 5 november 2019 ongegrond. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Provincie het beleid heeft dat alleen directe schade in aanmerking komt voor tegemoetkoming, en dat gevolgschade, zoals schade door niet-geboren lammeren, niet wordt vergoed. Eiseres voerde aan dat de nieuwe richtlijn voor wolvenschade niet zorgvuldig tot stand was gekomen en dat zij recht had op volledige schadevergoeding. De rechtbank oordeelde echter dat de Provincie voldoende inspraakmomenten had georganiseerd en dat de richtlijn op een zorgvuldige manier was opgesteld. De rechtbank concludeerde dat het beleid van de Provincie niet onredelijk was en dat de tegemoetkoming in de schade conform het beleid was vastgesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat het bedrag aan tegemoetkoming tijdens de procedure was bijgesteld naar € 1090,-. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de tegemoetkoming betrof en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Tevens is de Provincie opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/4343

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen

[eisende partij] , eiseres

(gemachtigde: J. de Groote),
en

[verwerende partij] , verweerder

(gemachtigde: E.M. van Wijk van Brievingh).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een tegemoetkoming in de schade verleend als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Bij besluit van 5 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting was geagendeerd voor 10 april 2020. Als gevolg van de coronamaatregelen is de zitting uitgesteld tot 5 november 2020. Eiseres heeft zich daar laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door J.J.H.G. Karelse.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
1.1.
Op 25 maart 2018 heeft eiseres schade geconstateerd aan haar schapen, veroorzaakt door een wolf. Daarvan heeft zij dezelfde dag melding gedaan aan verweerder.
1.2.
Op 26 maart 2018 heeft een taxateur namens verweerder de omvang van de schade opgenomen.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres een tegemoetkoming in de schade van € 930,- verleend.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en een aanvullende tegemoetkoming verleend van € 28,-. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiseres is het oneens met dit besluit en heeft daarom beroep ingesteld. De rechtbank overweegt als volgt over de aangevoerde gronden.
2.1.
Eiseres voert in beroep ten eerste aan, samengevat weergegeven, dat de grootschalige schapenhouderij onvoldoende betrokken is bij de totstandkoming van de nieuwe Richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade in de schapenhouderij (hierna: de Richtlijn) op grond waarvan de aanvraag is behandeld. Onder andere LTO had betrokken moeten worden en mensen die zich dagelijks bezighouden met het berekenen van agrarische schade.
2.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat tegen de vaststelling van de Richtlijn geen beroep kan worden ingesteld, zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. Verweerder is verder van mening dat de belangen van eiseres voldoende zijn behartigd bij de totstandkoming van de Richtlijn en het wolvenbeleid in zijn geheel.
2.3.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder uiteengezet op welke manier de Richtlijn tot stand is gekomen. Diverse organisaties, zoals de Nederlandse Schapen- en geitenfokkers Organisatie, de Gezamenlijke Stamboeken Nederland, de Vereniging van Speciale Schapenrassen en het Platform Kleinschalige Schapen- en Geitenhouders, hebben een “richtsnoer marktwaarde stamboekschapen” opgesteld. Die richtsnoer is meegenomen in het externe advies dat door Wageningen University en Research (WUR) is opgesteld. WUR heeft ook klankbordbijeenkomsten georganiseerd en diverse schapenfokkers hebben daaraan meegedaan. Ook zijn, aldus verweerder, een stakeholdersdag georganiseerd en sessies waar ook door de schapensector een zienswijze op de problematiek van de wolvenschade kon worden gegeven. Eiseres is, aldus verweerder, ook bij verschillende van deze inspraakmomenten aanwezig geweest. Gelet op deze niet weersproken toelichting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld dat de Richtlijn niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat er anderszins gebreken aan de Richtlijn kleven die met zich brengen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Academische expertise en praktijkbeoefenaars zijn geconsulteerd en ook eiseres heeft de gelegenheid gehad standpunten in te brengen. Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.
3. Eiseres voert ook aan dat verweerder ten onrechte de geleden gevolgschade niet vergoedt. Het gaat eiseres daarbij vooral om de schade door niet geboren lammeren: er zijn vijf schapen gedood, die vanzelfsprekend geen lammeren meer hebben kunnen voortbrengen, en bij vier andere schapen is door de stress de dracht afgebroken. Verweerder stelt, aldus eiseres, onmogelijke voorwaarden aan het bewijs van deze schade. Het is onredelijk en onhaalbaar dat de schapen binnen twee weken moeten worden gescand op abortus en ook kan, aldus eiseres, nooit met zekerheid worden aangetoond dat de abortus het gevolg is van een aanval door een wolf. In dit geval is dat echter wel zo. Ook voert eiseres aan dat zij recht heeft op de vergoeding van de tijd voor het verrichten van bepaalde werkzaamheden en bepaalde dierenartskosten. Eiseres is van mening dat verweerder de schade op dezelfde wijze moet vergoeden als een verzekeringsmaatschappij. Hij verwijst in dit verband naar een expertiserapport van Univé uit 2012 terzake de afdoening van een ander schade-incident.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres recht heeft op een tegemoetkoming in de schade en niet op een volledige schadevergoeding. Daarbij komt alleen directe schade voor tegemoetkoming in aanmerking, niet gevolgschade. In het verweerschrift heeft verweerder opnieuw de tegemoetkoming op een hoger bedrag vastgesteld (€ 1090,-)
3.2.
De rechtbank stelt vast dat artikel 6.1 van de Wnb recht geeft op een tegemoetkoming in de schade, niet op een volledige schadevergoeding. De tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald (lid 2). Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever de invulling van dit criterium aan de provincies heeft overgelaten, nu de wetgever schrijft dat de provincies binnen de in de wet gegeven kaders het beleid voor de verlening van tegemoetkomingen zullen vaststellen (
Kamerstukken II,2011-2012, 33 348, nr. 3, blz. 211). De wijze van vergoeden mag dus, anders dan eiseres wil, niet op één lijn worden gesteld met de wijze waarop een verzekeringsmaatschappij geleden schade vergoedt.
3.3.
Verweerder heeft de Beleidsregels Wet natuurbescherming provincie Drenthe vastgesteld, waarin in hoofdstuk 5 de tegemoetkoming faunaschade is geregeld. Daarnaast heeft verweerder de Richtlijn vastgesteld die specifiek ziet op door wolven veroorzaakte schade. In artikel 7 van de Richtlijn is bepaald dat alleen directe schade in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, niet vervolgschade of bijkomende schade. In artikel 8 van de Richtlijn is bepaald dat bij wolvenschade bepaalde bijkomende kosten niettemin worden vergoed, waaronder voorrij- en afvoerkosten voor de afvoer van een kadaver naar Rendac, aangetoond door middel van een factuur, en schade door het optreden van abortus, mits binnen twee weken bewijsbaar aangetoond, bijvoorbeeld door het gebruik van ‘dekblokken’ en een langjarige administratie van verwerpingen. In artikel 9 van de Richtlijn is vermeld voor welke posten in elk geval geen tegemoetkoming kan worden verkregen, zoals tijd voor de afhandeling van schade en dierenartskosten voor het scannen bij drachtcontrole.
3.4.
Mede gelet op het feit dat met de wet wordt beoogd slechts een tegemoetkoming in de schade uit te keren, is het beleid van verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk. Dat geldt ook voor zover het beleid betrekking heeft op de vaststelling van abortus. De stelling van eiseres dat het vrijwel onmogelijk is om schapen in dit verband binnen twee weken te scannen, is niet onderbouwd, bijvoorbeeld, aan de hand van een deskundigenverklaring. De Richtlijn maakt het bovendien mogelijk om de abortus aan te tonen met het gebruik van ‘dekblokken’ en een langjarige administratie van verwerpingen.
3.5.
Niet in geschil is dat de berekening van de tegemoetkoming in het verweerschrift in overeenstemming is met het beleid. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank geen toepassing hoeven te geven aan artikel 4:84 van de Awb. Eiseres stelt onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een situatie die noopt tot een uitzondering op het beleid. Voor zover het beroep zich richt tegen de hoogte van de tegemoetkoming faalt het dan ook.
4.
Ook het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Eiseres stelt dat zij er op mag vertrouwen dat haar hele schade wordt vergoed gelet op de uitlatingen die een lid van het College van Gedeputeerde Staten heeft gedaan in een opname van RTV Drenthe. Tijdens de zitting is deze opname getoond. De Gedeputeerde zegt tijdens het betreffende interview: “U kunt zich voorstellen dat de schade moet worden vergoed”. Deze enkele uitlating rechtvaardigt - ook in de context beschouwd - niet het vertrouwen dat alle schade door een wolvenaanval wordt vergoed. Deze uitlatingen betreffen geen aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezegging door een bevoegd persoon, waaraan gerechtvaardigde verwachtingen mogen worden ontleend.
Conclusie
5. Omdat de tegemoetkoming tijdens deze procedure nog door verweerder is bijgesteld, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de hoogte van de tegemoetkoming is bepaald op € 958,-. De rechtbank zal in de zaak voorzien, in die zin dat de hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgesteld op € 1090,-.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de hoogte van de tegemoetkoming is bepaald op € 958,-;
- bepaalt dat de hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgesteld op € 1090,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier, op 17 december 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier (buiten staat) rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.