ECLI:NL:RBNNE:2020:4674

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
31 december 2020
Zaaknummer
18/188790-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een wapen en belediging van ambtenaren in jeugdstrafrecht

Op 20 augustus 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002, die werd beschuldigd van bedreiging met een wapen en belediging van ambtenaren. De zaak kwam voort uit een incident op 19 juni 2020 in Oldeholtpade, waar de verdachte de aangever, [slachtoffer 1], bedreigde met een vuurwapen. De verdachte zou met het wapen in de nabijheid van het slachtoffer hebben geschoten, wat leidde tot ernstige beschuldigingen. Daarnaast werd de verdachte verweten op 22 juni 2020 twee hoofdagenten te hebben beledigd door hen te beschimpen met kwetsende woorden. De rechtbank heeft de zaak behandeld achter gesloten deuren, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.P.M. Canoy, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P. van der Vliet.

Tijdens de zitting werd het bewijs besproken, waaronder getuigenverklaringen en aangiften. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging met een wapen wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de belediging van de ambtenaren ook werd bevestigd door de verklaringen van de betrokken verbalisanten. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verklaringen van getuigen uitgesloten moesten worden als bewijs, omdat de verdachte niet was aangetroffen met het wapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 30 dagen en gelast de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen, waaronder een PIJ-maatregel. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen, en concludeerde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een strenge aanpak in gevallen van geweld en bedreiging, vooral bij minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/188790-20
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/740024-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/740039-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 21/002779-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 augustus 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting achter gesloten deuren van 6 augustus 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 19 juni 2020 te Oldeholtpade, althans in de gemeente Weststellingwerf,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (vuur)wapen in de richting van die [slachtoffer 1] te schieten, althans een (vuur)wapen in de nabijheid van die [slachtoffer 1] af te laten gaan, althans deze te tonen;
2
hij op of omstreeks 22 juni 2020 te Oldeholtpade, althans in de gemeente Weststellingwerf opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 2], hoofdagent en/of [slachtoffer 3], hoofdagent, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening(bij de politie Noord-Nederland) in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "stelletje tergingleijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3
hij op of omstreeks 19 juni 2020 te Oldeholtpade, althans in de gemeente Weststellingwerf,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk the Victor, kaliber.22 zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool heeft gedragen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juni 2020 te Oldeholtpade, althans inde gemeente Weststellingwerf
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (een the Victor.22) heeft gedragen en/of vervoerd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2 en 3 subsidiair.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 3. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het politieonderzoek is opgezet naar aanleiding van een verdenking van poging doodslag. Bij een dergelijke verdenking moeten de verhoren auditief worden vastgelegd en dat is niet gebeurd. Daarom moeten deze, het gaat dan met name om de aangifte van [naam] en de getuigenverklaring van [getuige 1], van het bewijs worden uitgesloten. Er is onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Het onder 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman – uitsluiting van de verklaringen als bewijs – overweegt de rechtbank dat verdachte is aangehouden ter zake van verdenking van artikel 285 Wetboek van Strafrecht. Blijkens de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren is auditieve registratie van verhoren verplicht bij misdrijven die strafbaar zijn gesteld in het Wetboek van (Militair) Strafrecht, voor zover hier van belang als de strafbedreiging 12 jaar of meer bedraagt. Op bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is twee jaar gevangenisstraf gesteld, zodat niet op grond van voornoemde aanwijzing auditieve registratie van de verhoren is voorgeschreven. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van hierna genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De moeder van het slachtoffer heeft namens het slachtoffer aangifte gedaan. Hoewel haar verklaring een zogenaamde ‘de-auditu’ (van-horen-zeggen) verklaring betreft, vormt deze een weergave van wat zij heeft gehoord van haar zoon, [slachtoffer 1]. In zoverre berust de verklaring op eigen waarneming. De inhoud van datgene wat aangeefster stelt te hebben gehoord van haar zoon komt in grote mate overeen met de inhoud van de verklaring van de getuige [getuige 1]. Bovendien is op een politiefoto van verdachte van 22 juni 2020 duidelijk waarneembaar dat verdachte een blauw linkeroog heeft. Daarin ziet de rechtbank een bevestiging van wat [slachtoffer 1] volgens aangeefster aan haar verklaard heeft, namelijk dat hij verdachte op 19 juni 2020 een blauw oog had geslagen. Tot slot bevestigt getuige [getuige 2] dat verdachte en het slachtoffer (evenals de getuige [getuige 1] en zijzelf) op 19 juni 2020 in de woning van verdachte waren. Aan deze wettige bewijsmiddelen ontleent de rechtbank de overtuiging dat verdachte het onder 1. primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juni 2020, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-20200184648 d.d. 18 juli 2020, inhoudende de verklaring van [naam], onder meer:
Ik ben uiteindelijk naar het bureau van politie gekomen om aangifte te doen van
hetgeen mijn zoon, [slachtoffer 1], afgelopen weekeinde is overkomen.
is mijn zoon, en is afgelopen vrijdagavond geweest aan het adres de
[straatnaam] te Oldeholtpade. Dit is het adres van een jongen genaamd [verdachte].
Ik denk dat [slachtoffer 1] op 19 juni 2020, in de late middag dan wel de avond gegaan naar [verdachte]. Ik begreep van [slachtoffer 1] dat er die avond ruzie was ontstaan tussen hem en [verdachte]. Verder was er op dat moment nog een meisje aanwezig genaamd [getuige 2]. Ik begreep dat er ook nog een jongen bij aanwezig was geweest. Tijdens de ruzie heeft [slachtoffer 1] [verdachte] geslagen waardoor hij een blauw oog heeft gekregen. Op enig moment zou [verdachte] uit zijn broeksband een vuurwapen hebben getrokken en of meerdere keren op [slachtoffer 1] hebben geschoten. [slachtoffer 1] is hierbij niet geraakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 juni 2020, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1], onder meer:
U vraagt mij wat er is voorgevallen op het adres [straatnaam] te Oldeholtpade. Ik weet dat dit het adres is van een vriend van mij genaamd [verdachte]. Ik was in de avond van 19 juni (de rechtbank begrijpt: 2020) bij hem samen met zijn vriendin genaamd [getuige 2]. Op enig moment kwam een vriend van mij langs genaamd [slachtoffer 1]. Er ontstond ruzie tussen [verdachte] en [slachtoffer 1]. Beiden sloegen elkaar. Op enig moment stonden beiden, hiermee bedoel ik [slachtoffer 1] en [verdachte] weer tegenover elkaar. Beiden gingen door met vechten en op enig moment hoorde ik een harde knal.
Ik weet niet wat er precies was gebeurd, maar later zag ik dat [verdachte] een vuurwapen
in zijn handen had. Ik weet niet of het een echt wapen is, maar de knal was duidelijk.
Ik zag toen dat [slachtoffer 1] toen probeerde het wapen weg te houden bij hem, en [verdachte]
hield toen het wapen nog vast. Terwijl [verdachte] het wapen nog vast hield, liet [slachtoffer 1] hem los en ging uiteindelijk rustig weg. Ik kan u verder nog zeggen dat diezelfde dag [verdachte] het wapen had laten zien op zijn kamer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 juni 2020, opgenomen op pagina 56 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2], onder meer:
V: in de avond van de 19e juni 2020, was jij op het adres [verdachte], de [straatnaam]
te Oldeholtpade, klopt dit?
A: ja daar ben ik al een hele tijd, ik verblijf daar ook. Ik was daar met [verdachte] en een zekere [getuige 1].
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 juni 2020, opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2], onder meer:
V: op enig moment ontstond er ruzie tussen [verdachte] en [slachtoffer 1], ook fysiek, wat kan je
daarover vertellen?
A: het eerste deel ben ik er niet bij geweest, ik weet dus niet wat er is gezegd.
Feit 2.
Op basis van het relaas van verbalisanten en de verklaring van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de verbalisanten heeft beledigd door teringlijers naar hen te roepen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
5. De door verdachte ter zitting van 6 augustus 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, onder meer:
Het klopt dat ik op 22 juni 2020 stelletje teringlijers heb gezegd toen ik werd aangehouden.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juni 2020, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant(en), onder meer:
Op maandag 22 juni 2020, omstreeks 12:30 uur, waren wij, verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], in uniform gekleed en bevonden wij ons op het adres [straatnaam] te
Oldeholtpade. Wij waren daar in verband met een doorzoeking van de woning omdat de
zoon des huizes. [verdachte], geb. 21/02/2002, een vuurwapen in zijn bezit zou
hebben. Vervolgens hoorde ik verdachte in onze richting roepen: "Stelletje teringlijers!" Daardoor voelden wij ons in onze goede eer en naam aangetast.
Feit 3.
De rechtbank acht feit 3 primair en subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat op basis van de voorhanden zijnde stukken niet kan worden vastgesteld welk soort wapen het betrof waarmee verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft begaan. Het wapen is immers niet aangetroffen. Weliswaar bevat het dossier een proces-verbaal van bevindingen waarin wordt gerelateerd dat de aangeefster verbalisant een foto heeft laten zien die zij van haar oudere zoon had gekregen en waarop een mogelijk vuurwapen, liggend op schoot van iemand zittend in een auto, te zien was. Uit onderzoek op internet zou blijken dat dit een echt vuurwapen is van het merk The Victor, aldus verbalisant. Deze foto maakt echter geen deel uit van de stukken. De rechtbank kan niet vaststellen of het wapen op de foto het wapen is dat verdachte op 19 juni 2020 in het bijzijn van onder meer [slachtoffer 1] heeft gehanteerd. Bovendien blijkt niet dat de verbalisant ter zake deskundig is en kan een vergelijking met afbeeldingen op internet zoals waar hier sprake van is niet als een deugdelijk onderzoek naar de aard van het wapen worden aangemerkt. Hoewel de rechtbank aanneemt dat verdachte een wapen heeft gehad dat een knal heeft voortgebracht, kan niet worden vastgesteld of dit een wapen is van één van beide categorieën die onder feit 3 primair en subsidiair staan genoemd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 juni 2020 te Oldeholtpade, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een wapen in de nabijheid van die [slachtoffer 1] af te laten gaan;
2.
hij op 22 juni 2020 te Oldeholtpade, opzettelijk ambtenaren, te weten [slachtoffer 2], hoofdagent en [slachtoffer 3], hoofdagent, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening (bij de politie Noord-Nederland) in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "stelletje teringlijers”.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. Eenvoudige belediging, terwijl dit wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen eis geformuleerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over een eventueel op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van jeugdreclassering en hetgeen de raad voor de kinderbescherming ter zitting naar voren heeft gebracht, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede het requisitoir van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een wapen waarbij een knal te horen is geweest. Hij heeft dus met het wapen in de nabijheid van het slachtoffer geschoten. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij in een conflictsituatie een wapen heeft gebruikt om mee te dreigen. Verder heeft verdachte bij zijn aanhouding verbalisanten beledigd.
Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en de ten uitvoer te leggen voorwaardelijke straf en maatregel, te weten jeugddetentie en een PIJ-maatregel, is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat in onderhavige zaak het minderjarigenstrafrecht toe te passen, als bedoeld in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten. Verdachte is recentelijk, op 4 februari 2020, veroordeeld tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel voor een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met een machete. Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte opnieuw in een conflictsituatie een wapen heeft gehanteerd. Bovendien heeft de dreiging van de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel – én van voorwaardelijke jeugddetenties – hem er niet van weerhouden strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend is. Een lichtere strafrechtelijke afdoening zou de ernst van de feiten, en het gemak waarmee verdachte deze heeft begaan, miskennen. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling 18/740039-18

Bij onherroepelijk vonnis van 29 januari 2019 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot – onder meer – een jeugddetentie van 90 dagen waarvan 47 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat verdachte voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. Bij beslissing van de kinderrechter d.d. 2 juli 2019 is de tenuitvoerlegging van 7 dagen jeugddetentie bevolen. Bij vonnis van 4 februari 2020 is de proeftijd verlengd met één jaar.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 30 juli 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf, te weten 40 dagen jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – nu in zijn visie alleen de belediging kan worden bewezenverklaard – de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen dan wel gedeeltelijk toegewezen kan worden voor de duur gelijk aan het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Nu verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling 21/002779-18

Bij onherroepelijk arrest d.d. 3 oktober 2018 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot – onder meer – een jeugddetentie voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat verdachte voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 30 juli 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf, te weten 2 weken jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – nu in zijn visie alleen de belediging kan worden bewezenverklaard – de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen dan wel gedeeltelijk toegewezen kan worden voor de duur gelijk aan het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Nu verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling 18/740024-19

Bij onherroepelijk vonnis van 4 februari 2020 van de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot – onder meer – een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat verdachte voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. Bij beslissing d.d. 24 juni 2020 heeft de rechter-commissaris strafzaken de voorlopige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel bevolen.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 30 juli 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf, te weten een PIJ-maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. Enkel een bewezenverklaring van een belediging is een te gering feit om de PIJ-maatregel ten uitvoer te laten leggen. Dat heeft de rechter-commissaris ook gevonden bij haar beslissing van 24 juni 2020.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de beslissing van de rechter-commissaris van 24 juni 2020 een beslissing op een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging wegens overtreding van de bijzondere voorwaarden betreft en daarin geen oordeel is gegeven over de proportionaliteit van een (voorlopige) tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel.
De rechtbank acht meer feiten bewezen dan waar de raadsman van is uitgegaan. Bovendien betreft het onder 1. bewezenverklaarde feit een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht waarbij een wapen is gebruikt. Daarin ziet de rechtbank een zekere mate van gelijkenis met het feit waarvoor de voorwaardelijke PIJ-maatregel is opgelegd. Het betreft opnieuw een situatie waarin verdachte in een conflict met een ander zijn toevlucht zoekt tot het gebruik van een wapen. De aard en ernst van met name het onder 1 bewezenverklaarde feit maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel moet worden afgezien. Nu verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke maatregel.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 77c, 77i, 77gg, 266, 267, 285 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/740039-18:
Gelast de tenuitvoerlegging van het restant van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 29 januari 2019 te weten: een jeugddetentie voor de duur van 40 dagen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

21/002779-18:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 oktober 2018, te weten: een jeugddetentie voor de duur van 2 weken.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/740024-19:
Gelast de tenuitvoerlegging van de maatregel voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 4 februari 2020 te weten: plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 2 jaar.
Beveelt dat de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 6:3:15 van het Wetboek van Strafvordering, geheel in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. K. Bunk en G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 augustus 2020.