ECLI:NL:RBNNE:2020:4818

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
C/18/201892 PR RK 20-322
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens procedurele beslissing in bestuursrechtelijke zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. H.J. Bastin, rechter in de afdeling bestuursrecht. De verzoeker heeft op 26 oktober 2020 een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de rechter partijdig was door zijn verzoek om een Skype-zitting af te wijzen. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukt dat de rechter verondersteld wordt onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is om bijzondere omstandigheden aan te tonen die deze veronderstelling weerleggen.

De rechtbank heeft verder gesteld dat procedurele beslissingen, zoals de afwijzing van het verzoek om een Skype-zitting, geen grond kunnen vormen voor wraking. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die de veronderstelling van onpartijdigheid rechtvaardigen. De verzoeken tot wraking zijn dan ook afgewezen.

De beslissing is openbaar uitgesproken en de procedures in de hoofdzaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van de verzoeken tot wraking. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: C/18/201892 / PR RK 20-322

beslissing van de meervoudige kamer van 29 oktober 2020

op de verzoeken van
[naam] , verzoeker
tot wraking van
mr. H.J. Bastin, rechter.

Procesverloop

Bij brief van 26 oktober 2020 heeft verzoeker verzoeken ingediend tot wraking van
mr. H.J. Bastin, rechter in de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank, in de procedures met zaaknummers LEE 20/2443, 20/2444, 20/2445 en 20/2446 (hoofdzaken), waarbij verzoeker als partij is betrokken.
Bij e-mailbericht van 26 oktober 2020 heeft de rechter medegedeeld niet in de wraking te berusten.

Overwegingen

1. Ingevolge art. 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.1.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU5252) stelt de rechtbank voorop dat als maatstaf heeft te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan verzoeker is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
2.2.
De Centrale Raad van Beroep heeft in de uitspraak van 20 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:710, overwogen dat procedurele beslissingen als zodanig nooit grond kunnen vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.1.
In een brief van 17 oktober 2020, gericht aan de rechtbank, heeft verzoeker het volgende geschreven: ‘Vanwege omstandigheden gerelateerd aan Covid-19 ben ik niet instaat om de zitting van 30 oktober 2020 fysiek bij te wonen. Het verzoek is om de zitting middels Skypeverbinding te houden’.
Bij brief van 21 oktober 2020 heeft de rechtbank geantwoord: ‘Uw verzoek om een skypezitting is afgewezen. De behandeling van het beroep zal doorgang vinden op
de fysieke zitting van 30 oktober 2020’.
3.2.
Bij e-mailbericht van 23 oktober 2020 heeft verzoeker geschreven: ‘Per brief d.d. 21 oktober 2020 met onder meer voornoemd kenmerk heeft u mijn verzoek om de
zitting van 30 oktober 2020 via skype te houden (zonder nadere motivering) afgewezen. Daarbij heeft u geen alternatief geboden opdat het (fundamentele) recht op hoor- en wederhoor gewaarborgd wordt. Enkel de wederpartij wordt in de gelegenheid gesteld ter zitting het woord te voeren terwijl ik u reeds kenbaar heb gemaakt gehoord te willen worden maar niet fysiek aanwezig kan zijn vanwege Covid-19.
Ik vind dit onbegrijpelijk. Ik heb vandaag de rechtbank gebeld over deze kwestie. Mij werd verzocht een email hierover te versturen. Buiten een zitting via skype behoort onder andere telefonisch horen in dit kader tot de mogelijkheden’.
De rechtbank heeft als volgt gereageerd: ‘Naar aanleiding van uw bericht van 23 oktober 2020 deel ik u mee dat de rechtbank geen aanleiding ziet om een zitting via skype te houden op 30 oktober 2020. Uit uw bericht is niet duidelijk dat u niet in staat bent om naar de rechtbank te komen. De fysieke zitting van 30 oktober 2020 zal dus doorgang vinden’.
4.1.
In de wrakingsverzoeken stelt verzoeker dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt door zijn verzoek om een zitting middels Skype-verbinding af te wijzen en de wederpartijen wel de gelegenheid te geven ter zitting te worden gehoord. Tevens blijkt dit uit de afwijzing van verzoekers voorstel tot telefonisch horen.
4.2.
De rechtbank overweegt dat de afwijzing door de rechter van het verzoek (zie 3.1) van verzoeker een procedurele beslissing is als genoemd in 2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank doet zich niet de situatie voor dat deze afwijzing, naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank deelt niet de opvatting van verzoeker dat door de afwijzing de wederpartijen bevoordeeld worden. Hierbij is ook van belang dat verzoeker niet heeft toegelicht waarom de situatie rond Covid-19 hem belemmert bij de fysieke zitting aanwezig te zijn.
4.3.
Gezien de inhoud van de verzoeken kan een mondelinge behandeling achterwege blijven.
5. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat zich bijzondere omstandigheden voordoen om te veronderstellen dat de rechter partijdig is in de procedures LEE 20/2443, 20/2444, 20/2445 en 20/2446. De verzoeken zijn kennelijk ongegrond en dienen te worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • wijst de verzoeken af;
  • bepaalt dat de procedures in de hoofdzaken (met zaaknummers LEE 20/2443, 20/2444, 20/2445 en 20/2446) worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van de verzoeken tot wraking;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker,
aan de rechter en aan de colleges van burgemeester en wethouders van Appingedam, Vlieland, Westerveld en Waadhoeke.
Aldus gegeven door mrs. M. Sanna, voorzitter, T.M.L Veen en L. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Hulst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.