Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procesgang
- het verzoekschrift met producties, ter griffie ontvangen op 19 augustus 2020;
- het verweerschrift met producties, ter griffie ontvangen op 6 oktober 2020;
- de aanvullende productie van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling (middels een Skypeverbinding) op 20 oktober 2020, de pleitnotities van [eiser] ten behoeve van deze zitting en de twee filmopnames die [eiser] tijdens de zitting in het geding heeft gebracht.
2.De feiten
' [gedaagde] is zonder twijfel de grootste reden of oorzaak geweest voor mij om te stoppen bij [naam bedrijf] '. Als toelichting heeft zij daarbij onder meer verklaard:
'Ik heb een leuke tijd gehad bij [naam bedrijf] , maar [gedaagde] ging altijd links waar de rest rechts ging. Ondanks veel discussies en werkweigering bleven wij proberen haar mee te krijgen in een positieve werksfeer. Regels kon ze niet hanteren en haar professionaliteit was in de laatste maanden die ik bij [naam bedrijf] werkte ver te zoeken. Zowel naar collega's als naar gasten.'
3.Het verzoek
4.Het geschil
- primair (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten door [gedaagde] (de e-grond),
- subsidiair ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid (d-grond),
- meer subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond) en
- meest subsidiair de cumulatie van voornoemde gronden (de i-grond),
5.De beoordeling
'De basis van een goede samenwerking is vertrouwen en die is na al die dingen die er zijn voorgevallen (...) zo ernstig verstoord dat een goede samenwerking haast onmogelijk is geworden. Ik vind het absoluut niet leuk dit te moeten doen maar dit duurt nu al veel te lang en het zou in mijn ogen het beste zijn dat de wegen gaan scheiden; dit lijkt me voor beide partijen de beste oplossing.' Medewerkster [naam 1] schrijft in haar verklaring dat medio 2017 bleek dat [gedaagde] als bedrijfsleider veel onrust veroorzaakte waardoor er veel ruzies en narigheid tussen het personeel ontstond. Over de periode dat [gedaagde] (vanaf 1 januari 2019) in haar nieuwe functie werkzaam is, verklaart [naam 1] dat iedereen behalve [gedaagde] meewerkte aan de nieuw opgezette werkwijze. Volgens [naam 1] heeft zij zelf ook ‘
de nodige frustraties en/of ergernissen met [gedaagde] gehad’. Ook schrijft [naam 1]
' [gedaagde] is in december de ziektewet in gegaan vanaf die tijd merkte ik al dat er meer rust op de werkvloer kwam. Ik ben in mei met zwangerschapsverlof gegaan maar kan [naam bedrijf] niet los laten maar heb vele bezoekjes gebracht. Ik merkte echt wel verschil of ze er nou wel of niet was de sfeer en rust op de werkvloer is gewoon beter zonder haar. Voor mijn verlof twijfelde ik om te stoppen na mijn verlof bij [naam bedrijf] (heb erik hier ook over geïnformeerd) maar nu dat ik merk dat de sfeer stukken beter is en de rust en plezier onder personeel weer groot is wil ik zeker terugkomen zonder twijfel ik hoop ook dat dit zo blijft.'Dat de verhoudingen tussen [gedaagde] en (een deel van) haar collega’s te wensen overlaat, blijkt ook uit de omstandigheid dat voormalig medewerkster [naam 1] heeft verklaard dat [gedaagde] zonder twijfel de grootste reden of oorzaak is geweest voor haar vertrek bij [naam bedrijf] . Tot slot stelt ook [gedaagde] zelf dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie, zij het dat deze volgens haar niet duurzaam verstoord is.
Kamerstukken II, 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 46). In dit geval is de ernst van de verstoring naar het oordeel van de kantonrechter zodanig dat van [eiser] in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Naar het oordeel van de kantonrechter doet een dergelijke situatie zich hier niet voor. De beëindigingsdatum zal daarom conform genoemde hoofdregel worden vastgesteld.