ECLI:NL:RBNNE:2020:5194

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
18/850116-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen, opzetheling en bedreiging met zware mishandeling in Groningen

Op 29 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder witwassen, opzetheling en bedreiging. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de verdachte, die in de periode van 2015 tot en met 2019 betrokken zou zijn geweest bij verschillende criminele activiteiten in Groningen. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. U. van Ophoven, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous. Tijdens de zitting op 15 juni 2020 werd de verdachte geconfronteerd met de tenlastelegging, die onder andere betrekking had op het witwassen van geld en goederen die vermoedelijk uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor enkele van de ten laste gelegde feiten, waaronder het witwassen van geld verkregen uit marktplaatsoplichting. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen, maar achtte andere feiten, zoals het aanwezig hebben van drugs en het helen van goederen, wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de schade niet aan de verdachte kon worden toegerekend. De uitspraak benadrukt de gevolgen van crimineel gedrag en de impact op de samenleving, evenals de noodzaak van een strenge aanpak van witwassen en drugshandel.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/850116-19 ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/830045-20 en 18/820052-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 18/820037-17 en 21/000079-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 juni 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats], thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juni 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/850116-19
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 januari 2017 tot en met 10 december 2019 te Groningen, althans in Nederland, een of meermalen (telkens) heeft witgewassen, immers heeft hij (van) een of meer voorwerp(en), te weten:
  • een geldbedrag van 150,- euro (benadeelde [benadeelde partij 1]) en/of
  • een geldbedrag van 150,- euro (benadeelde [benadeelde partij 2]) en/of
  • een geldbedrag van 410,- euro (benadeelde [benadeelde partij 3]) en/of
  • een geldbedrag van 300,- euro (benadeelde [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] ) en/of
  • een geldbedrag van 120,- euro (benadeelde [benadeelde partij 6]) en/of- een geldbedrag van 280,- euro (benadeelde [benadeelde partij 7]), in ieder geval een of meerdere geldbedrag(en) (van in totaal 1.410,- euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 januari 2017 tot en met 10 december 2019 te Groningen, althans in Nederland, een of meermalen (telkens) heeft witgewassen, immers heeft hij (van) een of meer voorwerp(en), te weten:
  • een geldbedrag van 150,- euro (benadeelde [benadeelde partij 1]) en/of
  • een geldbedrag van 150,- euro (benadeelde [benadeelde partij 2]) en/of
  • een geldbedrag van 410,- euro (benadeelde [benadeelde partij 3]) en/of
  • een geldbedrag van 300,- euro (benadeelde [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] ) en/of
  • een geldbedrag van 120,- euro (benadeelde [benadeelde partij 6]) en/of- een geldbedrag van 280,- euro (benadeelde [benadeelde partij 7]), in ieder geval een of meerdere geldbedrag(en) (van in totaal 1.410,- euro), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 10 december 2019 te Groningen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 6,01 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 5,83 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 18,35 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 18 november 2019 tot en 10 december 2019 te
Groningen, meermalen, althans eenmaal een of meer goederen, te weten
-een Sonos soundbar en/of
-een laptop en/of
-een horloge en/of
-een JBL luidspreker en/of -één of meerdere zonnenbril(len) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op of omstreeks 10 december 2019 te Groningen opzettelijk een creditcard, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gevonden voorwerp, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
hij op of omstreeks 10 december 2019 te Groningen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 47,25 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 10 december 2019 te Groningen, althans in Nederland, van (een) voorwerp(en), te weten - één of meerdere geldbedrag(en) (57.985,- euro) en/of
  • een hoeveelheid parfumflessen en/of
  • één of meerdere schoenen en/of
  • één of meerdere zonnebrillen en/of- één of meerdere merkjassen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van de voornoemde voorwerpen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die voornoemde voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien terzake het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 december 2019 te Groningen, althans in Nederland, van (een) voorwerp(en), te weten
  • één of meerdere geldbedrag(en) (57.985,- euro) en/of
  • een hoeveelheid parfumflessen en/of
  • één of meerdere schoenen en/of
  • één of meerdere zonnebrillen en/of- één of meerdere merkjassen heeft verworven en/of voorhanden gehad terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
Parketnummer 18/830045-20
1.
hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te Groningen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 14,31 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 37,04 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 23 oktober 2019, te Groningen, althans in Nederland, een of meer geldbedrag(en) (in totaal 1.890,- euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meer geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks de periode van 23 oktober 2019 te Groningen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) (in totaal 1.890,- euro), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
Parketnummer 18/920052-19
hij op of omstreeks 2 oktober 2018, te Groningen, althans in de gemeente Groningen, [benadeelde partij 9] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij 9] dreigend de woorden toe te voegen “de volgende keer sla ik je tanden uit je bek”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (daarbij) een dreigende houding/vechthouding aan te nemen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/850116-19
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde en heeft veroordeling gevorderd voor alle overige ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat onder 5 enkel het aanwezig hebben kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat het naïef van verdachte was om zijn pinpas af te geven, dat uit zijn verklaring blijkt dat hij wist dat het ‘foute boel’ was en dat duidelijk is dat hij wist dat het geld niet van hem was.
Parketnummer 18/830045-20
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 en het onder 2 primair ten laste gelegde met dien verstande dat onder 1 enkel het aanwezig hebben kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat er onverklaarbaar veel contant geld in huis is bij een junk die niet over voldoende inkomen beschikt om het te kunnen verklaren. De verklaring van verdachte dat het geld afkomstig is van de verkoop van een scooter is niet plausibel, noch controleerbaar. Verdachte wil immers geen naam van de koper noemen, de scooter is niet overgeschreven en verdachte past zijn verklaring telkens aan. Het kan daarom niet anders zijn dan dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf.
Parketnummer 18/920052-19
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft bovenstaande standpunten onderbouwd overeenkomstig een ter terechtzitting overgelegde schriftelijk requisitoir.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/850116-19
De raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat, met uitzondering van het aanwezig hebben van drugs zoals ten laste gelegd onder feit 2 en onder feit 5.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat ten aanzien van de laptop, horloge en de JBL luidspreker, die mogelijk afkomstig zijn van een inbraak in Winschoten, er geen bewijs is dat verdachte wist of had moeten weten dat deze goederen zich in zijn woning bevonden. Het enkele feit dat de goederen in de woning van verdachte zijn aangetroffen, is onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat verdachte wetenschap had van die goederen. Verdachte heeft bovendien verklaard dat het goed mogelijk is dat de goederen van [naam 3], die bij hem inwoonde, zijn, hetgeen niet nader is onderzocht. Ten aanzien van de zonnebrillen heeft de raadsman aangevoerd dat niet te herleiden valt of de bij verdachte aangetroffen zonnebrillen daadwerkelijk afkomstig zijn van de inbraak bij aangeefster [benadeelde partij 11] gezien het feit dat dit type zonnebrillen in grote getalen is geproduceerd. De Sonos soundbar had verdachte rechtmatig in bezit.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een aannemelijke verklaring heeft afgelegd over het bezit van de goederen. Hij heeft een deel gekocht van het geld dat hij gespaard heeft toen hij in klinieken en in de gevangenis zat en noemt ook waar en bij wie hij de goederen heeft gekocht. Daarnaast heeft hij veel goederen van zijn moeder gekregen uit Bulgarije waar zijn moeder middels een e-mail over heeft verklaard. Door de politie is onvoldoende onderzoek gedaan naar deze door verdachte aangegeven herkomst van de goederen. Verdachte is bovendien niet duidelijk en specifiek genoeg verhoord door de politie waardoor hij niet meteen in detail heeft kunnen verklaren. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de goederen rechtmatig heeft verkregen, verzoekt de raadsman om de moeder van verdachte alsnog als getuige te (laten) horen.
Parketnummer 18/830045-20
De raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van feit 1 enkel het aanwezig hebben bewezen kan worden en dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 2 ten laste gelegde, aangezien verdachte een concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld, te weten de verkoop van zijn scooter.
Parketnummer 18/920052-19
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het verbale deel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden omdat verdachte ontkent en de verklaringen van [benadeelde partij 9] en [naam 1] niet overeen stemmen. Het enkel aannemen van een gevechtshouding levert geen bedreiging op in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien moet de context betrokken woorden bij de vraag of sprake is van een bedreiging, ook bij een verbale bedreiging. Gelet op de context in het onderhavige geval, te weten de dreigende houding van aangever, kan geen sprake zijn van een strafbare bedreiging.
Oordeel van de rechtbank

Vrijspraken

18/950116-19
Feit 1 – witwassen van geld verkregen uit marktplaatsoplichting
Op grond van het procesdossier kan niet bewezen worden dat verdachte op enig moment de beschikking heeft gehad over de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen. Niet vastgesteld kan immers worden dat verdachte de beschikking had over zijn bankpas gedurende de periode waarin de verschillende bedragen op zijn bankrekening werden gestort en evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die de bedragen contant heeft opgenomen. De rechtbank neemt daarbij de verklaring van verdachte in aanmerking – inhoudende dat hij zijn pinpas inclusief pincode aan een dealer heeft gegeven in ruil voor drugs – alsmede de omstandigheid dat verdachte blijkens zijn justitiële documentatie gedurende de ten laste gelegde periode meermalen in voorlopige hechtenis heeft gezeten, ook ten tijde van de marktplaatsoplichtingen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde.
Feit 4 – verduistering van de creditcard van [benadeelde partij 8]
Voor een veroordeling wegens verduistering dient vast komen te staan dat verdachte opzettelijk de creditcard, die hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk heeft toegeëigend. De creditcard is in de woning van verdachte aangetroffen, maar uit het procesdossier blijkt onvoldoende duidelijk hoe verdachte de creditcard onder zich heeft gekregen, laat staan dat vastgesteld kan worden dat verdachte de creditcard onder zich had als gevonden voorwerp, zoals ten laste is gelegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
18/830045-20
Feit 2 – witwassen van een geldbedrag van € 1.890,-
De rechtbank stelt vast dat tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte op 23 oktober 2019 een contant geldbedrag ter hoogte van € 1.890,- is aangetroffen. Gelet op de verklaring van verdachte - die min of meer verifieerbaar is en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk - en de omstandigheid dat naar de uit de verklaring blijkende mogelijke alternatieve herkomst van het geldbedrag geen nader onderzoek is gedaan, acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde.

Bewezenverklaarde feiten

De rechtbank gaat ten aanzien van de hieronder genoemde feiten, op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen
1, uit van het volgende.

18.950116-19 2

Feit 2– aanwezig hebben cocaïne, heroïne en amfetamine
Op 10 december 2019 is in de woning van verdachte 5,34 gram cocaïne, 5,83 gram heroïne en 8,38 gram amfetamine aangetroffen.
3Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 juni 2020 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voornoemde drugs aanwezig heeft gehad. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ook drugs heeft verkocht. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Feit 3– heling
Op 10 december 2019 zijn in de woning van verdachte onder andere aangetroffen en in beslag genomen twee JBL speakers, een laptop van het merk Acer, 9 horloges waaronder een horloge van het merk Lorus en 10 zonnebrillen voornamelijk van het merk Ray Ban.
4
Uit de aangifte van [benadeelde partij 10] blijkt dat op 5 december 2019 een JBL speaker, de Acer laptop van haar zoon [naam 2] en een horloge van het merk Lorus uit haar woning zijn weggenomen.
5
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de in de woning van verdachte aangetroffen laptop, de laptop is waarvan [benadeelde partij 10] in haar aangifte spreekt, daar bij het aanzetten van de Acer laptop de naam [naam 2] in beeld verscheen.
6De rechtbank is voorts van oordeel dat ook de in de woning van verdachte aangetroffen zwarte JBL speaker en het Lorus horloge van deze inbraak afkomstig zijn. De rechtbank overweegt daartoe dat de combinatie van deze goederen heel specifiek is en dat verdachte aangeeft geen eigenaar te zijn van voornoemde goederen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat de betreffende goederen in eigendom aan [naam 3] toebehoren niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe dat de laptop en de speaker zijn aangetroffen op de slaapkamer van verdachte en dat het Lorus horloge tussen de horloges lag waarvan verdachte heeft aangegeven dat het zijn horloges zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de laptop, JBL speaker en het Lorus horloge voorhanden heeft gehad en nu hij geen aannemelijke verklaring daarvoor heeft kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dat dat verdachte ten tijde van het verkrijgen daarvan wist dat deze van misdrijf afkomstig waren.
Uit de aangifte van [benadeelde partij 11] blijkt dat op 8 december 2019 verschillende zonnebrillen van het merk Ray Ban uit haar woning zijn weggenomen.
7Zij heeft twee Ray Ban zonnebrillen die zijn aangetroffen in de woning van verdachte, herkend als de zonnebrillen die uit haar woning zijn weggenomen.
8
Met betrekking tot deze zonnebrillen heeft verdachte verklaard dat hij deze heeft gekregen, gekocht of dat bezoekers de zonnebrillen bij hem thuis zijn vergeten. Eén van de bij verdachte aangetroffen zonnebrillen heeft echter enkele specifieke kenmerken, te weten zeshoekige roze glazen. Aangeefster [benadeelde partij 11] heeft deze specifieke kenmerken in haar aangifte beschreven en naast deze zonnebril ook een andere in de woning van verdachte aangetroffen zonnebril herkend als een van de zonnebrillen die uit haar woning is weggenomen. Gelet hierop en gelet op het korte tijdsbestek tussen het moment dat de zonnebrillen uit de woning van aangeefster zijn weggenomen en het moment waarop ze bij verdachte zijn aangetroffen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank concludeert daarom dat het ook ten aanzien van de zonnebrillen niet anders kan zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan wist dat deze van misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de genoemde goederen.
In de woning van verdachte is voorts nog een Sonos speaker aangetroffen, ten aanzien waarvan aangifte van diefstal is gedaan. De verklaring van verdachte met betrekking tot de manier waarop hij deze Sonos speaker heeft verkregen – inhoudende dat hij hem te goeder trouw heeft gekocht van de ex-partner van aangever – wordt grotendeels en op detailniveau ondersteund door de aanvullende verklaring van aangever [benadeelde partij 12]. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op deze verklaringen niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Feit 5– aanwezig hebben hennep
Op 10 december 2019 is in de woning van verdachte 47,25 gram hennep aangetroffen.
9Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 juni 2020 acht de rechtbank het aanwezig hebben van voornoemde hennep wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6– witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wél is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Daarvoor zal allereerst moeten worden vastgesteld dat de gebleken feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer het vermoeden gerechtvaardigd is dat het voorwerp in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is. In die situatie mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Indien de verklaring van verdachte niet aan die vereisten voldoet, kan, ondanks dat op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank leidt uit het dossier de volgende feiten en omstandigheden af. Op 10 december 2019 zijn in de woning van verdachte onder andere aangetroffen 9 parfumflessen in originele verpakking van onder meer de merken Hugo Boss, Calvin Klein, Burberry en Cartier
10, 38 paar schoenen die er vrijwel ongedragen uitzagen van onder meer de merken Nike, Greve en Converse, 10 zonnebrillen van voornamelijk het merk Ray Ban en 8 jassen van onder meer de merken Emporio Armani, Woolrich en Scotch en Soda.
11Voorts is op het nachtkastje een contant geldbedrag van € 800,- aangetroffen en is bij de aanhouding van verdachte een contant geldbedrag van € 390,- aangetroffen in zijn kleding.
12De parfumflessen hebben gezamenlijk een aankoopwaarde € 538,39
13, de schoenen hebben een gezamenlijke aankoopwaarde van € 3.305,-
14en de jassen hebben een gezamenlijke aankoopwaarde van
€ 3.293,-
15. Door het iCOV zijn de financiële gegevens van verdachte verzameld over de laatste vijf jaren. Daaruit blijkt dat verdachte in de periode 1-1-2015 tot en met 30-10-2019 een uitkering en zorgtoeslag ontvangt en dat het netto-inkomen over de vijf jaren
€ 11.488,- bedraagt, waarvan € 2.470,- toe te schrijven is aan inkomsten uit Marktplaats waar verdachte geen beschikking over heeft gehad. Het inkomen dat wordt verkregen wordt nagenoeg geheel contant opgenomen. Uit de bankrekeningen blijkt dat er bijna geen uitgaven zijn geweest. Niet voor kleding en schoenen, niet voor parfum en zonnebrillen, niet voor eten en niet voor huishoudelijke spullen.
16
Het gegeven dat verdachte nagenoeg geen inkomen ontvangt via zijn bankrekeningen, terwijl er bij hem een grote hoeveelheid luxegoederen van aanzienlijke waarde is aangetroffen in combinatie met contante geldbedragen ter hoogte van in totaal € 1.190,-, rechtvaardigt het vermoeden dat de luxegoederen en het contante geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig zijn. Temeer nu er naast de ten laste gelegde voorwerpen ook nog een grote hoeveelheid merkkleding en 9 horloges van onder meer de merken Garmin en Armani in de woning van verdachte zijn aangetroffen en hij een drugsverslaving had die hij heeft moeten bekostigen. Gelet op dit vermoeden is het aan verdachte om een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven over de herkomst van deze geldbedragen.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaringen afgelegd waaruit zou moeten blijken wat de herkomst is van de luxegoederen en het contante geld. Verdachte stelt zwart geld te verdienen door te klussen en te verven, geld te hebben gewonnen in een pokerwedstrijd en schenkingen dan wel leningen – die hij niet terug hoeft te betalen – te hebben ontvangen van onder andere zijn familie, een prostituee en drugsdealers. Voorts stelt verdachte dat zijn familie veel kleding en schoenen opstuurde uit Bulgarije hetgeen onderbouwd is met een e-mailbericht van de moeder van verdachte inhoudende dat zij kleding uit Bulgarije opstuurde en dat ze regelmatig geld overmaakte naar haar zoon. Verdachte wil echter niet verklaren voor wie hij zwart heeft gewerkt en wil geen namen noemen van de personen van wie hij geld geschonken heeft gekregen en wie er bij de pokerwedstrijd aanwezig waren. De door verdachte gegeven verklaring is dan ook in zoverre niet verifieerbaar. Dat de moeder van verdachte geld naar hem heeft overgemaakt blijkt niet uit verdachtes bankafschriften en de stelling dat verdachtes familie kleding en schoenen heeft opgestuurd uit Bulgarije is onvoldoende onderbouwd met stukken, zoals aankoop- of verzendbewijzen vanuit Bulgarije. Verdachte heeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete en verifieerbare informatie verstrekt waaruit zou kunnen blijken dat hij de luxegoederen en het contante geldbedrag op legale wijze heeft verkregen. De rechtbank acht bovendien de door verdachte geschetste levensstijl, waarbij hij duizenden euro’s geschonken krijgt van een prostituee en tonnen leent van huisjesmelkers en drugsdealers zonder dat zij zicht hebben op terugbetaling door verdachte, hoogst ongeloofwaardig en onwaarschijnlijk.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen en het onder verdachte aangetroffen contante geldbedrag ter hoogte van € 1.190,-, onmiddellijk of middellijk, uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van deze voorwerpen en een geldbedrag van € 1.190.-.
Ten aanzien van het overige ten laste gelegde geldbedrag overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens het proces-verbaal van witwassen bestaat het bedrag onder andere uit de waarde van de ten laste gelegde schoenen, kleding, brillen en parfums. Nu de rechtbank reeds bewezen acht dat verdachte deze goederen heeft witgewassen, dient de waarde van deze goederen in mindering te worden gebracht op het witgewassen geldbedrag. Ten aanzien van de sigaretten en drugs die verdachte met geld uit enig misdrijf zou hebben bekostigd, kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden vastgesteld hoeveel geld dat exact is geweest. Voorts kan het geldbedrag afkomstig uit marktplaatsoplichting geen onderdeel zijn van het witgewassen geldbedrag nu de rechtbank heeft geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de beschikking heeft gehad over dat geldbedrag. De rechtbank beperkt het witgewassen geldbedrag derhalve tot het onder verdachte aangetroffen contante geldbedrag, zoals hierboven uiteengezet.
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om verdachtes moeder als getuige te horen omtrent door haar aan verdachte toegestuurde goederen is eerst ter zitting van 15 juni 2020 gedaan. De rechtbank dient dit derhalve verzoek aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium te beoordelen. De rechtbank acht zich met het door de raadsman overgelegde bericht van de moeder van verdachte, voldoende voorgelicht en acht het niet noodzakelijk moeder als getuige te horen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank geen beschikking over aankoop- of verzendbewijzen uit Bulgarije. Een dergelijk objectief bewijs kan niet met een getuigenverklaring worden geleverd.

18.830045-20 17

Feit 1 –aanwezig hebben cocaïne en heroïne
Op 23 oktober 2019 is in de woning van verdachte 14,31 gram cocaïne en 37,04 gram heroïne aangetroffen.
18Gelet op de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 juni 2020 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voornoemde drugs aanwezig heeft gehad.

18.850052-19 19

Op 2 oktober 2018 sprak aangever [benadeelde partij 9] tijdens zijn werk in Groningen een man aan op zijn gedrag, welke man later verdachte bleek te zijn.
20Volgens aangever heeft verdachte geschreeuwd: “De volgende keer schop ik al je tanden uit je bek” of woorden van gelijke strekking, waarbij verdachte een agressieve houding had. Een collega van aangever, [naam 1], heeft verdachte met verheven stem tegen aangever horen zeggen: “Ik zal je de tanden uit de bek slaan” of woorden van gelijke strekking, terwijl hij met een dreigende lichaamshouding op aangever afliep
21, hetgeen wordt bevestigd door de camerabeelden.
22
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gebezigde woorden reeds op zichzelf genomen van dien aard zijn dat zij een bedreiging met zware mishandeling opleveren. De bewoordingen van verdachte worden bovendien versterkt door de door verdachte aangenomen dreigende houding. De rechtbank acht de context in het onderhavige geval niet van dien aard dat zij het bedreigende karakter aan voornoemde bewoordingen ontneemt. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat aangever juist een gevechtshouding heeft aangenomen in reactie op en ter afweer van de handelingen van verdachte.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/850116-19 onder 2, 3, 5 en 6 primair ten laste gelegde, het onder parketnummer 18/830045-20 onder 1 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/850052-19 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/850116-19
2.
hij op 10 december 2019 te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 5,34 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 5,83 gram van een materiaal bevattende heroïne en 8,38 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en heroïne en amfetamine, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 5 december 2019 tot en 10 december 2019 te Groningen, meermalen goederen, te weten -een laptop en
-een horloge en
-een JBL luidspreker en -meerdere zonnebrillen voorhanden heeft gehad, terwijl hij telkens ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
5.
hij op 10 december 2019 te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 47,25 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; 6.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 10 december 2019 te Groningen, voorwerpen, te weten
- een geldbedrag (1.190,- euro)
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat voornoemd voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf
en
  • een hoeveelheid parfumflessen en
  • meerdere schoenen en
  • meerdere zonnebrillen en- meerdere merkjassen heeft verworven, voorhanden gehad en van de voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voornoemde voorwerpen geheel of gedeeltelijk middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
Parketnummer 18/830045-20
1.
hij op 23 oktober 2019 te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 14,31 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 37,04 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Parketnummer 18/920052-19
hij op 2 oktober 2018, te Groningen, [benadeelde partij 9] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [benadeelde partij 9] dreigend de woorden toe te voegen “de volgende keer sla ik je tanden uit je bek”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en daarbij een dreigende houding aan te nemen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Parketnummer 18/850116-19

2. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
3. Opzetheling.
5. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
6 primair. Witwassen.

Parketnummer 18/830045-20

1. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Parketnummer 18/920052-19
Bedreiging met zware mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank ter zake van het onder parketnummer
18/850116-19 onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 en 6 primair ten laste gelegde, het onder parketnummer 18/830045-20 onder 1 en 2 primair ten laste gelegde en onder 18/920052-19 ten laste gelegde aan verdachte de ISD-maatregel oplegt. Daartoe heeft de officier van justitie onder verwijzing naar kamerstukken aangevoerd dat de ISD-maatregel ook kan worden opgelegd enkel ter bescherming van de maatschappij en dat de maatschappij tegen het overlastgevende gedrag van verdachte beschermd moet worden. Indien de rechtbank niet overgaat tot het opleggen van de ISD-maatregel heeft de officier van justitie een gevangenisstraf gevorderd van langere duur dan gebruikelijk.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval dat de rechtbank tot een veroordeling komt, gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 11 maart 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen, opzetheling en bedreiging en heeft op verschillende data aanzienlijke hoeveelheden hard- en softdrugs voorhanden gehad. Eén en ander duidt erop dat verdachte zich in een crimineel circuit begeeft en door zijn handelen actief bijdraagt aan de instandhouding daarvan. De rechtbank neemt dat verdachte zeer kwalijk. Door crimineel geld wit te wassen heeft hij eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken waardoor ook andere strafbare feiten verhuld worden. Bovendien vormt witwassen een ernstige bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit aan van het financiële en economische verkeer aan. Ook door het helen van goederen worden andere strafbare feiten verhuld en heeft verdachte aldus bijgedragen aan de instandhouding van de onderliggende criminaliteit. Door het voorhanden hebben van hard- en softdrugs heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en de vele daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit, waarvan de bewezenverklaarde bedreiging bij uitstek een voorbeeld is nu die bedreiging samenhing met de verdenking dat verdachte in drugs handelde. Verdachte heeft telkens louter gehandeld uit eigen financieel gewin en om in zijn eigen verslaving te kunnen voorzien, waarbij hij schade en overlast in de maatschappij heeft veroorzaakt.
De rechtbank neemt in het nadeel van verdachte in aanmerking dat hij meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten waarbij tevens meermalen onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd en dat hij ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in twee proeftijden liep, die bovendien betrekking hebben op soortgelijke feiten als de bewezenverklaarde feiten. Een en ander heeft verdachte er echter niet van weerhouden om andermaal over te gaan tot het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het rapport van de reclassering d.d. 11 maart 2020. In het rapport wordt beschreven dat sprake is van een langdurige geschiedenis van problematisch middelengebruik en delictpleging. Er zijn problemen op vrijwel alle leefgebieden en op grond van de delictgeschiedenis, verdachtes pro-criminele houding en middelengebruik wordt het risico op recidive ingeschat als hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden om aan een eventuele ISD-maatregel invulling te geven met interventies die de kans op recidive nader zouden kunnen beperken. Ook in het kader van eventuele bijzondere voorwaarden ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te beïnvloeden, zodanig dat de kans op recidive zal worden verkleind. Geadviseerd wordt dan ook om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Omdat de reclassering wel meerwaarde ziet in reclasseringstoezicht in het kader van ondersteuning bij praktische zaken zoals het realiseren van huisvesting, adviseren zij een gering voorwaardelijk strafdeel op te leggen dan wel een van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen niet toe te wijzen.
De rechtbank zal, gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport, niet overgaan tot het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde ISD-maatregel. Gelet op de ernst van de feiten, de delictsgeschiedenis van verdachte en de reeds ingezette interventies die gelet op de veroordelingen in de onderhavige zaak kennelijk geen of zeer beperkt effect hebben gehad, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De LOVS-oriëntatiepunten in aanmerking genomen zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden opleggen. Ten behoeve van het voortbestaan van een justitieel kader waarin de reclassering verdachte kan begeleiden zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging waarvan de proeftijd nog het langst doorloopt, afwijzen.

Benadeelde partij

18/850116-19
Feit 1
[benadeelde partij 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 410,- ter vergoeding van materiële schade vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Feit 3
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[benadeelde partij 12], tot een bedrag van € 387,98 ter zake van materiële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 11], tot een bedrag van € 1049,23 ter vergoeding van materiële schade,vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [benadeelde partij
3] en [benadeelde partij 12] toegewezen dienen te worden met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van [benadeelde partij 11] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 119,23 en dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
[benadeelde partij 3]
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen in verband met de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat geen sprake is van rechtstreekse schade nu verdachte niet verantwoordelijk is voor de oplichting van mevrouw [benadeelde partij 3].
[benadeelde partij 12]
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen omdat het goed, waar de vordering op ziet, volgens de officier van justitie moet worden teruggegeven aan de benadeelde partij waardoor de benadeelde partij geen schade meer heeft. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat verdachte het goed rechtmatig in bezit had.
[benadeelde partij 11]
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen omdat, voor zover de vordering ziet op goederen die terug te voeren zijn op de tenlastelegging, geen sprake is van schade omdat die goederen reeds zijn teruggegeven aan de benadeelde partij. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er geen schade wordt gevorderd voor goederen die in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Oordeel van de rechtbank
[benadeelde partij 3]
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
[benadeelde partij 12]
De rechtbank acht het onderdeel van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen . De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
[benadeelde partij 11]
De door de benadeelde partij opgevoerde schade is geen schade die aan verdachte kan worden toegerekend, nu de door de benadeelde partij in de vordering genoemde goederen niet voorkomen op de tenlastelegging. De vordering zal daarom worden afgewezen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

18/820037-17
Bij onherroepelijk vonnis van 13 maart 2017 van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 33 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 28 maart 2017 en liep nog op het moment dat verdachte op 11 december 2019 in verzekering werd gesteld. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft bij vordering van 14 februari 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis opgelegde voorwaardelijke straf.
21/000079-16
Bij onherroepelijk arrest van 17 november 2017 van het gerechtshof Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 2 april 2019 en loopt minimaal tot 1 april 2022. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft bij vordering van 26 februari 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis opgelegde voorwaardelijke straf.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting afwijzing van beide vorderingen tot tenuitvoerlegging gevorderd indien de rechtbank de ISD-maatregel aan verdachte oplegt. In het geval de rechtbank overgaat tot het opleggen van een gevangenisstraf, heeft de officier van justitie de volledige toewijzing van beide vorderingen gevorderd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat beide vorderingen tot tenuitvoerlegging afgewezen dienen te worden, nu de proeftijden nog doorlopen.
Oordeel van de rechtbank
18/820037-17
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten door veroordeelde zijn begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom toewijzen.
21/000079-16
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet echter op de nog lang lopende proeftijd en het daaraan verbonden reclasseringstoezicht, waar veroordeelde bij gebaat zal zijn, zoals ook door de reclassering wordt beschreven in haar rapport van 11 maart 2020, zal de rechtbank de vordering afwijzen.

Inbeslaggenomen goederen

Teruggave aan verdachte
Gelet op het feit dat de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van de onder parketnummer
18/850116-19 onder 3 ten laste gelegde heling van de Sonos soundbar en het onder parketnummer 18/830045-20 onder 2 ten laste gelegde witwassen, zal de rechtbank bevelen dat de Sonos soundbar en € 1.890,- aan contanten aan verdachten dienen te worden teruggegeven. Voorts zullen alle goederen op de beslaglijst die geen verband houden met de ten laste gelegde feiten, aan verdachte dienen te worden teruggegeven.
Teruggave aan andere rechthebbenden
De rechtbank zal bevelen dat de Acer laptop en de JBL speaker (parketnummer 18/850116-19, feit 3) worden teruggegeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, te weten [benadeelde partij 10].
Verbeurdverklaring
Gelet op het feit dat de rechtbank het onder parketnummer 18/850116-19 onder 6 ten laste gelegde witwassen bewezen heeft verklaard, acht de rechtbank de inbeslaggenomen parfumflessen, schoenen, zonnebrillen en merkjassen vatbaar voor verbeurdverklaring nu het voorwerpen betreft met betrekking tot welke het feit is begaan. De rechtbank zal derhalve alle op de beslaglijst genoemde parfumflessen, schoenen, zonnebrillen en merkjassen verbeurd verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 57, 285, 416, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/850116-19 onder 1 en 4 en onder parketnummer 18/830045-20 onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/850116-19 onder 2, 3, 5 en 6 primair ten laste gelegde, het onder parketnummer 18/830045-20 onder 1 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/850052-19 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van 18/850116-19, feit 1
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Ten aanzien van 18/850116-19, feit 3
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 12]in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Ten aanzien van 18/850116-19, feit 3
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 11]af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.

Beslissing op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Parketnummer 18/820037-17
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 maart 2017, te weten: 33 dagen gevangenisstraf.
21/000079-16
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van het gerechtshof Leeuwarden van 17 november 2017.

Beslag

Beveelt teruggave aan verdachte van:
  • € 1.890,- aan contant geld (nr. 3 op de beslaglijst)
  • Sonos geluidsbox (nr. 111 op de beslaglijst)
  • de goederen genoemd onder nrs. 7, 7A t/m 7D, 10 en 10A, 12, 130 t/m 135, 137, 13 t/m 16, 13A, 18,18A, 19, 19A, 20A, 20B, 20D, 20E, 20.
Beveelt teruggave aan [benadeelde partij 10] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven:
- Acer laptop (nr. 21 op de beslaglijst) - JBL geluidsbox (nr. 11 op de beslaglijst).
Verklaart verbeurd:
  • € 390,- en € 800,- aan contant geld (nr. 1 respectievelijk nr. 2 op de beslaglijst)
  • alle op de beslaglijst genoemde parfumflessen, schoenen, zonnebrillen en merkjassen (nrs. 4, 4A t/m4H, 5A t/m 5Z, 6, 8, 8A t/m 8F, 9, 9A t/m 9J, 17, 17A, 20C.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. S. Zwarts en mr. N. Gerlsma, rechters, bijgestaan door mr. L. Lamers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juni 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal en andere bescheiden aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De onder dit parketnummer in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen, zijn opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019287016 d.d. 4 februari 2020.
Proces-verbaal van bevindingen p. 59, kennisgevingen van inbeslagneming p. 262, p. 267 en p. 354, proces-verbaal van verdovende middelen p. 215, proces-verbaal van verdovende middelen d.d. 20 februari 2020 los gevoegd bij voornoemd dossier, een viertal deskundigenrapporten afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: NFI) p. 219, p. 220, p. 221 en p. 223 en een los bij voornoemd dossier gevoegd deskundigenrapport afkomstig van het NFI d.d. 19 februari 2020.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 59.
Proces-verbaal van aangifte, p. 87.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 95.
Proces-verbaal van aangifte, p. 103.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 107.
Proces-verbaal van bevindingen p. 59, kennisgeving van inbeslagneming p. 265, proces-verbaal van verdovende middelen p. 215.
Kennisgeving van inbeslagneming, p. 269.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 59.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 59.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 168.
Het als bijlage bij voornoemd dossier gevoegde proces-verbaal witwassen d.d. 11 februari 2020.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 173.
Het als bijlage bij voornoemd dossier gevoegde proces-verbaal witwassen d.d. 11 februari 2020.
De onder dit parketnummer in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen, zijn opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019263419 d.d. 11 november 2019.
Proces-verbaal van bevindingen p. 21, kennisgeving van inbeslagneming p. 8, proces-verbaal van verdovende middelen p. 75 en een tweetal deskundigenrapporten afkomstig van het NFI p. 78 en 79.
De onder dit parketnummer in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen, zijn opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018262559 d.d. 21 december 2018.
Proces-verbaal van aangifte p. 4, proces-verbaal van bevindingen p. 15 en proces-verbaal van verhoor verdachte p. 11 waarin verdachte zegt zichzelf te herkennen op de door aangever aangeleverde beelden.
Proces-verbaal van verhoor getuige p. 9.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 15.