ECLI:NL:RBNNE:2020:5196

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
20/362
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van schorsing rijbewijs en onderzoek naar rijgeschiktheid na herkeuring

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had zijn rijbewijs geschorst gekregen na een staandehouding op 5 augustus 2019, waarbij hij positief testte op amfetamine. Het CBR had op basis van deze test een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd. Eiser voerde aan dat hij dexamfetamine gebruikte voor zijn ADHD en dat hij niet onder invloed van drugs had gereden. Hij stelde dat het CBR onzorgvuldig had gehandeld door zijn medicijngebruik niet te onderzoeken en dat de aangetroffen amfetaminespiegel in zijn bloed verklaard kon worden door zijn medicatie.

De rechtbank oordeelde dat het CBR het onderzoek naar de rijgeschiktheid onterecht had opgelegd. De herkeuring die op 22 augustus 2020 had plaatsgevonden, toonde aan dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor de diagnose drugsmisbruik. De rechtbank vernietigde zowel het primaire als het bestreden besluit van het CBR en verklaarde het beroep van eiser gegrond. Tevens werd het CBR veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.312,50 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opleggen van onderzoeken naar rijgeschiktheid, vooral in gevallen waar medicijngebruik een rol speelt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mw. mr. B.E.J. Torny),
en

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder,

(gemachtigde: mw. mr. J.A. Launspach).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een onderzoek naar de rijgeschiktheid geleid. Daarnaast heeft verweerder het rijbewijs van eiser geschorst.
Bij besluit van 17 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Bij brief van 21 augustus 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht om nadere informatie aan te leveren.
Bij brief van 4 september 2020 heeft verweerder schriftelijk gereageerd op het verzoek van de rechtbank.
Bij brief van 7 september 2020 heeft eiser verzocht om aanhouding van de zaak voor onbepaalde tijd. Bij brief van 8 september 2020 heeft de rechtbank de aanhouding toegewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2020 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij rijgeschikt is geacht en dat het rijbewijs van eiser geldig blijft.
Eiser heeft nadere gronden ingediend.

Feiten en omstandigheden

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
De politie, Eenheid Noord-Nederland, heeft eiser op 5 augustus 2019 staande gehouden als bestuurder van een motorrijtuig. Uit het opgemaakte proces-verbaal van de staandehouding blijkt dat een speekseltest is afgenomen, waarbij eiser positief is getest op amfetamine. Eiser is hierop aangehouden en op het politiebureau is bij hem bloed afgenomen. Uit de uitslag van het bloedonderzoek bleek dat eiser amfetamine in zijn bloed had met een waarde van 1000 microgram per liter bloed. Tijdens het verhoor heeft eiser verklaard dat hij dexamfetamine gebruikt omdat hij heel druk is in zijn hoofd.
1.2.
Op 18 augustus 2019 heeft de politie Eenheid Noord-Nederland het proces-verbaal van rijden onder invloed op basis van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) doorgestuurd aan verweerder. Het proces-verbaal dient tevens als mededeling als bedoeld in artikel 130 WVW. Op basis van het feit op 5 augustus 2019, waarbij in het bloed van eiser als beginnend bestuurder stoffen zijn aangetroffen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, is het vermoeden gerezen dat eiser niet beschikt over de vereiste geschiktheid.
1.3.
Naar aanleiding van de gedane mededeling door de politie heeft verweerder in het primaire besluit het onderzoek van eiser geschorst en een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd. Aan het besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser heeft gereden onder invloed van drugs.
1.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiser heeft zijn bezwaren mondeling toegelicht tijdens de telefonische hoorzitting bij verweerder op 11 november 2019.
1.5.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
1.6.
Eiser heeft bij verweerder om een herkeuring verzocht. De herkeuring heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2020.
1.7.
In het besluit van 22 oktober 2020 heeft verweerder aan eiser de uitslag van het onderzoek medegedeeld. Verweerder heeft op basis van de herkeuring besloten dat eiser rijgeschikt is en dat zijn rijbewijs geldig blijft.

Overwegingen

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht het rijbewijs van eiser heeft geschorst en een onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft opgelegd.
2.1.
Eiser voert aan dat het primair besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand is gekomen. Eiser betoogt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld doordat het medicijngebruik van eiser niet is onderzocht. Eiser geeft aan dat hij dexamfetamine gebruikt voor zijn ADHD en dat geen sprake was van rijden onder invloed van drugs, maar slechts onder invloed van voorgeschreven medicatie. Eiser betoogt dat hij zijn medicatiegebruik heeft gemeld bij de politie tijdens de staandehouding, maar dat verweerder hiermee niets heeft gedaan in de besluitvorming.
2.2.
Voorts voert eiser aan dat in het geval verweerder wel bekend was met het medicijngebruik, de aangetroffen amfetaminespiegel in zijn bloedwaarden verklaart.
Eiser betoogt dat dit geen gerechtvaardigd vermoeden kan opleveren dat eiser niet zou voldoen aan de vereisten van rijgeschiktheid. In dat kader wijst eiser op artikel 10.4 van de bijlage behorend bij de Regeling eisen geschiktheid 2000, waarin is vermeld dat voor volwassenen met ADHD een uitzondering geldt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer bij gebruik van psychostimulantia. Eiser betoogt dat dexamfetamine onder artikel 10.4 valt en dat daarmee de onderhavige situatie onder de uitzondering valt.
2.3.
Voorts voert eiser aan dat hij niet is staande gehouden wegens opvallend rijgedrag. Eiser betoogt dat hij tot behoorlijk besturen van het voertuig in staat was. Dat tijdens de staandehouding sprake was van een woordenvloed door eiser is evident voor iemand met ADHD, aldus eiser. Eiser betoogt dat hij al jaren een hoge dosis dexamfetamine krijgt voorgeschreven en hierdoor een spiegel heeft opgebouwd. Daarnaast is er volgens eiser geen sprake van negatieve bijwerkingen die van invloed zouden kunnen zijn op zijn rijgedrag.
2.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat onderscheid moet worden gemaakt tussen een therapeutische bloedspiegel en een bloedspiegel van een persoon die de drug speed heeft gebruikt. Verweerder geeft aan dat met therapeutische bloedspiegel wordt bedoeld dat iemand baat moet hebben bij de medicatie en niet bijwerkingen ervan moet ervaren. Daarnaast stelt verweerder dat dexamfetamine een halfwaardetijd kent, waarbij een therapeutische dosis dexamfetamine gewoonlijk niet boven de 200 mg/l zal uitkomen. De stelling van eiser dat de bij hem aangetroffen bloedwaarde van 1000 mg/l verklaard kan worden uit dexamfetaminegebruik, kan verweerder daarom niet volgen. Verweerder wijst erop dat indien eiser elke dag op deze bloedwaarden zou uitkomen, hij een continu gevaar voor het verkeer zou zijn. Bovendien zou eiser bij een zodanig hoge bloedspiegel op den duur vergiftigd raken.
2.5.
Verweerder stelt dat een onderzoek naar de rijgeschiktheid in dit geval gerechtvaardigd is. Verweerder stelt dat het aan de keurend psychiater is om te beoordelen of sprake is van een therapeutische dosering als bedoeld in paragraaf 10.4 van de Regeling, en niet aan eiser of verweerder. Daarnaast wijst verweerder erop dat bij het opleggen van een onderzoek slechts sprake hoeft te zijn van een vermoeden van rijongeschiktheid. Of daadwerkelijk sprake is van rijongeschiktheid, kan juist blijken in het opgelegde rijgeschiktheidsonderzoek.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat eiser verweerder heeft verzocht om een herkeuring. De herkeuring heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2020. In het daartoe opgestelde rapport heeft de herkeurend arts- kort samengevat- geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om ten tijde van de laatste aanhouding de psychiatrische diagnose drugsmisbruik te kunnen stellen. Daarnaast heeft de herkeurend arts toegelicht dat, anders dan in het eerste onderzoek van 5 november 2019, geen duidelijke conclusies kunnen worden getrokken dat de bloedwaardes van eiser niet kunnen passen bij zijn destijds voorgeschreven dexamfetaminegebruik.
3.2.
Op basis van de herkeuring heeft verweerder het besluit van 22 oktober 2020 genomen. In het besluit heeft verweerder eiser rijgeschikt geacht. Daarnaast heeft verweerder besloten dat het rijbewijs van eiser geldig blijft.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 22 oktober 2020 hangende beroep een nieuw besluit heeft genomen. Uit de uitgevoerde herkeuring blijkt immers dat er ten tijde van de laatste aanhouding onvoldoende aanwijzingen waren om de diagnose drugsmisbruik te kunnen vaststellen. Dat betekent dat verweerder het onderzoek naar de rijgeschiktheid onterecht heeft opgelegd. Het beroep van eiser is gegrond.
5. Nu het beroep van eiser gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke uiteenzetting na afloop van de zitting, met een waarde per punt van €525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- vernietigt het primaire besluit, voor zover verweerder daarin besloten heeft tot schorsing van het rijbewijs van eiser en de oplegging van een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Toepasselijke regelgeving
Artikel 130 eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994) luidt als volgt:
Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 134 van de WVW 1994 luidt, voor zover van toepassing, als volgt:
1. Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
(...)
Paragraaf 10.4 van de bijlage behorend bij de Regeling luidt als volgt:
Artikel 23 lid 1 aanhef en onder f en
bijlage I onder B onderdeel III Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011
Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
(...)
f. ten aanzien van betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.
Bijlage I onder B onderdeel III Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011
III Andere drogerende stoffen of een combinatie van drogerende stoffen
Ten aanzien van betrokkene is proces-verbaal opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, en de politie in dat proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke kunnen leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.
Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer luidt als volgt:
1. De grenswaarden voor de in artikel 2 aangewezen stoffen zijn, indien zij enkelvoudig zijn gebruikt en gemeten in geval van:
a. amfetamine, methamfetamine, cocaïne, MDMA, MDEA en MDA: 50 microgram amfetamine, methamfetamine, cocaïne, MDMA, MDEA of MDA per liter bloed;
(...)