ECLI:NL:RBNNE:2020:5198

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
20/1536
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen overeenkomst gemeente Westerveld niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen een overeenkomst die de gemeente Westerveld heeft gesloten met verschillende partijen, waaronder de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) en de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KAVB). De overeenkomst, die betrekking heeft op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, werd door eiseres als niet rechtsgeldig beschouwd, omdat zij meende dat deze niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft op 23 november 2020 geoordeeld dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de overeenkomst geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb is. De rechtbank concludeert dat de overeenkomst geen publiekrechtelijke rechtsgevolgen heeft en dat er geen juridische status of verplichtingen uit voortvloeien. Eiseres had aangevoerd dat de overeenkomst in strijd is met het Activiteitenbesluit milieubeheer, maar de rechtbank heeft deze stelling verworpen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/1536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigden: [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] ),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld, verweerder,
(gemachtigden: mr. E.M. van der Molen, mw. S. Brand).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Feiten en omstandigheden

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 24 februari 2020 is een overeenkomst gesloten tussen de gemeente Westerveld, de Land-en Tuinbouworganisatie (LTO), de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KAVB) en enkele toeleveranciers van gewasbeschermingsmiddelen en andere producten. De overeenkomst draagt de naam ‘Overeenkomst gebruik gewasbeschermingsmiddelen Gemeente Westerveld’ (hierna: de overeenkomst).
1.2.
Door eiseres is op 2 april 2020 pro forma bezwaar gemaakt tegen de overeenkomst.
1.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Toepasselijke regelgeving

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 1:5, eerste lid van de Awb, wordt onder het maken van bezwaar verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.

Overwegingen

3. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht het bezwaar van eiseres kennelijk
niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb.
3.1.
Eiseres voert aan dat op 13 februari 2020 tijdens een collegevergadering het besluit is genomen dat wethouder Haas de overeenkomst mag aangaan en ondertekenen. Eiseres is van mening dat haar ingediende bezwaar tegen dit besluit aan de onafhankelijke bezwarencommissie had moeten worden voorgelegd.
3.2.
Daarnaast voert eiseres aan dat het beroep zich inhoudelijk richt op de bepaling in de overeenkomst onder 2.4.3. Eiseres betoogt dat deze bepaling in strijd is met het wettelijk voorschrift in het Activiteitenbesluit milieubeheer, dat voorschrijft dat de windsnelheid moet worden gemeten op 2 meter hoogte. Daarnaast betoogt eiseres dat de bepaling een aantasting van de rechtszekerheid inhoudt, nu onduidelijk is of de overeenkomst geldt voor alle agrariërs of slechts agrariërs die de overeenkomst hebben getekend. Volgens eiseres is eveneens onduidelijk wie de overeenkomst hebben ondertekend.
3.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een overeenkomst in het algemeen geen publiekrechtelijke rechtsgevolgen heeft. Verweerder stelt dat in de overeenkomst afspraken zijn gemaakt door agrarische ondernemers, een aantal toeleveranciers/adviseurs, enkele inwoners en de gemeente Westerveld omtrent respect, integriteit, professionaliteit, veiligheid, gedrag, openheid, innovatie en vragen. De overeenkomst in kwestie heeft volgens verweerder geen publiekrechtelijke rechtsgevolgen, is geen publiekrechtelijke rechtshandeling en valt niet onder de term ‘besluit’. Verweerder stelt dat het bezwaarschrift niet aan de onafhankelijke bezwarencommissie is voorgelegd, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat ingevolge artikel 1:3, eerste lid van de Awb onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.2.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat uit vaste jurisprudentie, onder meer kenbaar uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van
30 januari 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC3065), volgt dat een beslissing rechtsgevolg heeft indien zij erop is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de overeenkomst die centraal staat in deze zaak niet gericht op enig rechtsgevolg. Dat blijkt onder meer uit het feit dat de overeenkomst op basis van vrijwilligheid wordt aangegaan. Het naleven van de overeenkomst is niet afdwingbaar door verweerder. Daarnaast is de rechtbank ook niet gebleken van enige consequenties indien de overeenkomst niet wordt nageleefd. Tegen de overeenkomst staat dan ook geen bezwaar en beroep open. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.
Eiseres heeft aangevoerd dat de bepaling onder 2.4.3. in de overeenkomst in strijd is met het Activiteitenbesluit milieubeheer. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in de overeenkomst niet is beoogd om een ruimere norm te stellen dan de geldende norm zoals bedoeld in artikel 3.83, vijfde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze stelling van verweerder in twijfel te trekken.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht besloten dat de overeenkomst geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb. Dat betekent dat het beroep van eiseres ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling zoals bedoeld in artikel 8:75, eerste lid van de Awb, bestaat in dit geval geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening