ECLI:NL:RBNNE:2020:540

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
19/699
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Wentholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wlz-indicatie wegens gebrek aan grondslag verstandelijke handicap en motiveringsgebrek in medische adviezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een 27-jarige jongeman met psychiatrische diagnoses, en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CIZ waarin zijn Wlz-indicatie werd herzien en verlaagd. De rechtbank oordeelde dat het CIZ onvoldoende had gemotiveerd waarom de grondslag verstandelijke handicap niet aanwezig zou zijn. Eiser had eerder een indicatie voor intensieve begeleiding op basis van een verstandelijke handicap, maar het CIZ stelde dat hij niet voldeed aan de indicatiecriteria voor de Wlz. De rechtbank concludeerde dat de medische adviezen die aan de beslissing ten grondslag lagen, niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het CIZ op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd het CIZ veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/699

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2020 in de zaak tussen

[naam 1] , te Delfzijl, eiser
(gemachtigde: mr. T.M. Vollbehr),
en
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), verweerder
(gemachtigde: mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2018 (het primaire besluit) is aan eiser een nieuw indicatiebesluit op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) verstrekt met een lager zorgzwaartepakket dan voorheen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 3 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is een 27-jarige jongeman, die bekend is met psychiatrische diagnosen, een aandachtsdeficiëntie hyperactiviteitsstoornis en een gecombineerd beeld (ADHD). Hij heeft een problematische jeugd gehad en daardoor een posttraumatische stressstoornis en reactieve hechtingsstoornis ontwikkeld. Verder is sprake van cannabisgebruik en agressieproblematiek. Eiser woont op dit moment op zichzelf, gaat naar dagbesteding en kan telefonisch begeleiding inschakelen als hij daar behoefte aan heeft.
2. Aan eiser is op 25 juni 2013 een indicatie afgegeven voor het zorgprofiel VG (besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering (VG07) van 25 juni 2013 tot en met 24 juni 2018. Op 1 mei 2018 is door verweerder een herindicatie afgegeven en met verwijzing naar het overgangsrecht het zorgprofiel aangepast naar VG Wonen met begeleiding (VG02). Verweerder stelt zich namelijk op het standpunt dat eiser niet voldoet aan de indicatiecriteria voor de Wlz, waarbij de grondslag psychiatrie geen toegang biedt tot de Wlz.
3. In bezwaar overlegt eiser een psychologisch onderzoek uitgevoerd door een Gz-psycholoog, van 3 juli 2018. Eiser heeft daar een totale IQ (TIQ) score van 71. Eiser vindt dat hij daarmee de grondslag verstandelijke handicap aantoont. Op 16 oktober 2018 is eiser telefonisch gehoord over zijn bezwaar. Vervolgens is op 3 oktober 2018 een medisch advies uitgebracht. In dit medisch advies concludeert de medisch adviseur dat sprake is van een integraal beeld passend bij iemand met forse psychiatrische symptomatologie en psychosociale problematiek die vaak gepaard gaat met een stoornis van het cognitief functioneren. Dit is volgens de medisch adviseur een andere oorzaak en vorm van verminderd cognitief functioneren dan bij iemand met een grondslag verstandelijke handicap.
4. Het Zorginstituut Nederland bracht op 17 december 2018 een advies uit. Daarin staat dat uit het meest recente IQ onderzoek niet blijkt dat de positieve ontwikkelingen op cognitief gebied zich de laatste vijf jaar mogelijk hebben voortgezet. Het Zorginstituut Nederland adviseert daarom het vaststellen van de grondslag verstandelijke handicap te heroverwegen. Naar aanleiding van dit advies is door verweerder aanvullende informatie opgevraagd bij de GZ-psycholoog die het IQ onderzoek heeft afgenomen. Dit is opgenomen in het aanvullend medisch advies van 18 januari 2019. Daaruit blijkt volgens verweerder dat niet vastgesteld kan worden dat eiser voor zijn 18e levensjaar direct en alleen als gevolg van verstandelijke beperkingen (zeer) ernstige beperkingen ervoer in zijn adaptief functioneren en daarom op basis van die verstandelijke handicap aangewezen was op intensieve begeleiding. Vervolgens is door verweerder het bestreden besluit genomen en op basis van de medische adviezen geconcludeerd dat geen sprake is van een Wlz-grondslag verstandelijke handicap. Uit de medische adviezen blijkt dat weliswaar sprake is van verminderde intellectuele capaciteiten, maar deze zijn niet al aanwezig voor het 18e levensjaar.
5. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verweerder terecht concludeert dat geen sprake (meer) is van de Wlz-grondslag verstandelijke handicap.
6. In artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz is het volgende bepaald:
Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1° door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2° door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
7. In de Beleidsregels Indicatiestelling Wlz 2019, is onder paragraaf 3.4.4 opgenomen dat sprake is van een grondslag verstandelijk handicap:
• als een verzekerde een normscore van 70 of lager behaalt op een algemene en voor hem
valide intelligentietest, en
• er dusdanige beperkingen in het adaptief functioneren zijn vastgesteld dat verzekerde
aangewezen is op blijvende ondersteuning om de deficiënties in het adaptief vermogen te beperken ten einde ernstig nadeel voor verzekerde te voorkomen en
• de beperkingen op bovengenoemde terreinen al voor het 18e jaar aanwezig zijn.
8. De rechtbank oordeelt dat de medische adviezen niet op inzichtelijke en zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Door eiser zijn daartoe voldoende concrete aanknopingspunten aangevoerd. Hieronder wordt dat uitgelegd.
8.1.
Eiser betoogt dat de Wlz-grondslag verstandelijke handicap aanwezig is. Eiser stelt in de eerste plaats dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan bij het afgeven van de Wlz-indicatie in 2013. Hij begrijpt niet dat er nu anders over wordt gedacht dan in 2013. In 2013 werd namelijk op basis van de IQ-test uit 2008 (TIQ score van 64) en de IQ-test uit 2012 door verweerder een verstandelijke handicap vastgesteld. Volgens verweerder maakt het afgeven van een Wlz-indicatie in 2013 niet dat eiser opnieuw in aanmerking komt voor een Wlz-indicatie. Verweerder wijst er op dat in de tijd van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (te) gemakkelijk werd uitgegaan van een Wlz-grondslag. Daarbij werd de betrouwbaarheid van een IQ-test vaak aangenomen en werd minder nadrukkelijk naar andere oorzaken voor een lage score op de IQ-test gekeken. De rechtbank acht de motivering van verweerder onvoldoende, vanwege het algemene karakter van deze motivering waardoor niet zomaar kan worden aangenomen dat in het specifieke geval van eiser geen Wlz-grondslag (meer) aanwezig is.
8.2.
Verder voert eiser aan dat bij alle afgenomen IQ-testen een TIQ van onder de normscore van 75 is vastgesteld. Eiser vindt niet dat de door verweerder genoemde diagnose autisme hier iets aan afdoet, omdat uit het medisch advies niet blijkt wanneer en door wie de diagnose autisme is vastgesteld. Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat de door de Gz-psycholoog vastgestelde TIQ score niet representatief is. Ten eerste kan volgens verweerder de lage TIQ score veroorzaakt zijn door het cannabisgebruik van eiser en zijn autisme. De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat uit het medisch advies niet blijkt wanneer en door wie de diagnose autisme is vastgesteld. Daarnaast is in het medisch advies niet nader onderbouwd dat de TIQ score afhankelijk is van de diagnose autisme. Over het cannabisgebruik overweegt de rechtbank dat verweerder onvoldoende heeft geconcretiseerd dat eiser zonder dat gebruik mogelijkerwijs hoger zou scoren op de IQ-test.
8.3.
Daarnaast betoogt eiser dat zijn verstandelijke beperking zorgde voor zijn behoefte aan zorg voor zijn 18e en niet zijn psychiatrische en psychosociale problemen. Dit betekent volgens eiser dat zijn psychiatrische en psychosociale problemen een gevolg zijn van zijn verstandelijke beperking. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de lage TIQ score komt doordat eiser al sinds zijn vroege jeugd psychiatrische en psychosociale problemen ervaart. Verweerder stelt daarmee dat de verminderde intellectuele capaciteiten voortkomen uit de psychiatrische en psychosociale problemen van eiser. De rechtbank overweegt dat het betoog van eiser, dat zijn psychiatrische en psychosociale problemen voortvloeien uit zijn verstandelijke beperking, door verweerder onvoldoende is weerlegd. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit het aanvullend medisch advies blijkt dat de GZ-psycholoog niet met zekerheid kan vaststellen dat al in de vroege jeugd sprake was van een verstandelijke beperking.
8.4.
Eiser voert aan dat er ook andere aanwijzingen zijn dat eiser al voor zijn 18e levensjaar verstandelijk gehandicapt was. Eiser heeft namelijk geen basisonderwijs op een reguliere school gevolgd en daarna voortgezet speciaal onderwijs bij het Renn4. Dit is een instantie die zich specifiek richt op leerlingen met een verstandelijke beperking, leerproblemen en beperkingen in het gedrag en/of psychiatrische problematiek. Verweerder stelt dat het onderwijsverleden van eiser juist niet duidt op een verstandelijke handicap. Hij heeft namelijk praktisch onderwijs gevolgd aan de Hogeschool voor praktijkonderwijs in Appingedam, aan het Renn4 in Groningen en een lasdiploma gehaald aan het Noorderpoort College. De rechtbank overweegt dat het onderwijsverleden van eiser op zichzelf onvoldoende is om de grondslag verstandelijke handicap niet aan te nemen. Daarnaast wijst de rechtbank op de IQ test uit 2008 waarbij een laag TIQ van 64 is gemeten bij eiser, die op dat moment ongeveer 16 jaar oud was.
9. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het ontbreken van de Wlz-grondslag verstandelijk handicap onvoldoende heeft gemotiveerd. Dit betekent dat het beroep gegrond is en de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. Welke gevolgen dit heeft wordt hieronder uitgelegd.
10. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat van een noodzaak tot blijvend permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid in dit geval geen sprake is. Uit artikel 3.2.1 van de Wlz volgt dat pas een Wlz-indicatie wordt afgegeven als, naast de Wlz-grondslag, blijvend permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig is om ernstig nadeel te voorkomen. Dit betekent dat deze voorwaarde, de noodzaak tot blijvend permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, een zelfstandige afwijzingsgrond is. De rechtbank oordeelt dat door verweerder de noodzaak tot blijvend permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid in dit geval onvoldoende is onderzocht.
10.1.
Verweerder stelt dat de zorgbehoefte van eiser niet blijvend is, omdat er nog behandelmogelijkheden zijn. Daarnaast voert verweerder op de zitting aan dat eiser zelfstandig woont en reist, waaruit blijkt dat hij zelf in staat is om hulp in te roepen wanneer dit nodig is en daarop kan wachten. Eiser betoogt dat de behoefte tot 24 uur per dag zorg wel degelijk blijvend aanwezig is en deze behoefte door verweerder niet is onderzocht. De rechtbank overweegt allereerst dat de stelling dat in de toekomst eventueel nog behandelmogelijkheden voor eiser aanwezig zijn onvoldoende is onderbouwd. Verder heeft verweerder zoals blijkt uit het medisch advies geen onderzoek gedaan naar of eiser blijvend permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft. De rechtbank betrekt daarbij ook dat op de zitting door de mentor, [naam 2] , is aangegeven dat eiser eerder wel in een beschermd wonen instelling heeft gewoond, maar vanwege problemen op de groep is weggegaan.
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Met het oog op overwegingen 8 en 10 is nader onderzoek nodig. Verweerder dient bij een nieuw besluit rekening te houden met de hiervoor genoemde overwegingen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 6 weken.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten bedragen € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Wentholt, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Bolhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.