Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 (primair). Daartoe heeft zij aangevoerd dat uit de gedragingen van verdachte en de aard van het letsel niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen aan aangeefster.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 (subsidiair), 2, 3 (primair) en 4.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 (primair).
Ten aanzien van feiten 1 (subsidiair), 2, 3 (primair) en 4 heeft de raadsman aangevoerd dat er aanknopingspunten zijn om tot een bewezenverklaring te komen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 24 juni 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
In de periode van 11 april 2018 tot en met 12 januari 2019 heb ik vaak ruzie gehad met [slachtoffer]. Het ging hierbij om duwen en trekken en ik heb haar wel eens met de vlakke hand geslagen. Op een dag hadden [slachtoffer] en ik ruzie en toen zei mijn neef [getuige 1] tegen mij dat ik van haar af moest gaan. Die keer heb ik haar een paar keer met de vlakke hand geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 januari 2019, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019009403 d.d. 22 februari 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik heb in januari 2018 een relatie gekregen met [verdachte]. In april 2018 begon [verdachte] mij voor het eerst te mishandelen. Ik had toen tegen [verdachte] gezegd dat hij weg moest gaan. Hij heeft mij toen zwaar mishandeld. Hij heeft mij op mijn hele lichaam met heel veel kracht geslagen, gestompt, geschopt en met een riem geslagen. Deze riem haalde hij van zijn eigen broek. Hij mishandelde mij vreselijk hard. Ik had hierdoor heel veel pijn gekregen. Van het letsel van de mishandeling van april zoals ik hierboven heb omschreven, heb ik foto's gemaakt. Ten tijde van deze mishandeling droeg ik alleen een badjas. Ik had dus blote benen. Hij heeft mij keihard geslagen met de riem op mijn blote benen. Dit feit is gepleegd op mijn woonadres aan de Kraaienest 19. Als hij mij stompte, deed hij dat met zijn vuisten.
Op 12 september 2018 was [verdachte] weer woest op mij. Hij was ook toen bij mij thuis. Ik
ben toen met mijn driejarige dochter [naam 2] naar de kamer van [naam 2] gegaan. Ik zat op haar bed en zij zat bij mij op schoot. Op dat moment kwam [verdachte] ook bij ons op de slaapkamer. Ik zag en voelde dat hij mij weer heel hard en opzettelijk sloeg. Deze klap kwam in mijn oog terecht en ik zag even niks meer met dat oog.
Voor augustus 2018 was er een moment dat ik op bed lag. Ik zag dat [verdachte] ineens de slaapkamer in kwam en op mij afsprong. Tijdens dit springen raakte hij mij hard met zijn elleboog. Hij heeft dit meerdere malen herhaald. Dus op mij afspringen en mij keihard met zijn ellebogen op mijn lichaam slaan. Op dat moment schopte [verdachte] mij ook keihard op mijn lichaam. Ten gevolge van deze mishandeling heb ik heel veel pijn aan mijn hoofd gehad. Op dat moment was zijn neef [getuige 1] bij ons. Kennelijk kreeg [getuige 1] later door wat er aan de hand was en kwam hij eraan. Hij heeft [verdachte] van mij afgehaald.
Op 5 augustus 2018 was ik jarig. [verdachte] heeft mij die dag weer opgezocht en mij in mijn eigen huis mishandeld. Hij heeft mij toen hard en opzettelijk met een spatel in mijn gezicht geslagen. De afdruk van de spatel stond in mijn gezicht.
Bovengenoemde mishandelingen zijn de ergste geweest die [verdachte] mij heeft aangedaan.
Tussendoor werd ik ook door hem mishandeld. Hij gaf mij dan l of 2 klappen hard en
opzettelijk in mijn gezicht.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d.
17 januari 2019, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
[verdachte] heeft mij op 28 april 2018 met de oplader van een mobiele telefoon geslagen. Hij heeft mij één keer op mijn linker onderarm geraakt en één keer ergens op mijn bovenlichaam.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 16 januari 2019, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Op 5 augustus 2018 was ik bij [slachtoffer] op bezoek. Die dag kregen [slachtoffer] en [verdachte] ruzie. Op een gegeven moment hoorde ik een harde knal. [slachtoffer] zei tegen mij: “Sluit jezelf op, [verdachte] is doorgedraaid, hij heeft het raam ingegooid. Ik sluit mijzelf op in de WC. Als ik bij jullie ben, pakt hij ons allemaal!”. Ik hoorde dat [verdachte] op de WC-deur klopte en riep dat [slachtoffer] er nu uit moest komen, anders zou hij de deur wel openbreken.
[slachtoffer] heeft mij in totaal denk ik een keer of vijf gebeld met de mededeling dat [verdachte] haar had geslagen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 16 januari 2019, opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3]:
Ik heb vaak van [naam 2] gehoord dat [verdachte] mamma, [slachtoffer] dus, zou hebben geslagen. Ik heb wel eens een geluidsopname van [slachtoffer] te horen gekregen waarop [verdachte] aan het schreeuwen is. Ook heb ik wel eens blauwe plekken gezien bij [slachtoffer] welke door [verdachte] waren veroorzaakt. Ik zag dat de blauwe plekken op de armen zaten en een keer in haar nek.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
18 januari 2019, opgenomen op pagina 77 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Het was ongeveer ergens in augustus 2018, het kan ook september zijn. Het gebeurde in
het huis van [slachtoffer]. Ik was daar bij mijn neef [verdachte]. Er was ineens op een dag ruzie tussen hun. Ik hoorde [slachtoffer] op een gegeven moment schreeuwen "help, help" . Ik ben er heengegaan. Ik zag dat [verdachte] boven op [slachtoffer] zat. Ze lag met haar rug op bed. Hij zat boven op haar. Ik zag dat hij haar sloeg.
7. Een schriftelijk bescheid, te weten een letselbeschrijving van de Forensische Geneeskunde van de GGD, opgemaakt door dr. J. Broer, forensisch arts, opgenomen op pagina 97 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
De heer [verbalisant 1] (regiopolitie Groningen) verzocht mij om een aantal foto's te beoordelen van letsels opgelopen ten gevolge van huishoudelijk geweld.
foto hoofd:
- linkerwang lijkt iets verdikt en lichtrood verkleurd
- oppervlakkige schaafwond onder linker wenkbrauw
- oppervlakkige schaafwond naast linker oog
- onder meer het linker sleutelbeen is een donkerrode onderhuidse bloeduitstorting
- aan onder-voorzijde van de linker oksel is een donkerblauw-rode verkleuring
- in het midden van de linker bovenarm is aan de voor- en zijkant drie streepvormige parallel
verlopende donkerrode strepen waarneembaar
foto linker arm:
- achterzijde linker bovenarm over een lengte van 20cm verspreid diverse bloeduitstortingen
- buiten-/ achterzijde dicht bij oksel vlekkerige donkerrode verkleuring past bij
bloeduitstorting waarbij opperhuid intact is gebleven
foto linker arm:
- donkerblauw- rood vlekkerig onderhuids letsel passend bij bloeduitstorting
- donkerblauwe verkleuring aan de onderzijde van de kin midden onder het bot van de
onderkaak
De door de onderzochte persoon aangegeven toedracht kan mogelijk passen bij het geconstateerde letsel.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster heeft mishandeld door haar meermalen met de vlakke hand te slaan. Aangeefster heeft verklaard dat die mishandelingen uit méér handelingen bestonden dan alleen slaan met een vlakke hand. De foto's die aangeefster heeft gemaakt van het letsel dat zij op 11 april 2018 heeft opgelopen ondersteunen de aangifte, en ook de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] ondersteunen de aangifte. De rechtbank acht om die reden de aangifte betrouwbaar. De rechtbank concludeert derhalve dat de mishandelingen door verdachte niet slechts bestond uit het slaan met de vlakke hand, maar ook uit de andere door aangeefster genoemde gedragingen.
Uit het dossier, de letselbeschrijving daaronder begrepen, blijkt niet dat verdachte het voornemen had om opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan aangeefster. Evenmin kan uit het dossier blijken dat verdachte een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen als een gevolg van de gedragingen van verdachte, zodat ook voorwaardelijk opzet op het optreden van zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Uit de bewijsmiddelen blijkt wel dat verdachte aangeefster heeft mishandeld op de in de hierna opgenomen bewezenverklaring omschreven wijze.
De rechtbank acht dus de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Voor wat betreft de ten laste gelegde periode overweegt de rechtbank dat uit de aangifte blijkt dat de mishandelingen hebben geduurd tot en met 12 september 2018. De rechtbank zal daarom de bewezenverklaarde periode dienovereenkomstig verkorten.
1. De door verdachte ter zitting van 24 juni 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb de bedreigende woorden die mij onder feit 2 worden verweten allemaal tegen [slachtoffer] gezegd. Het vuurwapen dat onder mij in beslag is genomen was nep. De onder het laatste gedachtestreepje genoemde bedreigingen heb ik ook gezegd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 januari 2019, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019009403 d.d. 22 februari 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van bedreiging.
Hij is in het bezit van een vuurwapen. Ik heb dit vuurwapen zelf gezien. Toen hij mij dit liet zien, richtte hij het op me. Ik zag dat hij het bovenste gedeelte van dit wapen naar achter deed en vervolgens weer naar voren.
Toen kwam hij tegenover mij zitten en liet het vuurwarpen zien. Toen deed hij het bovenste gedeelte van het vuurwapen heen en weer zoals ik hier net boven heb omschreven. Ik hoorde toen dat hij zei dat ik wist wat hij daarmee kon doen. Op dat moment bedreigde hij mij met dat vuurwapen. Hij hield het gericht op mij toen hij het bovenste gedeelte heen en weer deed.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 januari 2019, inclusief bijlagen, opgenomen op p. 110 e.v., inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 24 januari 2019 ontving ik van aangever [slachtoffer] een aantal afbeeldingen van WhatsApp-gesprekken welke zij met verdachte [verdachte] heeft gevoerd.
Tevens heeft aangever [slachtoffer] een drietal afbeeldingen van gesprekken welke zij middels Facebook Messenger met de verdachte heeft gevoerd aangeleverd.
De toon van de verdachte is in alle gesprekken zeer dreigend in de richting van aangever.
Alle genoemde bestanden zijn bij dit proces-verbaal gevoegd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring nog het volgende.
Hoewel verdachte heeft ontkend een wapen op aangeefster te hebben gericht, is de rechtbank van oordeel dat ook dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen kan worden verklaard. Aangeefster heeft gedetailleerd verklaard over de momenten waarop zij met het vuurwapen is bedreigend en ook in de WhatsApp-gesprekken komen verwijzingen naar een vuurwapen ter sprake. Dat aangeefster volgens verdachte zou weten dat het om een “nepwapen” (de rechtbank begrijpt dat verdachte hiermee bedoelt het bij hem in beslaggenomen gaspistool) zou gaan maakt de bedreiging naar het oordeel van de rechtbank niet minder ernstig, aangezien ook een gaspistool voor afdreiging geschikt is.
1. De door verdachte ter zitting van 24 juni 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat [slachtoffer] in de periode van 25 juni 2018 tot en met 11 november 2018 een leaseovereenkomst met betrekking tot een auto is aangegaan en dat ik vervolgens hoofdzakelijk in die auto heb gereden. Ik heb haar een bericht gestuurd waarin stond: "We zullen zien hoe je die handtekening gaat zetten. Met me ding onder je kin komt hellemaal goed. Let maar op is op je eigen manier nu." Ik denk dat zij de auto niet vrijwillig heeft geleased.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2019, opgenomen op pagina 150 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019009403 d.d. 22 februari 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Vervolgens kwam [verdachte] met het idee om een auto te leasen. Vrij vlot kwam ik er achter dat hij die auto wilde leasen op mijn naam. Ik heb van de WhatsApps een print screen gemaakt welke bij deze aangifte gevoegd kan worden. Ik weet niet meer precies welke datum dit is geweest, maar het moet geweest zijn vlak voordat ik onder dwang toch die auto voor [verdachte] geleased heb en dat is op 30 juni 2018 gebeurd. Ik wist toen ik het bericht van [verdachte] las direct wat hij met 'me ding' bedoelde. Daar bedoelde hij namelijk een vuurwapen mee. Omdat er al vaker dingen tussen ons waren gebeurd waarbij hij met dat vuurwapen had gedreigd, wist ik zeker dat hij het daar nu ook over had.
Nadat [verdachte] mij het eerder genoemde bericht van 'het ding' stuurde, heeft hij mij een aantal dagen zo onder druk gezet dat ik toch het leasecontract voor de auto ben aangegaan. Hij heeft mij bij mij thuis aan de lopende band bedreigd met de dood, zowel met als zonder het tonen van het pistool.
Met betrekking tot het bewijs van dit feit overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaringen van verdachte en aangeefster blijkt dat verdachte aangeefster tot het ondertekenen van een leaseovereenkomst heeft aangezet, met als doel dat verdachte de beschikking zou krijgen over de leaseauto. Mede in het licht van de agressieve houding van verdachte, kunnen de WhatsApp-berichten niet anders worden geïnterpreteerd dan dat verdachte heeft bedoeld dat hij een vuurwapen onder de kin van aangeefster zou plaatsen wanneer aangeefster niet zou overgaan tot het ondertekenen van een leaseovereenkomst en de aldus te verkrijgen leaseauto vervolgens ter beschikking te stellen aan verdachte.
De rechtbank acht de tenlastegelegde afpersing derhalve wettig en overtuigend bewezen.
feit 4
De rechtbank acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 juni 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 16 januari 2019, opgenomen op pagina 136 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019009403 d.d. 22 februari 2019, inhoudend de relatering van verbalisant [verbalisant 2].