ECLI:NL:RBNNE:2020:769

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
18/213851-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met een minderjarige tegen betaling

Op 20 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een 46-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, voor het tegen betaling hebben van seks met een minderjarige. De verdachte had meerdere keren met de minderjarige afgesproken en drie keer onbeschermde seks met haar gehad, terwijl hij wist dat zij 17 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het seksueel contact vrijwillig tot stand was gekomen, het zich prostitueren op deze leeftijd ernstige psychische gevolgen kan hebben voor de minderjarige. De rechtbank benadrukte dat van minderjarigen niet kan worden verwacht dat zij hun seksuele integriteit voldoende kunnen bewaken en de gevolgen van hun gedrag kunnen overzien. De verdachte werd schuldig bevonden aan een ernstig zedendelict, en de rechtbank hield rekening met de kwetsbaarheid van de minderjarige en de ernst van het feit bij het bepalen van de straf. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie maanden geëist, en de rechtbank volgde dit advies, waarbij zij ook de omstandigheden van de verdachte in overweging nam. De rechtbank verklaarde het ten laste gelegde bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de zaak is behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 6 februari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/213851-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 februari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. van Kammen, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2018 tot en met 19 december 2018, te Leeuwarden ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2001 die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten het haar beffen en het brengen van zijn penis in haar vagina en/of mond.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting aangegeven dat het feit door verdachte is erkend en bewezen verklaard kan worden. De raadsman heeft voorts aangegeven dat het bewezenverklaarde heeft plaats gevonden gedurende een periode van drie maanden en niet gedurende een periode van zes maanden, zoals ten laste is gelegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 februari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d.
13 december 2018, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01001-2018307983 d.d. 16 augustus 2019, inhoudend de verklaring van [getuige] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 19 december 2018, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer] ;
4. een uittreksel van het GBA van [slachtoffer] , opgenomen als bijlage bij voornoemd dossier.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat het bewezenverklaarde heeft plaats gevonden gedurende drie maanden, overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft erkend dat hij vorig jaar in het najaar drie keer, tegen betaling, seks met de minderjarige
[slachtoffer] heeft gehad. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan voornoemde gedragingen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 28 juli 2018 tot en met 19 december 2018, te Leeuwarden ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2001 die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten het haar beffen en het brengen van zijn penis in haar vagina en mond.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat als uitgangspunt van het door verdachte gepleegde feit een gevangenisstraf van drie maanden moet worden genomen, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Den Haag d.d. 4 oktober 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:2601).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan geëist, met daarnaast een taakstraf van 120 tot 240 uren. Hij heeft daartoe verwezen naar jurisprudentie in soortgelijke zaken, waarin om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag in combinatie met een taakstraf is opgelegd. De raadsman heeft de rechtbank verzocht voor wat betreft de straf bij deze uitspraken aan te sluiten. Voorts heeft de raadsman verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de vrijwilligheid van de minderjarige bij de seksuele contacten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tegen betaling hebben van seks met een minderjarige. Hij is met de minderjarige [slachtoffer] in contact gekomen door te reageren op haar profiel op de website [naam website], waarop zij haar gezelschap aanbood tegen betaling. Verdachte heeft meerdere keren met [slachtoffer] afgesproken en drie keer tegen betaling onbeschermde seks met haar gehad, terwijl hij wist dat ze 17 jaar was.
Het hebben van seks tegen betaling met een minderjarige is strafbaar gesteld in artikel 248b Sr. en heeft als doel minderjarigen te beschermen tegen het zelf verrichten van prostitutiewerkzaamheden en de seksuele exploitatie van kinderen te bestrijden. Ook als het seksueel contact met de minderjarige vrijwillig tot stand is gekomen, kan het zich prostitueren op deze leeftijd op de langere termijn grote nadelige psychische gevolgen hebben voor de minderjarige. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. De verdachte heeft door tegen betaling seks te hebben met een minderjarige zich schuldig gemaakt aan een ernstig zedendelict.
De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd. Uit het reclasseringsrapport d.d.
13 januari 2020 blijkt dat het recidivegevaar als laag wordt ingeschat. De reclassering adviseert de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Uit het uittreksel uit de documentatiedienst blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor (vergelijkbare) strafbare feiten.
Het bewezen verklaarde feit wordt bedreigd met een maximale gevangenisstraf van 4 jaren. Daarbij is het taakstrafverbod van artikel 22b Sr. van toepassing. Op grond van dit artikel mag in geval van veroordeling voor artikel 248b Sr. in ieder geval niet enkel een "kale" taakstraf worden opgelegd.
Voor een aantal type delicten worden binnen de rechtspraak oriëntatiepunten gehanteerd, die een vertrekpunt van denken over de in een concreet geval op te leggen strafmodaliteit en hoogte van de straf bieden. Deze zogeheten LOVS Oriëntatiepunten voor de straftoemeting zijn met betrekking tot het onderhavige strafbare feit nog niet voorhanden.
De rechtbank is, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Den Haag d.d. 4 oktober 2018, met de officier van justitie van oordeel dat, gelet op de ernst van het strafbare feit en de kwetsbaarheid van de minderjarige, voor een feit als dit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden het uitgangspunt moet zijn. Het opleggen van een taakstraf, zoals verzocht door de raadsman, doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het bewezen verklaarde. De ernst van het bewezen verklaarde acht de rechtbank in het bijzonder gelegen in de omstandigheid dat verdachte drie keer seks met [slachtoffer] heeft gehad, terwijl hij wist dat ze 17 jaar was en de omstandigheid dat er onbeschermde seks heeft plaatsgevonden.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 248b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot twee maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en
mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2020.
Mr. Vlietstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.