ECLI:NL:RBNNE:2020:814

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
LEE 20/442
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van handhaving op basis van onvoldoende bewijs van overtreding van de Wet natuurbescherming met betrekking tot vleermuizen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van Beryllus Sun Energy BV tegen het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân. De zaak betreft een handhavingstraject waarbij verzoekster werd aangesproken op het treffen van maatregelen aan gebouwen op een perceel dat van belang is voor de vleermuizenpopulatie. Verweerder had verzoekster een last onder dwangsom opgelegd, omdat hij meende dat er sprake was van het opzettelijk verstoren van vleermuizen en het beschadigen van hun rust- en voortplantingsplaatsen, zoals bedoeld in artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming (Wnb).

De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat verzoekster een overtreding had begaan. Er was onvoldoende bewijs dat de saneringswerkzaamheden aan de gebouwen een negatieve invloed hadden op de vleermuizen. De voorzieningenrechter wees op het gebrek aan zorgvuldig onderzoek door verweerder naar de verblijfplaatsen van de vleermuizen en de impact van de werkzaamheden. Bovendien had verzoekster rapportages overgelegd van ecologisch adviesbureau Van Bommel Faunawerk, waaruit bleek dat de asbestsanering geen merkbare invloed had op de vleermuizenpopulatie.

Op basis van deze overwegingen schorste de voorzieningenrechter het bestreden besluit en wees het verzoek om voorlopige voorziening toe. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek en de noodzaak voor een goede afweging van ecologische belangen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/442
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 februari 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
Beryllus Sun Energy BV, te Amsterdam, verzoekster
(gemachtigde: mr. D. la Crois),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân, verweerder
(gemachtigden: mr. T. Tuenter, mr. J. van der Veen, mr. P. Doldersum en drs. W. Pronk).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekster aangeschreven om binnen vier weken na dagtekening van dat besluit op het perceel kadastraal bekend gemeente Burum, sectie F, nummer 34, plaatselijk bekend terrein Muiden Chemie te Munnekezijl (het perceel) maatregelen inzake de op het perceel aanwezige
15 gebouwtjes te treffen, bij gebreke waarvan een dwangsom van € 50.000,- ineens wordt verbeurd.
Tegen dat besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij e-mailbericht van 12 februari 2020 heeft verweerder aan de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij geen controles op het perceel zal uitvoeren tot na de uitspraak in de onderhavige verzoekschriftprocedure.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2020. Verzoekster is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van haar verzoek. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat verzoekster een overtreding heeft begaan. In dit geval heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat verzoekster artikel 3.5, tweede en vierde lid, van de Wet natuurbescherming (de Wnb) heeft overtreden. Het gaat om het opzettelijk verstoren van beschermde vleermuizen dan wel het opzettelijk of niet opzettelijk vernielen of beschadigen van hun verblijfplaatsen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet in dat standpunt kan worden gevolgd. Hij overweegt daartoe het volgende.
3.1.
Vaststaat dat verzoekster eigenaar is van het perceel en de daarop gelegen 15 gebouwen. Die gebouwen maakten in het verleden onderdeel uit van een kruitfabriek. Sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw zijn die gebouwen niet meer in gebruik. Verzoekster is voornemens op het perceel een zonnepark met zonnecollectoren aan te leggen, waarbij de gebouwen vooralsnog behouden blijven. Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel een belangrijk gebied voor vleermuizen is, nu aldaar acht verschillende soorten zijn aangetroffen van de tien soorten die in Friesland voorkomen. Voorts is niet in geschil dat verzoekster in april van het jaar 2019 asbestsaneringswerkzaamheden op het perceel en aan de gebouwen heeft laten verrichten. De gebouwen worden door de vleermuizen gebruikt. De werkzaamheden bestonden onder meer uit het verwijderen van delen van gevelbeplating en isolatiemateriaal van de gebouwen. In de werkzaamheden aan die gebouwen heeft verweerder aanleiding gezien om het bestreden besluit aan verzoekster op te leggen.
3.2.
Met verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat in dit geval sprake is geweest van het opzettelijk verstoren van de vleermuizen en/of het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van die dieren. Verweerder heeft de gestelde overtreding niet gestaafd met voldoende feitelijke waarnemingen op basis van zorgvuldig verricht onderzoek. Zo heeft verweerder onvoldoende onderzocht waar de vleermuizen op het perceel verblijven, waar hun voortplantingsplaatsen en rustplaatsen zich bevinden in de gebouwen en in hoeverre de saneringswerkzaamheden invloed hebben gehad op die dieren en verblijfplaatsen. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gericht locatieonderzoek naar die aspecten heeft gedaan. De rapportage van de FUMO over controles op 30 april 2019 en 24 mei 2019 bevat onvoldoende, concrete en feitelijke informatie over de verblijfplaatsen van de vleermuizen en de invloed daarop van de saneringswerkzaamheden. Met de enkele opmerkingen van verweerders gemachtigde Pronk ter zitting over de controle van 30 april 2019 is dat gebrek naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende geheeld.
Ook de rapportage van de FUMO van 10 december 2019 bevat onvoldoende concrete informatie over die dieren, verblijfplaatsen en gestelde invloed om de gestelde overtreding te staven. Daarbij is van belang dat de waarnemingen in die rapportage niet zijn gedaan door een vleermuisdeskundige. Ook is van belang dat het merendeel van de waarnemingen op 9 december 2019 zijn gedaan buiten de omheining van het perceel, door gebouwen met een telescoop te bekijken en daarvan op afstand foto’s te maken. Die waarnemingen zeggen niets over de gestelde overtreding. Dat tevens één gebouw buiten de omheining is onderzocht, is evenmin voldoende om de gestelde overtreding aannemelijk te achten. Hoewel uit de omschrijving en foto’s 8 en 9 van die rapportage blijkt dat bij dat gebouw sprake is van een spouwmuur, blijkt uit de waarnemingen niet in hoeverre in die muur vleermuizen verblijven of hebben verbleven en of de saneringswerkzaamheden aan die muur invloed hebben gehad op de voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen in dat gebouw. Nu de overige gebouwen die dag slechts op grote afstand zijn waargenomen, is sprake van onvoldoende concrete waarnemingen om aan te nemen dat bij diverse andere gebouwen ook sprake is van spouwmuren (ondanks dat de bouwvergunning daarin niet voorziet) waaraan saneringswerkzaamheden zijn verricht en dat die werkzaamheden invloed hebben gehad op de vleermuizen en hun voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen.
Voorts betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekster tegenover de controlegegevens van de FUMO meerdere stukken van ecologisch adviesbureau Van Bommel Faunawerk (Faunawerk) heeft overgelegd. Met name uit de rapportage van 23 oktober 2019 volgt dat Faunawerk gericht onderzoek heeft gedaan naar de vleermuizen, hun voortplantingsplaatsen en rustplaatsen in de gebouwen en de invloed die de saneringswerkzaamheden daarop hebben gehad. Anders dan in de rapportages van de FUMO, zijn in die rapportage van Faunawerk concrete gegevens en waarnemingen opgenomen over vleermuisbewegingen en de locaties van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen in verschillende gebouwen op het perceel. Op basis van die gegevens en waarnemingen heeft Faunawerk geconcludeerd dat de asbestsanering in het voorjaar van het jaar 2019 geen merkbare invloed op de functie van het gebied voor vleermuizen heeft gehad. Verweerder heeft daar geen deskundigenrapport tegenover gesteld, terwijl hij daar redelijkerwijs wel toe in de gelegenheid was gelet op het tijdsverloop tussen de saneringswerkzaamheden en de datum van het bestreden besluit.
3.3.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gestelde overtreding onvoldoende aannemelijk is gemaakt en dat verweerder daarom niet bevoegd was om handhavend op te treden op grond van artikel 3.5, tweede en vierde lid, van de Wnb.
4. In het licht van het voorgaande is het bestreden besluit niet voorzien van een voldoende deugdelijke motivering op basis van voldoende zorgvuldig verricht onderzoek. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) genomen. Reeds om die reden komt de voorzieningenrechter niet toe aan het beoordelen van de overige stellingen van verzoekster over dat besluit.
5. Gelet op de aard van die gebreken ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster het geheven griffierecht niet heeft betaald. Om die reden bestaat geen aanleiding om verweerder op te dragen het griffierecht aan verzoekster te vergoeden.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster verder geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft aangevoerd.
8. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede dat het belangrijk is dat verzoekster en verweerder snel nader met elkaar in gesprek gaan over het verder onderzoeken en beschermen van dit belangrijke vleermuizengebied. Gelet op de ecologische bevindingen van Faunawerk lijkt het behoud van de gebouwen ten gunste van de vleermuizenpopulatie te zijn geboden. Het is zeer aannemelijk dat het verwijderen van de gevelbeplating en de overige werkzaamheden op de langere termijn niet goed is voor het behoud van de panden en dat er dan mogelijk wel sprake zal zijn van overtreding van artikel 3.5, vierde lid van de Wnb.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit van 21 januari 2020 tot zes weken na de
bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.