In deze zaak heeft eiser op 25 augustus 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 augustus 2019. Dit beroep werd op 3 september 2019 doorgezonden naar de rechtbank Noord-Nederland, waar het werd geregistreerd onder zaaknummer LEE 19/3221. Tijdens de zitting op 29 januari 2020 was eiser aanwezig, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, J.J.A. Huisman.
De rechtbank beoordeelt eerst de ontvankelijkheid van het beroep. Eiser had eerder een bezwaarschrift ingediend op 17 juli 2019, dat door de rechtbank als een publiekrechtelijke rechtshandeling werd aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van 12 augustus 2019 als een besluit op bezwaar kan worden beschouwd, waardoor eiser ontvankelijk is in zijn beroep. De rechtbank stelt vast dat eiser in de bezwaarfase niet is gehoord, maar dat hij in de beroepsfase voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen.
Eiser verzocht om vaststelling van zijn loon en de erkenning van meerdere dienstverbanden. De rechtbank oordeelt dat de minister geen bevoegdheid heeft om op dit verzoek in te gaan, aangezien er geen wettelijke grondslag is voor de vaststelling van loon of dienstverbanden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 52,54 bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 februari 2020.