In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij hennepteelt. De officier van justitie had op 8 februari 2021 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op € 108.610,00. Tijdens de zitting op 4 maart 2021 heeft de officier haar vordering gewijzigd en gevorderd dat het ontnemingsbedrag voor de hennepkwekerij in Glimmen op nihil wordt gesteld, omdat niet aannemelijk was dat de veroordeelde daar voordeel uit had behaald. Voor de hennepkwekerij in Nietap werd een bedrag van € 18.394,24 gevorderd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit de hennepteelt in Nietap, waar op 1 maart 2017 een in werking zijnde hennepkwekerij met 82 planten werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een eerdere oogst in Glimmen, maar dat er wel voordeel was uit de kwekerij in Nietap. De rechtbank heeft de kosten van elektriciteit en hennepstekken in mindering gebracht op het voordeel, maar andere kosten werden niet in aanmerking genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 9.122,40, dat de veroordeelde aan de staat moet betalen.
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de verplichting tot betaling opgelegd aan de veroordeelde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. S. Timmermans als voorzitter fungeerde, bijgestaan door mr. J.V. Nolta en mr. C.J. Hoedt. De uitspraak werd openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen.