ECLI:NL:RBNNE:2021:1178

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 228
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitspraak op bezwaar inzake proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

Op 8 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoekster en de heffingsambtenaar van de Werkmaatschappij 8KTD. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 december 2020. Verzoekster had beroep ingesteld tegen deze uitspraak, maar na het indienen van het beroep heeft de verweerder alsnog de door verzoekster gevraagde proceskostenvergoeding voor het hoorgesprek toegekend. Verzoekster trok vervolgens haar beroep in en verzocht de rechtbank om de verweerder te veroordelen in de proceskosten op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, waarop verzoekster heeft gereageerd.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat, hoewel de verweerder heeft gesteld dat het onredelijk was om beroep in te stellen, verzoekster het recht had om dit te doen. De rechtbank concludeert dat de verweerder in de proceskosten van verzoekster moet worden veroordeeld, en stelt deze kosten vast op € 267. De rechtbank wijst verzoekster erop dat de proceskostenveroordeling niet het griffierecht omvat, en dat verzoekster zich hiervoor rechtstreeks tot de verweerder moet wenden.

De uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier, en wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de uitspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de Werkmaatschappij 8KTD, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 3 december 2020 beroep ingesteld.
Na het indienen van het beroep heeft verweerder alsnog de door verzoeker gevraagde proceskostenvergoeding voor het hoorgesprek toegekend.
Vervolgens heeft verzoeker bij brief van 8 februari 2021 zijn beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht om op de voet van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over te gaan tot veroordeling in de proceskosten.
De rechtbank heeft bij brief van 9 februari 2021 verweerder in de gelegenheid gesteld ter zake van dit verzoek een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Verzoeker heeft op het verweerschrift gereageerd bij brief van 19 maart 2021.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.
2. Voor de situatie dat het beroep wordt ingetrokken, omdat verweerder aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen, bepaalt artikel 8:75a van de Awb dat de rechtbank verweerder in de kosten van de procedure kan veroordelen.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep was gericht tegen de door verweerder bij de uitspraak op bezwaar genomen beslissing inzake de vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Verweerder heeft naar aanleiding van dit beroep alsnog de door verzoeker gevraagde vergoeding van de kosten voor het hoorgesprek toegekend.
4. Verweerder stelt dat het onredelijk en voorbarig was om tegen de bij de uitspraak op bezwaar genomen beslissing inzake de kostenvergoeding beroep in te stellen. Hij wijst er daarbij op dat hij er in de uitspraak op bezwaar voor het geval verzoeker een andere mening is toegedaan aangaande de toegekende kostenvergoeding, op heeft gewezen dat verzoeker contact op kan nemen met de behandelend ambtenaar.
5. De rechtbank verwerpt het standpunt van verweerder. Zoals verzoeker terecht stelt, eindigt met het doen van uitspraak op bezwaar de bezwaarprocedure bij verweerder. Tegen deze uitspraak kon verzoeker op grond van de Awb alleen ageren door het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank. Dat verzoeker ervoor heeft gekozen om deze wettelijke beroepsprocedure te volgen zonder eerst (op buitenwettelijke wijze) contact met verweerder op te nemen, kan hem naar het oordeel van de rechtbank dus niet worden tegengeworpen.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de door verzoeker voor de beroepsfase gemaakte proceskosten moet worden veroordeeld. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 267 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 0,5).
7. De rechtbank wijst verzoeker erop dat een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb niet het griffierecht kan omvatten. Verzoeker dient zich met het verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht (€ 49) rechtstreeks tot verweerder te wenden (zie artikel 8:41, zevende lid, van de Awb).

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek toe;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 267.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier, op 8 april 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier
w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.