Op 13 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel. De zaak kwam voort uit een aangifte van een vrouw die stelde dat zij door de verdachte was geworven en gedwongen om in de prostitutie te werken. De verdachte, geboren in 1975 en woonachtig in Nederland, werd bijgestaan door advocaat mr. C.J.J. Visser, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga. Tijdens de zitting op 30 maart 2021 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 34 maanden eiste.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen kritisch beoordeeld. De aangeefster had verklaard dat zij in 2009 naar Nederland was gekomen onder de indruk van een lucratieve baan als gezelschapsdame, maar eenmaal in Nederland bleek dat zij in de prostitutie moest werken. De rechtbank constateerde echter dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent waren en dat er onvoldoende steunbewijs was voor de beschuldigingen van dwang en uitbuiting. De rechtbank merkte op dat de aangeefster, ondanks haar angst voor de verdachte, belangrijke beslissingen zelfstandig kon nemen en dat er periodes waren waarin zij niet onder de invloed van de verdachte stond.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen, omdat de aangifte en de verklaringen van getuigen niet overtuigend genoeg waren om tot een veroordeling te komen. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. J.V. Nolta als voorzitter, en is een voorbeeld van de noodzaak van voldoende bewijs in strafzaken.