In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 9 april 2021 uitspraak gedaan in twee samenhangende verzoeken om voorlopige voorzieningen, geregistreerd onder de nummers LEE 21/316 en LEE 21/646. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R. Oosterbroek, hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld. Het eerste besluit, genomen op 23 december 2020, wees een handhavingsverzoek van verzoekers af, terwijl het tweede besluit, van 22 februari 2021, twee lasten onder dwangsom oplegde aan derde-partij, die zonder omgevingsvergunning sleufsilo's had gebouwd op zijn perceel. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het handhavingsverzoek van verzoekers redelijke kans van slagen heeft, omdat verweerder niet had mogen afwijzen, gezien de handhaving die inmiddels was opgestart tegen derde-partij.
Tijdens de zitting op 6 april 2021 zijn alle partijen verschenen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen beletsel is om het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten, en dat de rechtbank bevoegd is in de hoofdzaak. De rechter heeft vastgesteld dat de handhaving door verweerder op de kernactiviteiten van derde-partij in gang is gezet, maar dat er nog onduidelijkheid bestaat over andere activiteiten op het perceel. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de begunstigingstermijn tot 1 mei 2021 niet onredelijk lang is en dat verweerder de belangen van derde-partij in zijn beoordeling heeft kunnen betrekken.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, omdat er geen aanleiding was om naast de opgelegde last onder dwangsom een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak is openbaar gemaakt op de maandag na de uitspraakdatum, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.