ECLI:NL:RBNNE:2021:143

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
LEE 20/1763
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor mijnbouwschade aan woning in Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over schadevergoeding als gevolg van mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld. Eiser, eigenaar van een woning in Groningen, had een verzoek ingediend om schadevergoeding voor schade aan zijn huis, die volgens hem was veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen, voorheen de Minister van Economische Zaken en Klimaat, was de verweerder in deze zaak. Bij besluit van 6 december 2019 werd aan eiser een schadevergoeding van € 13.805,42 toegekend, maar dit bedrag werd door eiser betwist. Eiser stelde dat de door verweerder berekende herstelkosten niet klopten en dat hij recht had op vergoeding van hogere kosten zoals vermeld in een offerte van een aannemer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van de schadevergoeding met betrekking tot de schades 4 en 5 en de verhuiskosten in geschil waren. Eiser voerde aan dat de herstelkosten onduidelijk waren en dat de kosten van de door hem ingeschakelde aannemer vergoed moesten worden. De rechtbank oordeelde dat de deskundigen van verweerder een uniform calculatiemodel hadden gebruikt voor de begroting van de herstelkosten, en dat deze methode voldoende onderbouwd was. Eiser's argumenten werden niet gevolgd, behalve voor de verhuiskosten, die ten onrechte niet waren meegenomen in de schadevergoeding.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de schadevergoeding betrof, en verhoogde de schadevergoeding met € 1.000,-- tot een totaal van € 14.805,42, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de datum van uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/1763

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
en
het Instituut mijnbouwschade Groningen (voorheen de Minister van Economische Zaken en Klimaat),verweerder
(gemachtigde: mr. K. Winterink).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser in totaal een bedrag van € 13.805,42 aan schadevergoeding toegekend. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door R.F.G. Frankort.

Overwegingen

Feiten
1. Op 24 december 2018 heeft eiser verzocht om vergoeding van schade aan zijn huis aan [adres] te [woonplaats] door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld.
1.1
Op 18 april 2019 heeft bouwbedrijf Iden B.V. uit Noordbroek een schadeopname gedaan in de woning van eiser. Op 7 mei 2019 heeft deskundige K. Laanstra in opdracht van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (de TCMG) een adviesrapport uitgebracht naar aanleiding van de schadeopname van 18 april 2019.
1.2
Op 3 oktober 2019 heeft deskundige R. Buijs in opdracht van de TCMG een adviesrapport uitgebracht naar aanleiding van de schadeopname van 18 april 2019.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een schadevergoeding van
€ 13.805,42 toegekend. Verweerder heeft hierbij bepaald dat de schadevergoeding bestaat uit een vergoeding voor het herstel van de schade ten bedrage van € 12.709,21, een vergoeding van bijkomende kosten ten bedrage van € 840,-- en de verschuldigde wettelijke rente ten bedrage van € 256,21. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat deskundige R. Buijs, na herbeoordeling, heeft geconcludeerd dat voor de schades 2, 3 en 6 een causaal verband met mijnbouw niet valt uit te sluiten en bij de schades 1, 4, 5 en 7 wel. Echter de deskundige heeft het bewijsvermoeden ten aanzien van die laatste 4 schades, aldus verweerder, onvoldoende weerlegd en daarom wordt afgeweken van het advies van Buijs en worden ook de herstelkosten voor die schades vergoed.
3. Eiser heeft bezwaar ingesteld tegen het primaire besluit. Tijdens de bezwaarfase is door de bezwaaradviescommissie aan deskundige Frankort verzocht om nadere informatie. In zijn antwoord op 6 april 2020 heeft Frankort een begroting van kosten gemaakt waarin hij onder andere een post van € 1.000,-- voor ‘uitruimen, opslaan en inruimen woonkamer’ heeft opgenomen (de verhuiskosten).
4. In het advies van 15 mei 2020 heeft de bezwaaradviescommissie - onder meer en samengevat – uiteengezet dat in beginsel een schadevergoeding de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand dient te brengen waarin hij zou verkeren als de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. De omvang van de schade wordt bepaald door de vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest als het schadeveroorzakende feit niet had plaatsgevonden. Volgens de bezwaaradviescommissie is de door eiser ingebrachte offerte van Mulder gebaseerd op een herstelmethodiek die een verbetering van de bestaande situatie oplevert: het aanbrengen van een ander type vloer dan de huidig aanwezige Semcolori vloer leidt tot een wezenlijk ander resultaat. Hierdoor is er geen goede vergelijking mogelijk tussen de calculatie van Buijs en de offerte van Mulder, aldus de bezwaaradviescommissie.
4.1
In het bestreden besluit heeft verweerder - onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie - het bezwaar ongegrond verklaard.
Beoordeling van het geschil
5. Eiser voert samengevat weergegeven aan dat hij de door verweerder berekende herstelkosten betwist en dat hij vergoeding wil van de kosten zoals die zijn opgenomen in de factuur van firma Mulder, alsmede van de door Frankort vermelde verhuiskosten.
6. Verweerder geeft in het verweerschrift - onder meer en samengevat - aan dat de door hem ingeschakelde deskundigen één uniform calculatiemodel hebben opgesteld waarmee herstelkosten worden begroot. Bij de ontwikkeling van dit model is ruimhartigheid het uitgangspunt geweest, zowel ten aanzien van de gehanteerde prijzen als ten aanzien van de tijd die noodzakelijk wordt geacht voor de uitvoering van de herstelwerkzaamheden. Uitgangspunt bij de begroting van (vermogens)schade is dat degene die schade heeft geleden zoveel als mogelijk moet worden teruggebracht in de toestand waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan. Deskundige Buijs heeft voor de schades 4 en 5 een herstelmethodiek geadviseerd die uitgaat van “reparatie scheuren in dekvloeren” en het aanbrengen van een “speciedekvloer met betoonlook”. Bij het bepalen van de herstelkosten heeft Buijs gebruik gemaakt van het calculatiemodel. Deskundige Frankort heeft vervolgens nader gemotiveerd waarom het niet mogelijk is om voor de gecalculeerde bedragen voor schades 4 en 5 een nadere onderbouwing te geven. Vervolgens heeft Frankort uiteengezet dat eiser tot een hoger bedrag voor het herstellen van de schade komt doordat in de door eiser overgelegde offerte uit is gegaan van een duurdere herstelmethode, de Wall2floor-methode. Kosten van verbetering worden echter niet vergoed. Ten slotte wijst verweerder er op dat de vloer is aangebracht na aankoop van de woning in december 2015 en er zich nadien geen trillingen door aardbevingen hebben voorgedaan die enige kans geven op schade aan de woning.
7. Ter zitting heeft Frankort verklaard dat de huidige Semcolori vloer schade heeft opgelopen en dat deze schade vergoed dient te worden. De offerte is ook op deze schade gebaseerd. Er is schade vastgesteld in de Semcolori vloer, niet in de ondervloer, vergoeding op basis van toepassing van het Wall2floor-systeem is daarom niet aan de orde. Hierbij heeft Frankort aangegeven dat er na december 2015, het moment dat eiser de woning heeft gekocht en de vloer is gelegd, geen sprake is geweest van zodanig aardbevingen dat de ondervloer beschadigd kan zijn door trillingen van aardbevingen. Frankort heeft er hierbij op gewezen dat er sprake dient te zijn van bevingen van meer dan 2 mm/s om cosmetische scheuren te krijgen. De trillingen die bij de woning van eiser na december 2015 hebben plaatsgevonden hadden allen een trillingssnelheid van minder dan 2 mm/s.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat uitsluitend de hoogte van het schadebedrag met betrekking tot de schades 4 en 5 en de verhuiskosten in geschil zijn.
10. Eiser werpt in beroep de vraag op wat het verschil is in de herstelkosten van de dekvloeren bij schade 4 en schade 5. Ook wijst hij er op dat bij deze schades, anders dan bij schade 1, geen werkwijze is aangegeven. Hij stelt zich hierbij op het standpunt dat als het onduidelijk is hoe de schade hersteld moet worden, ook niet kan worden vastgesteld welke kosten moeten worden vergoed. Dit betoog slaagt niet. Bij de vaststelling van de hoogte van de herstelkosten zijn de deskundigen uitgegaan van het calculatiemodel dat verweerder standaard gebruikt. De gehanteerde prijzen volgen uit dit systeem. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de schade op deze manier worden begroot. De rechtbank verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 18 december 2020 (ECLI:NL:RBNNE: 2020:4535), waarin wordt ingegaan op de wijze waarop de in het model gehanteerde prijzen zijn vastgesteld en is geoordeeld dat die prijzen voldoende zijn onderbouwd. In eisers stellingen en stukken ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat dit model niet als basis voor de berekening mag worden gebruikt. Van belang is dat eiser de totstandkoming van prijzen in het model - gebaseerd op uniforme marktinformatie - niet heeft betwist en zijn betwisting vooral is gebaseerd op de factuur van de firma Mulder en een overzicht van werkzaamheden zoals die volgens eiser moeten plaatsvinden. Deze stukken, wat daar verder ook van zij, zijn ontoereikend om niet uit te gaan van de prijzen in het model. In zoverre treft het beroep dan ook geen doel.
11. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn standpunt dat de in de factuur Mulder genoemde werkzaamheden moeten worden vergoed. Die kosten hebben betrekking op werkzaamheden aan de Semcolorinvloer en de ondervloer, waarbij wordt uitgegaan van toepassing van het Wall2floor systeem. Voor het herstel van de Semcolori vloer is het op zichzelf genomen, zo heeft eiser ter zitting ook verklaard, niet nodig dat er ook werkzaamheden aan de ondervloer plaatsvinden. Eiser wil toepassing van het Wall2floor systeem omdat daarmee wordt geborgd dat hij garantie heeft op de (onder)vloer. Daarmee wil hij meer dan een technisch herstel van de schade. Gesteld noch gebleken is echter dat de vergoeding van die kosten nodig is om er voor te zorgen dat eiser wordt teruggebracht in de toestand waarin hij had verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet had voorgedaan. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat niet alleen de Semcolori vloer maar ook de ondervloer is beschadigd, wordt die stelling niet gevolgd. Dergelijke schade blijkt niet uit de rapportages van de deskundigen, is door Frankort ter zitting ontkend en wordt door eiser niet onderbouwd.
12. Het beroep treft wel doel voor zover het zich richt tegen het ontbreken in de begroting van de verhuisvergoeding. Op 6 april 2020 heeft Frankort in zijn begroting
€ 1.000,- aan verhuiskosten opgenomen. De rechtbank stelt vast dat, zoals ter zitting ook door de gemachtigde van verweerder is bevestigd, in het primaire en bestreden besluit dit bedrag niet wordt genoemd. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat het niet in de calculatie is meegenomen omdat die kosten nog niet zijn gemaakt. Die stelling is echter niet houdbaar: de kosten hoeven ook niet al te zijn gemaakt. De rechtbank houdt het er daarom voor dat sprake is van een verzuim en de verhuiskosten ten onrechte niet zijn toegekend.
Het beroep wordt, gelet hierop, gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd, voor zover daarin is bepaald dat eiser een schadevergoeding van in totaal € 13.805,42 wordt toegekend. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien en de toegekende schadevergoeding vermeerderen met € 1.000,--, tot een totaal van € 14.805,42, vermeerderd met wettelijke rente. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
13. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13.1
Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten in beroep. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld. Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van het Bpb ziet de rechtbank daarnaast aanleiding om de door eiser gemaakte reiskosten te vergoeden. In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van Bpb is voor de vergoeding van reiskosten artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 van overeenkomstige toepassing verklaard. Deze bepaling schrijft de volgende tarieven voor: reiskosten per openbaar vervoer laagste klasse dan wel een kilometervergoeding van € 0,28 per km als openbaar vervoer niet (voldoende) mogelijk is. De reiskosten van eiser stelt de rechtbank, op de voet van het Bpb vast op € 19,32. Hierbij is uitgegaan van een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer, nu het reizen met het openbaar vervoer voor eiser ten tijde van de zitting gelet op zijn medische situatie niet mogelijk was.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin de hoogte van de schadevergoeding is
vastgesteld op € 13.805,42;
- bepaalt dat de aan eiser toe te kennen schadevergoeding € 14.805,42, bedraagt,
vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het
bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 19,32.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier, op 20 januari 2021. De uitspraak wordt
openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.