ECLI:NL:RBNNE:2021:1510

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
NL21.2980
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de niet-in behandeling name van een asielaanvraag op grond van verantwoordelijkheid van Duitsland en medische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van een eiser van Soedanese nationaliteit. De eiser had op 23 augustus 2019 in Malta asiel aangevraagd en was op 7 november 2019 aan Duitsland overgedragen. Op 26 augustus 2020 diende de eiser een nieuwe asielaanvraag in Nederland in, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 april 2021, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, is het onderzoek gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfels bestonden over de opgegeven leeftijd van de eiser, die zich als minderjarig had gepresenteerd. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 28 januari 2021 geoordeeld dat er aanleiding was voor nader onderzoek naar de leeftijd van de eiser, gezien de verschillende geboortedata die in Duitsland waren geregistreerd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de overdracht van de eiser aan Duitsland niet alleen afhankelijk is van de leeftijd, maar ook van de medische situatie van de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende zorgvuldigheid is betracht in de voorbereiding van het bestreden besluit, met name met betrekking tot de medische problematiek van de eiser, die onder behandeling staat voor tuberculose. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak van de rechtbank in acht moet worden genomen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.2980

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

geboren op [geboortedatum 2] ,
van Soedanese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.2981, plaatsgevonden op 1 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Er is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit is het hierna volgende voorafgegaan.
1.1.
Eiser heeft op 23 augustus 2019 in Malta asiel aangevraagd. Eiser is op basis van relocatie op 7 november 2019 overgedragen aan Duitsland. Op 7 november 2019 is een door eiser in Duitsland gedane asielaanvraag geregistreerd.
1.2.
Op 26 augustus 2020 is door eiser in Nederland asiel aangevraagd. Als geboortedatum is [geboortedatum 1] opgegeven.
1.3.
Uit het rapport van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) van 26 augustus 2020 volgt dat twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Zij hebben geconcludeerd dat er verder onderzoek naar de leeftijd moet plaatsvinden. Op
29 september 2020 is door de medewerker van de IND geconcludeerd dat eiser evident minderjarig is. Vervolgens is besloten onderzoek op te starten in Malta en Duitsland.
1.4.
Op 23 oktober 2020 is aan de Duitse autoriteiten het volgende bericht:
“In the Netherlands the person concerned stated that he is born in [jaar] , but he cannot prove this with original documents and in the Netherlands there is considerable doubt about the stated minority.”
1.5.
Op 28 oktober 2020 zijn de Duitse autoriteiten akkoord gegaan met terugname. Daarbij is het volgende bericht: eiser is in Duitsland bekend als [alias] , geboren op
[geboortedatum 2] . De alias uit Nederland is eveneens vermeld. Hierop heeft de IND een wijzigingsverzoek bij de AVIM ingediend.
1.6.
Naar aanleiding van een uitgebracht voornemen is op 7 december 2020 een zienswijze uitgebracht, begeleid door een brief van A.R. Verhage, kinderarts kinderinfectieziekten en immunologie bij het UMCG. Zij heeft beschreven welke onderzoeken zijn ingezet, dat de verdenking van tuberculose hoog is en dat het in dit stadium voor haar zeer moeilijk is de zorg over te dragen aan een andere arts.
1.7.
Bij besluit van 24 december 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.8.
Op 29 december 2020 is in beroep onder meer het volgende aangevoerd:
‘[eiser] blijft van mening dat [verweerder] navraag bij Duitsland had dienen te doen naar de vraag welke leeftijd daar gehanteerd wordt. (…) De zorgvuldigheid vereist dat er een leeftijdsonderzoek plaatsvindt.’
1.9.
Bij brief van 12 januari 2021 is door A.R. Verhage, kinderarts, gewezen op de kans dat de tuberculose van eiser weer opvlamt en bericht dat het van belang is dat eiser onder behandeling van het UMCG kan blijven zolang hij behandeld wordt.
1.10.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft voornoemd beroep bij uitspraak van 28 januari 2021 (NL20.22029) gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. In deze uitspraak is het navolgende overwogen:
‘Verweerder voert aan dat op het moment dat er twijfel bestaat over de leeftijd van een vreemdeling er, conform de Werkinstructie 2018/19, onderzoek moet plaatsvinden. Verweerder heeft in het geval van eiser de meerderjarige leeftijd die geregistreerd staat in Duitsland en Malta overgenomen.
(…)
In beginsel kan dus, als er sprake is van twijfel over de leeftijd, volstaan worden met het overnemen van de registratiedatum in die landen. In deze zaak zijn echter door Duitsland in het claimakkoord twee geboortedata vermeld, waaronder de geboortedatum die eiser in Nederland heeft opgegeven.
(…)
De enkele verwijzing naar de registratiedata in Duitsland en Malta is in dit geval onvoldoende. Verweerder had op grond van bovenstaande aanleiding moeten zien te twijfelen aan die gegevens en nader onderzoek moeten (laten) doen naar de leeftijd van eiser.’
1.11.
Naar aanleiding van het Duitse claimakkoord is door de Nederlandse liaison ambtenaar in Nürnberg contact opgenomen met de Duitse autoriteiten. De volgende informatie is op 9 februari 2021 ontvangen:
‘In Duitsland is betrokkene geregistreerd als: [alias] , geboren op [geboortedatum 2] , [land] . Deze gegevens zijn geregistreerd op grond van zijn eigen verklaringen, want betrokkene heeft ten tijde van zijn asielaanvraag in Duitsland geen identiteitsdocumenten overgelegd.
(…)
Alias 2 (geboren op [geboortedatum 1] , Soedan) is geregistreerd naar aanleiding van de gegevens die in het terugnameverzoek van Nederland zijn vermeld.’
1.11.
Op 10 februari 2021 is het voornemen uitgebracht de aanvraag niet in behandeling te nemen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
1.12.
Op 18 februari 2021 is een zienswijze ingediend.
2. Bij besluit van 26 februari 2021 heeft verweerder eisers aanvraag, onder handhaving van zijn voornemen, niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In aanvulling op zijn voornemen heeft verweerder gesteld dat in overeenstemming met zijn beleid in paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 en werkinstructie 2018/19 de leeftijdsschouw van eiser op juiste wijze heeft plaatsgevonden. Gelet het interstatelijk vertrouwensbeginsel gaat verweerder ervan uit dat de registratie in Duitsland zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft daarom
[geboortedatum 3] als geboortedatum geregistreerd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de registratie in Duitsland onjuist is en hij heeft geen identificerende documenten overgelegd om zijn gestelde minderjarigheid aan te tonen, aldus verweerder. Aan de door eiser overgelegde kopie van een age assessment certificate heeft verweerder geen waarde gehecht, omdat op grond daarvan de gestelde minderjarigheid van eiser niet kan worden vastgesteld. Verweerder is niet gebleken van belemmeringen voor de feitelijke overdracht van eiser aan de autoriteiten van Duitsland. Verweerder ziet geen reden voor het laten uitvoeren van een medisch onderzoek.
2.1.
Eiser heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd betwist. De rechtbank zal hierna op de door eiser aangevoerde gronden ingaan.
3. In geschil is vooreerst de leeftijd. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij zeventien jaar is, terwijl hij volgens de in Duitsland geregistreerde gegevens 22 jaar zou zijn.
3.1.
Verweerder heeft een leeftijdsschouw gehouden. Vanwege twijfel over de opgegeven (minderjarige) leeftijd is verder onderzoek opgestart. In lijn met werkinstructie 2018/19 is onderzoek gedaan in een andere lidstaat en de daar bekende leeftijdsgegevens. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak van 28 januari 2021 reeds geoordeeld dat op goede gronden is geconcludeerd dat er een noodzaak is tot nader onderzoek.
3.2.
Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van 28 januari 2021 in Duitsland opheldering gevraagd over de twee geboortedata die in de Duitse stukken zijn vermeld. Hieruit blijkt genoegzaam dat in Duitsland wordt uitgegaan van [geboortedatum 2] als geboortedatum en dat de tweede geboortedatum ( [geboortedatum 1] ) enkel een overname is uit het door Nederland gedane claimverzoek.
3.3.
Gelet op deze reactie, en vaste rechtspraak hieromtrent (ECLI:NL:RVS:2017:2219 en ECLI:NL:RVS:2019:2957) slaagt het betoog van eiser niet. De door hem overgelegde (aanvullende) stukken geven geen afdoende verklaring voor de in Duitsland geregistreerde datum en kunnen evenmin afdoen aan die registratie.
4. Met betrekking tot de medische problematiek overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat: de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening in omstandigheden waarin die overdracht een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de betrokkene, een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van dat artikel zou vormen (Hof van Justitie 16 februari 2017, C.K., C-578/16, ECLI:EU:C:2017:127). De autoriteiten van de lidstaat die moet overdragen en, in voorkomend geval, de rechterlijke instanties van die lidstaat dienen iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van de betrokkene weg te nemen door de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen opdat de overdracht kan plaatsvinden in omstandigheden waarin de gezondheidstoestand van die persoon passend en voldoende kan worden beschermd. Eiser moet het besluit om hem ondanks zijn gezondheidstoestand over te dragen en de vraag of eventuele door verweerder te nemen voorzorgsmaatregelen volstaan, kunnen laten toetsen in de procedure over het overdrachtsbesluit en niet pas in een procedure tegen de feitelijke overdracht (ABRvS
20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:560).
4.2.
Uit de onder 1.6. en 1.9. aangehaalde brieven van de kinderarts blijkt dat er sprake is van een intensieve behandeling, dat eiser is gestart met medicijnen tegen tuberculose en dat de kinderarts wil voorkomen dat eiser mogelijk resistent zal worden voor de gangbare therapie. Er zijn strikte controles afgesproken en benadrukt is dat het zeer moeilijk is de zorg over te dragen aan een andere arts in het algemeen en een arts in het buitenland in het bijzonder.
4.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de brieven aangehaald en overwogen dat uit deze brieven blijkt dat de overdracht naar een Duitse behandelaar gecompliceerd zou kunnen zijn.
4.4.
Onder deze omstandigheden is van groot belang dat verweerder de nodige voorzorgsmaatregelen treft opdat de overdracht kan plaatsvinden in omstandigheden waarin de gezondheidstoestand van eiser passend en voldoende kan worden beschermd. Daarbij is ook van belang dat de overdracht van eiser aan Duitsland goed geregeld moet worden. Uit het bestreden besluit kan -mede gezien de genoemde brieven van de kinderarts- niet blijken dat hier voldoende aandacht voor is geweest. Op dit moment kan de rechtbank niet toetsen welke concrete voorzorgsmaatregelen verweerder heeft genomen om zich ervan te verzekeren dat eisers overdracht geen reëel risico zal inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, en dus ook niet of deze voorzorgsmaatregelen afdoende zijn. De overwegingen in het bestreden besluit op pagina 8 en 9 zijn daarvoor onvoldoende. Gelet hierop is het bestreden besluit op dat onderdeel onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding in de zaak te voorzien. Verweerder dient een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de datum van bekendmaking.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.