ECLI:NL:RBNNE:2021:1564

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
LEE 21/1126
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van ontheffing covid-maatregelen voor huwelijksviering

In deze zaak hebben verzoekers, een echtpaar dat op 23 april 2021 in het huwelijk wil treden, de burgemeester van de gemeente Oldambt verzocht om ontheffing van de covid-maatregelen. Deze maatregelen, die zijn vastgelegd in de Wet publieke gezondheid (Wpg), verbieden groepsvorming en het openstellen van publieke plaatsen. Verzoekers willen hun huwelijksviering vieren in restaurant en bowlingcentrum 'In den Stallen' te Winschoten, samen met hun kinderen en kleinkinderen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester zijn wettelijke plicht heeft nageleefd door advies te vragen aan de GGD en de Veiligheidsregio Groningen, die beide negatief adviseerden over het ontheffingsverzoek. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een ontheffing rechtvaardigen. De volksgezondheid is een zwaarwegend belang en de covid-wetgeving is bedoeld ter bescherming daarvan. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen situatie is waarin uitstel niet mogelijk is, zoals bij een begrafenis of acute levensbedreigende situaties. De voorzieningenrechter concludeert dat de argumenten van verzoekers niet voldoende zijn om tot een andere beslissing te komen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1126

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 april 2021 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats verzoekers] verzoekers,

en

de burgemeester van de gemeente Oldambt, verweerder(gemachtigde: D. Davids).

Procesverloop

In het besluit van 6 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoekers om ontheffing te verlenen op grond van de Wet publieke gezondheid (de Wpg) afgewezen.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft gedingstukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2021. Verzoekers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en
[persoon 1] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de beoordeling van het onderhavige verzoek. De huwelijksceremonie is gepland op 23 april 2021.
3. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
3.1.
Zoals gezegd, verzoekers zijn van plan om op 23 april 2021 in het huwelijk te treden in Delfzijl. Groepsvorming bij de huwelijksvoltrekking zelf is krachtens de Wpg toegestaan. Bij die voltrekking mogen maximaal 30 personen in groepsverband aanwezig zijn.
3.2.
Verzoekers hebben verweerder verzocht om ontheffing te verlenen van de covid-maatregelen betreffende groepsvorming en het niet openstellen van een publieke plaats ten behoeve van hun huwelijksviering. Zij zijn van plan om het feit dat zij zijn getrouwd op 23 april 2021 te vieren in restaurant en bowlingcentrum ‘In den Stallen’ te Winschoten (het restaurant) samen met hun zes kinderen en drie kleinkinderen, na de huwelijksceremonie. Zij willen daar samen gaan bowlen en steengrillen. Met het restaurant hebben verzoekers daarover afspraken gemaakt.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder op grond van de Wpg aanzienlijke ruimte heeft bij het beoordelen van zo’n ontheffingsverzoek. In artikel 58e, tweede lid, van de Wpg is vastgelegd dat verweerder ontheffing kan verlenen met het oog op bijzondere omstandigheden. Voordat hij een beslissing neemt over zo’n verzoek is hij op grond van die wet verplicht om advies te vragen aan de gemeentelijke gezondheidsdienst (de GGD). Ook staat in die wet dat hij geen ontheffing verleent als het belang van de bestrijding van de epidemie zich daartegen naar zijn oordeel verzet. Hij betrekt bij zijn belangenafweging in ieder geval de aard van de plaats, de aard van de activiteit en het aantal personen waarop de te verlenen ontheffing betrekking heeft en de gevolgen die verlening van de ontheffing zou hebben voor de naleving van een veilige afstand tot andere personen.
3.4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in dit geval heeft voldaan aan zijn wettelijke plicht om advies aan de GGD te vragen. Ook heeft hij advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Groningen (de Veiligheidsregio). Beide instanties hebben een negatief advies aan verweerder gegeven. Op basis van die adviezen heeft verweerder het ontheffingsverzoek afgewezen.
3.4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het te nemen besluit op bezwaar meer aandacht moet besteden aan het advies dat hij van de GGD heeft gekregen. Pas op de zitting is duidelijk geworden dat verweerder mondeling van de GGD te horen heeft gekregen dat die dienst haar negatieve advies baseert op het negatieve advies van de Veiligheidsregio van 31 maart 2021. Die feiten blijken niet uit het bestreden besluit. In dat motiveringsgebrek ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de GGD op 15 april 2021 per mail aan verweerder nader heeft toegelicht waarom zij een negatief advies heeft gegeven.
3.5.
Over de bijzondere omstandigheden wordt als volgt overwogen.
3.5.1
Verzoekers voeren op dit punt – samengevat – aan dat zij vanwege de covid-maatregelen nergens samen met hun kinderen en kleinkinderen hun huwelijk kunnen vieren. Het huwelijk is voor hen een unieke gebeurtenis, waarbij de kinderen van de partners elkaar kunnen leren kennen. Verzoekers stellen ook dat vijf van de elf aanwezigen in de risicogroep vallen, dat zij zich allemaal zullen testen met sneltesten en dat met het restaurant afspraken zijn gemaakt om veilig samen te kunnen komen. Zonder ontheffing zal het voor een deel van de familie ook moeilijk zijn om op een goede manier bij het huwelijk aanwezig te zijn: zij moeten vanuit Doetinchem reizen terwijl de wegrestaurants dicht zijn en ook in het stadhuis in Delfzijl geen gelegenheid is om te eten of drinken. Als geen ontheffing wordt verleend zullen verzoekers genoodzaakt zijn om na de huwelijksvoltrekking buiten samen te komen, waardoor juist meer kans op besmetting ontstaat. Zij worden zo gedwongen om burgerlijk ongehoorzaam te zijn. Verzoekers stellen dat de covid-maatregelen op die manier juist een gevaar voor hen vormen. Daarnaast wijzen verzoekers naar grote evenementen die wel doorgaan en waarbij duizenden mensen aanwezig zijn: dat kan kennelijk wel.
3.5.2.
Verweerder volhardt in zijn standpunt dat er geen ontheffing kan worden verleend.
3.5.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een ontheffing rechtvaardigen. Verweerder heeft de negatieve adviezen van de GGD en de Veiligheidsregio (terecht) zwaar laten wegen in zijn besluitvorming: de volksgezondheid is een zwaarwegend belang en de covid-wetgeving strekt ter bescherming daarvan. Er is geen sprake van een situatie waarin geen uitstel mogelijk is, zoals bij een begrafenis of bij een acute levensbedreigende situatie. De gemachtigde van verweerder heeft daarnaast ter zitting toegelicht waarom ook de veiligheidsmaatregelen die verzoekers willen gaan treffen niet tot een ontheffing kunnen leiden. Hij heeft verklaard dat op dit moment het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames nog erg hoog is, dat het samenkomen van de familie betekent dat er meer reisbewegingen zijn dan strikt noodzakelijk, en dat het zelf testen onvoldoende garanties biedt. Het belang van volksgezondheid weegt voor verweerder zo zwaar dat ook dit risico niet aanvaardbaar is. De voorzieningenrechter vindt dit niet onredelijk.
3.6.
Ook wat verzoekers verder hebben aangevoerd kan niet leiden tot een toewijzing van hun verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. R.A. Schaapsmeerders, griffier, op 21 april 2021. De uitspraak is dezelfde dag uitgesproken in het openbaar.
De griffier is verhinderd om De voorzieningenrechter is verhinderd om
de uitspraak te tekenen de uitspraak te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.