ECLI:NL:RBNNE:2021:1593

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
C/18/204802 / KG ZA 21-54
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over straat- en contactverbod in familiekwestie met minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een moeder, eiseres, en haar vader, gedaagde, over een straat- en contactverbod. Eiseres, die het eenhoofdig gezag heeft over haar minderjarige zoon, vorderde dat gedaagde, de grootvader van de minderjarige, zich gedurende een jaar niet in de nabijheid van haar woning mocht begeven en geen contact mocht opnemen met haar of de minderjarige. De moeder vreesde voor de veiligheid van haar kind en had eerder al geprobeerd het contact tussen gedaagde en de minderjarige te beperken. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde stelselmatig inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer van eiseres en de minderjarige, en dat zijn gedrag onacceptabel was. De rechter wees de vorderingen van eiseres toe, inclusief een dwangsom van € 250,- per overtreding, met een maximum van € 10.000,-. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 689,01 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Kort-gedingnummer: C/18/204802 / KG ZA 21-54
Vonnis van 26 april 2021van de voorzieningenrechter in kort-geding
inzake
[eiseres],
tevens handelende in haar hoedanigheid van ouder/wettelijke
vertegenwoordiger van
[de minderjarige] ,
hierna ook te noemen eiseres,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.S. Scheffers, kantoorhoudende te Hoogezand,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen gedaagde,
advocaat: mr. K.S. Lindeman, kantoorhoudende te Tolbert.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de dagvaarding van eiseres.
1.2.
Op 9 april 2021 heeft de rechtbank aanvullende stukken namens eiseres ontvangen.
1.3.
Op 12 april 2021 is de zaak mondeling behandeld. Daarbij zijn verschenen en gehoord eiseres en gedaagde, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Lindeman heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
2.2.
Eiseres is de moeder van [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2011 te [geboorteplaats] . Eiseres heeft het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
2.3.
Gedaagde is de vader van eiseres en de grootvader van [de minderjarige] .

3.De vordering

3.1.
Eiseres vordert de rechtbank bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagde te verbieden zich gedurende een jaar na het in deze te wijzen vonnis te begeven in de nabijheid van de woning van eiseres, althans in de [straatnaam 1] , [straatnaam 2] en [straatnaam 3] te [plaatsnaam] ;
II. gedaagde te verbieden gedurende een jaar na het in deze te wijzen vonnis, in persoon, dan wel telefonisch, schriftelijk, via social media, sms of whatsapp, dan wel anderszins contact met eiseres en/of haar minderjarige zoon [de minderjarige] te zoeken;
III. gedaagde te verbieden lasterlijke uitlatingen over eiseres te doen bij de school van [de minderjarige] , de gemeente, het CJG of andere instanties die op een of andere wijze een relatie met eiseres of [de minderjarige] hebben;
IV. te bepalen dat gedaagde voor iedere keer dat hij zich niet aan de in sub 1 en/of sub 2 en/of sub 3 vermelde verboden voldoet, na betekening van dit vonnis aan hem, aan eiseres een dwangsom verbeurt van € 250,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom;
V. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De gedaagde voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eiseres, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eiseres in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

Spoedeisend belang
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang voortvloeit uit de aard van de vorderingen en de recente gebeurtenissen zoals hierna beschreven.
Ontvankelijkheid eiseres
4.2.
Namens gedaagde wordt primair gesteld dat de vordering slechts is ingesteld door eiseres en dat zij niet ook namens [de minderjarige] in het geding is opgetreden. Daarnaast is niet gebleken dat de kantonrechter toestemming heeft gegeven aan eiseres om namens [de minderjarige] in rechte op te treden ingevolge artikel 1:253k van het Burgerlijk Wetboek (BW). De vorderingen ten aanzien van [de minderjarige] moeten om deze reden al worden afgewezen.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres ook namens [de minderjarige] in dit geding is opgetreden, en wel in haar hoedanigheid van ouder belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Hoewel in de aanhef in de dagvaarding niet expliciet is genoemd dat eiseres ook namens haar zoon optreedt, blijkt dit wel duidelijk uit de inhoud van de dagvaarding. Eiseres is hiertoe ook bevoegd nu zij als ouder met het eenhoofdig gezag is belast en daarmee ingevolge artikel 1:245 en 1:247 BW de wettelijke vertegenwoordiger is van [de minderjarige] en daarmee [de minderjarige] in en buiten rechte kan vertegenwoordigen. Artikel 1:253k BW ziet op de bewindvoering omtrent het vermogen van een minderjarige. Nu onderhavig geding niet ziet op de bewindvoering omtrent het vermogen van [de minderjarige] , is dit artikel niet van toepassing.
Straat- en contactverbod
4.4.
De vraag waarover de voorzieningenrechter zich vervolgens moet buigen, is of het gedrag van gedaagde de afgelopen tijd zodanig is geweest dat dit vergaande maatregelen als een straat- en contactverbod rechtvaardigt. Een straat- en contactverbod, zoals eiseres vordert, maken een inbreuk op het recht van gedaagde om vrijelijk te communiceren en zich vrijelijk te verplaatsen. Voor toewijzing van dergelijke verboden dient in hoge mate aannemelijk te zijn dat er feiten en omstandigheden zijn die zo'n inbreuk rechtvaardigen.
4.5.
De voorzieningenrechter is gelet op de stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gekomen van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn om het gevraagde straat- en contactverbod toe te wijzen en overweegt hiertoe als volgt. Al langere tijd is gedaagde het niet eens met de beslissingen die eiseres neemt inzake de opvoeding van [de minderjarige] . Zo heeft gedaagde er grote moeite mee dat [de minderjarige] Ritalin gebruikt en is hij het niet eens met de beslissing van eiseres om met bepaalde familieleden geen of minder contact te hebben. Eiseres ervaart dat gedaagde zijn mening aan haar en [de minderjarige] wil opleggen en niet stopt totdat gebeurt wat hij wil. Eiseres ervaart zijn bemoeienis als erg dwingend en onwenselijk. Ook maakt zij zich zorgen over de invloed hiervan op [de minderjarige] , omdat gedaagde ook naar hem erg dwingend is in het opleggen van zijn mening en [de minderjarige] uithoort over de situatie thuis. Eiseres wil [de minderjarige] hiertegen beschermen. Gedaagde is echter van mening dat er wat moet veranderen en heeft daartoe vele personen en instanties benaderd, waaronder de gemeente, zorgverleners en de school van [de minderjarige] , om aldaar zijn zorgen en ongenoegen over eiseres en haar manier van opvoeden van [de minderjarige] te uiten. Uit de stukken blijkt dat verschillende instanties inmiddels bekend zijn met gedaagde en zijn verhaal en eiseres op de hoogte brengen wanneer er contact is geweest met gedaagde. In september 2020 heeft eiseres alle contact tussen gedaagde en haar en [de minderjarige] willen verbreken. Zij heeft gedaagde uitdrukkelijk verzocht geen contact meer met haar en [de minderjarige] te zoeken. Ondanks dit verzoek blijft gedaagde contact zoeken met [de minderjarige] en instanties benaderen. Op de zitting geeft gedaagde aan dat hij elke dag langs een deel van de route van het taxibusje loopt dat [de minderjarige] van en naar school brengt zodat hij naar [de minderjarige] kan zwaaien, dat hij regelmatig voetbalplaatjes, een Donald Duck of iets anders voor [de minderjarige] door de brievenbus van eiseres doet, dat hij op medisch advies veel wandelt en daarbij ook in de buurt van eiseres komt omdat zij nou eenmaal vlak bij elkaar wonen, en dat hij [de minderjarige] regelmatig op straat tegenkomt. Gedaagde vertelt [de minderjarige] een week voor de zitting voor het laatst te hebben gezien. Dit komt doordat [de minderjarige] niet meer met het taxibusje naar school gaat, maar eiseres [de minderjarige] zelf naar school brengt, omdat [de minderjarige] had aangegeven het vervelend te vinden dat gedaagde steeds langs de route van het busje stond, aldus eiseres.
4.6.
Zeer recent op, 11 maart 2021, heeft er een incident plaats gevonden. Gedaagde zag dat [de minderjarige] overstuur thuis kwam en wilde daarover met eiseres praten. Ook wilde hij naar eigen zeggen met haar praten over haar uitkering en PGB. Eiseres wilde gedaagde echter niet in haar woning laten en heeft met de hulpverlener alle deuren en ramen afgesloten. Gedaagde bleef echter rond de woning lopen en sloeg met een stok op de ramen van de woning. Eiseres heeft toen 112 gebeld, waarna gedaagde is aangehouden door de politie en de rest van de dag en nacht in de cel heeft doorgebracht. Eiseres heeft hiervan aangifte gedaan. [de minderjarige] heeft deze hele gebeurtenis meegekregen. Gedaagde begrijpt dat dit niet prettig voor [de minderjarige] is geweest, maar geeft ook aan dat hij juist handelde en dat [de minderjarige] wel weet dat gedaagde er voor hem is.
4.7.
Uit het voorgaande blijkt dat gedaagde het contact met [de minderjarige] afdwingt, ondanks uitdrukkelijk verzoek van eiseres dat niet te doen. Dat eiseres in haar aangifte zegt dat gedaagde zich rustig houdt naar haar en ze elkaar niet opzoeken, doet hier niet aan af. Eiseres heeft daarbij grote angst dat gedaagde op een bepaald punt te ver zal gaan en heeft zelfs overwogen te verhuizen om de afstand met gedaagde te vergroten. Volgens eiseres is de situatie inmiddels dusdanig uit de hand gelopen dat [de minderjarige] angst heeft opgebouwd voor gedaagde en niet meer vrij buiten durft te spelen omdat gedaagde vaak in de buurt aanwezig is, hetgeen ook wordt bevestigd door buurtgenoten van de vrouw. Hoewel gedaagde weerspreekt dat [de minderjarige] bang voor hem is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het handelen van gedaagde in ieder geval zorgt voor onrust en loyaliteitsconflicten bij [de minderjarige] .
4.8.
Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat gedaagde het beste met [de minderjarige] voor heeft, gaat gedaagde met zijn handelen volledig voorbij aan het belang van [de minderjarige] . Gedaagde stelt telkens zijn eigen gelijk voorop ten koste van [de minderjarige] en eiseres. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat het ook zeer zorgelijk is dat gedaagde bij instanties heeft uitgesproken dat hij wil dat [de minderjarige] uit huis wordt geplaatst als er niks verandert. Daartoe heeft hij bij Veilig Thuis Groningen zelfs genoemd eiseres te willen aangeven voor bijstandsfraude en PGB-fraude zodat eiseres geen geld meer heeft, haar huis uitgezet wordt, en dan niet meer voor [de minderjarige] kan zorgen zodat [de minderjarige] bij hem komt wonen. Ook gaat gedaagde met zijn handelen geheel voorbij aan zijn positie als grootvader. De voorzieningenrechter ziet dat [de minderjarige] erg belangrijk is voor gedaagde en dat hij er graag voor [de minderjarige] wil zijn. Echter is gedaagde niet de opvoeder van [de minderjarige] . Eiseres is als moeder en opvoeder van [de minderjarige] degene die de beslissingen neemt in zijn leven. De voorzieningenrechter hecht er daarbij aan op te merken dat op geen enkele wijze is gebleken van reden tot zorgen over de opvoedsituatie bij eiseres. Op de zitting heeft gedaagde aangegeven het erg moeilijk te vinden om te accepteren dat eiseres beslissingen neemt over [de minderjarige] waar hij het niet mee eens is. De voorzieningenrechter geeft gedaagde in overweging hier aan te werken, wil hij nog enigszins een kans krijgen in de toekomst weer contact met [de minderjarige] te kunnen hebben.
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat gedaagde op dusdanige stelselmatige en ontoelaatbare wijze inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van eiseres en [de minderjarige] dat het opleggen van een contact- en straatverbod gerechtvaardigd is. De wens van gedaagde om [de minderjarige] te zien en er voor te zorgen dat het goed met hem gaat, is begrijpelijk, maar vormt geen rechtvaardiging voor zijn grensoverschrijdende gedrag.
4.10.
Gedaagde heeft niet aangevoerd dat er voor hem enige noodzaak bestaat om in de straten te komen waarvoor het straatverbod wordt gevorderd. Dat gedaagde op medisch advies veel wandelt, vlak bij eiseres woont en ook zijn oudste zoon wil ontwijken die ook in de buurt woont, doet hier niet aan af. Er zijn genoeg andere mogelijkheden voor gedaagde om te wandelen. Daarbij is het straatverbod slechts gevorderd voor enkele straten, zodat de inbreuk op het recht van gedaagde beperkt blijft. Het gevorderde straatverbod is dan ook toewijsbaar en zal worden toegewezen zoals gevorderd. Ook het contactverbod zal op na te melden wijze worden opgelegd. De verboden zullen worden opgelegd voor de periode van een jaar.
Contact met instanties
4.11.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter tevens van oordeel dat het steeds weer benaderen van personen en instanties zoals gedaagde dat nu doet, erg hinderlijk is. Tevens schaadt het steeds weer benaderen van deze personen en instanties de goede naam van eiseres en veroorzaakt gedaagde hiermee veel onrust bij eiseres die hierdoor ook steeds weer in gesprek moet met de betreffende instanties. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat aan gedaagde beperkingen moeten worden opgelegd ten aanzien van het doen van deze meldingen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat niet is gebleken van een noodzaak voor gedaagde om meldingen bij de instanties te blijven doen over eiseres en [de minderjarige] . Bovendien zijn de betreffend instanties inmiddels bekend met de zorgen van gedaagde. De voorzieningenrechter is echter ook van oordeel dat de frase 'andere instanties' te ruim is geformuleerd, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal enkel de drie bij naam genoemde instanties opnemen. Ook de frase 'lasterlijke uitlatingen' is vaag geformuleerd en bevat bovendien een waardeoordeel waaruit niet zonder meer blijkt welke uitlatingen lasterlijk zijn en welk niet. Het verbieden van het doen van 'lasterlijke uitlatingen' kan daarom niet worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal gedaagde daarom verbieden uitlatingen over eiseres en/of [de minderjarige] te doen bij de school van [de minderjarige] , het CJG en de Gemeente [gemeente naam] . De voorzieningenrechter overweegt verder dat het gedaagde niet kan worden verboden contact op te nemen met instanties die zijn bedoeld om vermoedens van misstanden te melden. Hiermee behoudt gedaagde dus de mogelijkheid om eventuele vermoedens van misstanden te melden bij de daarvoor bedoelde meldpunten, zoals Veilig Thuis en de politie. De voorzieningenrechter wil gedaagde echter op het hart drukken hier spaarzaam mee om te gaan en te stoppen met het doen van meldingen zoals hij dat tot op heden heeft gedaan. Uiteraard staat het gedaagde wel vrij de Gemeente [gemeente naam] te benaderen ten aanzien van zijn eigen persoonlijke zaken.
Dwangsom
4.12.
De voorzieningenrechter ziet in de volhardendheid waarmee gedaagde handelt, de langere duur waarin zijn gedrag al als zeer indringend en onwenselijk wordt ervaren en de stelselmatigheid voldoende aanleiding om dwangsommen aan de verboden te koppelen. De voorzieningenrechter neemt hierbij ook mee dat ook gesprekken die de GGD, het CJG en de politie met gedaagde hebben gevoerd over zijn handelen, niet hebben geleid tot verandering. De rechtbank zal de dwangsommen stellen op € 250,- voor iedere keer dat een van de verboden wordt overtreden, met een maximum van € 10.000,-.
Proceskosten
4.13.
De voorzieningenrechter zal gedaagde als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten. De kosten aan de zijde van eisers worden door de voorzieningenrechter begroot op:
- dagvaarding: € 106,01
- griffierecht: € 85,-
- voor salaris advocaat: € 498,-
Totaal: € 689,01

5.Beslissing

De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
verbiedt gedaagde gedurende een jaar na betekening van dit vonnis persoonlijk, schriftelijk, telefonisch, via sms, WhatsApp, social media of anderszins contact op te nemen met
[eiseres]en
[de minderjarige];
5.2.
verbiedt gedaagde zich gedurende een jaar na betekening van dit vonnis te begeven in de
[straatnaam 1],
[straatnaam 2]en het gedeelte van de
[straatnaam 3]tussen [straatnaam 2] en de [straatnaam 4] , te [plaatsnaam] .
5.3.
verbiedt gedaagde gedurende een jaar na betekening van dit vonnis persoonlijk, telefonisch, schriftelijk of anderszins uitlatingen te doen over [eiseres] en [de minderjarige] bij
de school van [de minderjarige],
het Centrum voor Jeugd en Gezinen de
Gemeente [gemeente naam];
5.4.
bepaalt dat gedaagde bij elke overtreding van de onder 5.1., 5.2. en 5.3 genoemde verboden aan eiseres een dwangsom van
€ 250,-verschuldigd zal zijn, zulks met een maximum van
€ 10.000,-.
5.5.
veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure aan de zijde van eiseres tot
op heden begroot op
€ 689,01.
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E.A. Jonkers, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2021.