De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 29 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die schuldig werd verklaard aan medeplichtigheid aan gewoontewitwassen van een totaalbedrag van € 382.133,--. Dit bedrag was in de jaren 2012 tot en met 2014 uitbetaald door de Belastingdienst in de vorm van huur- en zorgtoeslag. De verdachte fungeerde als tussenpersoon voor Roemeense katvangers, die tijdelijk in Nederland verbleven. Hij hielp hen bij het aanvragen van een burgerservicenummer en het openen van bankrekeningen bij de ING bank. Na de opening van deze rekeningen ontving de verdachte de pinpassen, die hij doorgaf aan zijn medeverdachten.
De rechtbank oordeelde dat, gezien de aard en ernst van de feiten en de ouderdom ervan, een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel voldoende was. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte niet eerder onherroepelijk was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De officier van justitie had ook om een schuldigverklaring zonder straf gevraagd, wat de rechtbank als passend beschouwde. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting, maar het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. C.C.M. Poland. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en het primair ten laste gelegde niet bewezen verklaard, maar het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen verklaard.
De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht, toegepast zoals deze ten tijde van de feiten golden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 29 april 2021.