ECLI:NL:RBNNE:2021:178

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
18/189982-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en wapenbezit met bijzondere voorwaarden

Op 25 januari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een wapen. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 17 juli 2020 in Groningen, waar de verdachte de aangever, [slachtoffer], met kracht heeft geschopt en geslagen, terwijl deze op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, gezien de ernst van de geweldshandelingen en de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met diverse bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,-- aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De rechtbank overwoog dat de verdachte een ernstige inbreuk had gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en dat dergelijk geweld de rechtsorde schokt. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en het risico op recidive, wat de oplegging van een forse straf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/189982-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 januari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd in de [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 januari 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juli 2020 te Groningen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet (meermalen):
- (met kracht en/of met geschoeide voet) tegen het gezicht en/of het hoofd en/of
de borst van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt (terwijl die [slachtoffer] op de
grond lag) en/of
- in/tegen het gezicht en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2020 te Groningen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet (meermalen):
- (met kracht en/of met geschoeide voet) tegen het gezicht en/of het hoofd en/of
de borst van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt (terwijl die [slachtoffer] op de
grond lag) en/of
- in/tegen het gezicht en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2020 te Groningen, [slachtoffer] heeft mishandeld door
(meermalen):
- tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de borst van die [slachtoffer] te schoppen
en/of te trappen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) en/of
- in/tegen het gezicht en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer] te slaan;
2.
hij op of omstreeks 21 juli 2020 te Groningen, een wapen van categorie I, onder 1°
van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat er voldoende bewijs voorhanden is dat verdachte de persoon is geweest die de geweldshandelingen, onder meer bestaande uit het schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer, heeft verricht. Deze handelingen leveren een aanmerkelijke kans op de dood op, zodat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en dat een veroordeling kan volgen voor feit 2. Met betrekking tot feit 1 heeft hij het volgende betoogd. De verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd kan, gelet op de door verdachte gebruikte bewoordingen, niet als een daadwerkelijke bekentenis worden aangemerkt. Daarnaast is verdachte evenmin duidelijk te herkennen op de beelden die van het voorval zijn gemaakt. Verdachte is de betreffende dag weliswaar door een verbalisant op een scooter gezien, maar dat was op een ander moment. Bij gebrek aan een sterk bewijsmiddel ten aanzien van het daderschap van verdachte is er onvoldoende overtuigend bewijs dat verdachte de persoon is geweest die het slachtoffer heeft geschopt en geslagen.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat bij verdachte geen sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer. Op grond van de camerabeelden kan niet worden vastgesteld dat de dader het hoofd van het slachtoffer met zijn voet heeft geraakt; het lijkt erop dat hij tegen een arm die het slachtoffer ter afwering voor zijn hoofd heeft gehouden, heeft geschopt. Verder levert niet elke schop tegen het hoofd poging tot doodslag op. Daarom is van belang om te weten waar en hoe hard het slachtoffer is geraakt en met welke soort schoen dat is gebeurd. In dit geval moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de dader sneakers droeg en dat het letsel ook kan zijn ontstaan door het slaan in het gezicht. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het gepleegde geweld kan wel als eenvoudige mishandeling en mogelijk als poging tot zware mishandeling worden aangemerkt.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 juli 2020, opgenomen op pagina 43 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020197489 d.d. 4 augustus 2020, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb degene die mijn jas had wel eens gesproken. Ik ben hem de volgende dag tegengekomen. Ik zag aan zijn gezicht dat hij het was. Ik sta met mijn vriendin kleding uit de auto te pakken. Dan komt er iemand die zegt: "Mag ik u wat vragen?" en ik zeg: "Nee." Diegene wordt boos en ziet je jas liggen, die pakt die jas en gaat ermee weg. Vlak daarvoor kwam er nog een groep Duitsers langs. Toen werd er geroepen door een klein meisje: "[verdachte], je jas" en toen ik keek, zag ik dat mijn jas weg was en ik zag die man wegfietsen met mijn jas. Ik ben toen op mijn scooter gesprongen en ben achter mijn jas aan gegaan. Daarna werd ik boos en u heeft gezien wat er toen gebeurde. Ik had misschien anders kunnen reageren, maar als iemand van mij jat ben ik bereid om tegen alles en iedereen te gaan. Op de vraag of ik er spijt van heb dat ik hem heb mishandeld, antwoord ik: "Ja, tuurlijk."
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juli 2020, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Tijdstip incident: 20:50 uur. Ik fietste op 17 juli 2020 door Groningen en vond een jas. Ik fietste op de Oude Ebbingestraat in Groningen. Er kwam een man aanrijden op een scooter. Ik kan de man als volgt omschrijven: donker gekleurd, lange dreadlocks tot zijn rug. De man hield mij staande. Ik hoorde de man zeggen dat ik zijn jas zou hebben gestolen. Zonder dat ik antwoord kon geven, kreeg ik de eerste vuistslagen in mijn gezicht. Met beide vuisten kreeg ik klappen in mijn gezicht. Ik viel vervolgens op de grond. De man trapte een aantal keer tegen mijn hoofd en borst. Ik weet niet hoe vaak dit was. Ik weet wel dat het meerdere trappen waren. Ik heb erg veel last van mijn hoofd en heb erg veel bloed aan mijn gezicht.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 22 juli 2020, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
U vraagt mij wat de dokters in het ziekenhuis hebben gezegd over mijn letsel. Ze hebben bij mij twee botbreukjes in mijn gezicht geconstateerd. Ik ben die kerel die mij heeft mishandeld korte tijd erna tegengekomen. Hij sprak mij aan.
4. Een medische verklaring, te weten een brief van 20 juli 2020, opgemaakt door R.N.M. Hogenbirk, arts assistent chirurgie, voor zover inhoudend, als verklaring:
[slachtoffer] zagen wij op 17 juli 2020 in consult op de Spoedeisende Hulp van het Martini
Ziekenhuis. Geconstateerd is een fractuur os nasale en een fractuur laterale sinus maxillaris.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2020, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op vrijdag 17 juli 2020 omstreeks 20.57 uur sprak ik met een getuige van de mishandeling, namelijk [getuige 1]. Hij stuurde mij via WhatsApp een filmpje van de verdachte. Op het filmpje was de verdachte te zien. De verdachte zou zich voortbewegen middels een scooter. Tevens had de getuige een kenteken van de scooter, namelijk [kenteken]. Ik zocht naar het bovengenoemd kenteken van de scooter via het integrale bevraging systeem. Daaruit kwam dat de kentekenhouder [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1995, zou zijn.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2020, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
Op 17 juli 2020 zat ik in privé tijd op het terras van het Newscafé, gelegen aan de Waagplein 5 in Groningen. Op een gegeven moment zag ik, verbalisant, [verdachte] op een scooter rijden. Komende vanuit de Herestraat en rijdende in de richting van de Waagstraat. [verdachte] had een donker gekleurde jas aan en reed op een donker gekleurde scooter dan wel snorfiets. [verdachte] had geen helm op. Ik herkende [verdachte] aan zijn donker gekleurde huidskleur, zijn lange donkere rastaharen en het feit dat ik [verdachte] meerdere malen in het verleden ben tegengekomen tijdens nachtdiensten in de horeca in de binnenstad van Groningen. Hierdoor is [verdachte] mij ambtshalve bekend. Ik heb [verdachte] zien rijden tussen de tijdstippen 19:48 uur en 20:30 uur op voornoemde dag en datum. Dit weet ik omdat ik op beide voornoemde tijdstippen een pintransactie heb gedaan bij het Newscafé aan het Waagplein in Groningen. Ik, verbalisant, heb hierop tijdens werktijd de verdere gegevens van [verdachte] opgezocht. Het gaat hier om [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2020, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
Ik heb de beschikbare camerabeelden bekeken. Het eerste fragment geeft zicht vanuit de Hardewikerstraat richting de Oude Ebbingestraat. Op de beelden is te zien dat om 20.49 uur het slachtoffer aan komt fietsen vanuit de Hardewikerstraat richting de Oude Ebbingestraat. Wanneer het slachtoffer bij de kruising aan komt, komt er vanaf de kant van de Nieuwe Ebbingestraat ook een persoon op een scooter aangereden. Deze persoon stapt af en heft zijn rechterarm op en haalt vervolgens uit richting het slachtoffer. Het slachtoffer komt hierdoor ten val. De verdachte blijft dan over het slachtoffer gebogen staan en haalt meerdere malen met beide handen uit naar het slachtoffer terwijl deze nog op de grond ligt. Vervolgens komt de verdachte overeind en trapt het slachtoffer eerst met zijn rechtervoet en daarna met zijn linkervoet. Vervolgens doet de verdachte twee stappen achteruit en haalt dan met kracht uit met zijn rechtervoet naar het slachtoffer. Hij raakt hierbij het hoofd van het slachtoffer; je ziet het hoofd dan ook een andere kant op zwaaien.
Op het derde fragment komt de verdachte in beeld. Ik kan de verdachte als volgt omschrijven:
- Persoon met een donkere huidskleur
- normaal postuur
- draagt een donkere broek
- draagt een grijs t-shirt met een kraagje
- draagt licht met donkergekleurde sneakers, waarbij het stuk bovenop de voorvoet lichtkleurig is en de randen om de voorvoet heen en aan de voorzijde van de veters, donkerkleurig.
- heeft lange rasta's tot halverwege zijn rug die bij elkaar gebonden zijn.
De scooter waar hij op rijdt is donker van kleur en heeft een lichtkleurig logo voorop. Er zit een blauwe kentekenplaat op de achterzijde en een windscherm aan de voorzijde.
Naar aanleiding van de bevindingen van collega [verbalisant 2] dat zij de tenaamgestelde van de scooter eerder op de avond tussen 19.48 en 20.30 uur had zien rijden in de Herestraat heb ik ook de camerabeelden van de Herestraat bekeken. Tussen deze tijdstippen rijdt er één donkere man op een scooter door de Herestraat. Dit is om 20.22 uur. Hij komt dan vanuit de Herestraat en rijdt richting het Waagplein. Ik zag dat de persoon op de scooter een donkere huidskleur heeft en lange rasta's. Hij draagt een grijs shirt onder een donkere jas en wit met zwarte sneakers in hetzelfde model als die de verdachte draagt met donkere randen op dezelfde plekken. Hij rijdt op een donkergekleurde scooter met voorop een logo en een windscherm.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 17 juli 2020, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Op 17 juli 2020, omstreeks 20:45 uur, was ik te Groningen. Ik keek richting de Ebbingebrug en zag daar een persoon op de grond liggen. Bij deze blanke man stond een donkere man. Ik zag dat de donker getinte man met zijn rechter vuist een aantal keren het hoofd en het bovenlichaam van de man die op de grond sloeg. Hierop zag ik dat de donker getinte man met zijn rechter geschoeide voet de man op de grond tegen zijn borst schopte en tevens tegen zijn hoofd. Ik weet zeker dat hij tegen het hoofd van de man schopte die op de grond lag.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2020, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]:
Op 21 juli 2020 heb ik telefonisch gesproken met een Duitse getuige. Deze getuige vertelde mij dat hij zag dat een donkere man op een blanke man insloeg. De blanke man kwam ten val en daarna schopte de donkere man nog tegen hem aan. De getuige is met zijn vrienden naar de mannen toegegaan om het te stoppen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Daderschap
De rechtbank stelt vast dat verdachte aanvankelijk een verklaring bij de politie heeft afgelegd die bekennend van aard is. Ter terechtzitting heeft verdachte zijn betrokkenheid ontkend. De rechtbank is van oordeel dat de aanvankelijke verklaring betrouwbaar is en daarom gebruikt kan worden voor het bewijs. Verdachte heeft namelijk vrij gedetailleerd verklaard over wat zich voorafgaand, tijdens en na het voorval heeft afgespeeld. Zo heeft verdachte verklaard over de jas die het slachtoffer van hem zou hebben weggenomen, heeft hij aangegeven dat er een groep Duitse personen aanwezig was en heeft hij op een moment dat aangever hier nog niet over had verklaard naar voren gebracht dat hij aangever korte tijd na het feit nogmaals is tegengekomen en heeft gesproken. Dit betreft zogenoemde daderinformatie die wijst op betrokkenheid van verdachte bij het feit.
Dat verdachte de persoon is die het slachtoffer heeft geschopt en geslagen volgt bovendien niet enkel uit de verklaring van verdachte zelf. Zijn betrokkenheid vindt steun in de omstandigheid dat zijn signalement qua haardracht en kleding overeenkomt met de dader, zoals blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden en de verklaring van aangever en getuigen. Daarnaast is ook de scooter die op naam van verdachte geregistreerd is, door een getuige op de plaats van het misdrijf waargenomen en is verdachte kort voor het voorval door een verbalisant op een scooter in het centrum van Groningen gezien.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de persoon is die geweld op aangever heeft uitgeoefend.
Poging doodslag
Ten aanzien van de vraag of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de beschrijving van de beelden en de verklaringen van aangever en getuigen volgt onder meer dat verdachte aangever heeft geslagen, waardoor hij ten val kwam. Daarna heeft verdachte aangever, die op dat moment op de grond lag, eerst met beide handen geslagen en vervolgens met beide voeten geschopt, waarna hij twee stappen achteruit heeft gedaan en daarop met kracht met zijn rechtervoet heeft uitgehaald naar aangever, waarbij hij het hoofd van aangever heeft geraakt. De verbalisant die de camerabeelden heeft beschreven, heeft aangegeven dat daarbij te zien is dat het hoofd na deze laatste schop een andere kant op zwaait.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels brengt het met kracht met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Dit geldt te meer indien dit gebeurt op een moment dat het slachtoffer door eerder geweld reeds in een uitgeschakelde positie op de grond ligt. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan snel tot de dood leiden. Dit is een feit van algemene bekendheid en verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat het letsel in het onderhavige geval relatief beperkt lijkt te zijn gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te danken geweest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verrichte geweldshandelingen, gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van aangever dat het, behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken, niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht feit 1 primair dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 januari 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 juli 2020, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020197489 d.d. 4 augustus 2020, inhoudend het relaas van de verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 17 juli 2020 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen:
- met kracht en met geschoeide voet tegen het gezicht en/of het hoofd en de borst van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en
- tegen het gezicht en het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 21 juli 2020 te Groningen, een wapen van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Primair: Poging tot doodslag;
2. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Hierbij heeft hij gevorderd dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat in geval van veroordeling aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis niet overtreft. Aan het voorwaardelijke deel kunnen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden worden verboden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De aanleiding hiervoor was dat het slachtoffer een jas van verdachte meenam. Verdachte is achter het slachtoffer aangegaan en heeft hem aangevallen door hem te slaan en te schoppen. Ook nadat het slachtoffer op de grond terecht was gekomen, is verdachte doorgegaan met het uitoefenen van geweld tegen hem. Hij heeft het slachtoffer meermalen geslagen en met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd geschopt. Het slachtoffer heeft letsel opgelopen bestaande uit onder meer twee botbreuken in het gezicht. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Verder schokt een dergelijk feit de rechtsorde en vergroot het gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit geldt te meer nu het feit op de openbare weg plaatsvond en meerdere mensen ongewild getuige zijn geweest van het gepleegde geweld. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie door een stiletto voorhanden te hebben.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsfeiten.
Verdachte heeft niet aan psychologisch onderzoek willen meewerken. Wel heeft hij meegewerkt aan het opmaken van een reclasseringsadvies. Uit deze rapportage blijkt dat verdachte hulp nodig heeft op verschillende leefgebieden en dat het gevaar op recidive hoog is. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling, het meewerken aan begeleid wonen, een alcoholverbod met middelencontrole, een contactverbod met het slachtoffer, een locatiegebod, het meewerken aan dagbesteding en het meewerken aan budgetbeheer en schuldhulpverlening.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit de oplegging van een forse gevangenisstraf rechtvaardigt. Een andere strafmodaliteit doet geen recht aan de ernst van het feit. Ter voorkoming van recidive acht de rechtbank het voorts van belang dat een deel van deze gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd, met oplegging van bijzondere voorwaarden. Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van diverse door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden. De rechtbank zal echter niet overgaan tot de oplegging van een alcoholverbod en een locatiegebod, aangezien de noodzakelijkheid van de oplegging van deze voorwaarden onvoldoende is gebleken. Bovendien acht de rechtbank de oplegging van een locatiegebod niet proportioneel, nu aan verdachte reeds een langdurige gevangenisstraf wordt opgelegd. De rechtbank ziet onvoldoende grond en noodzaak om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, nu er niet is gebleken van een dusdanig ernstig en concreet herhalingsgevaar dat de uitkomst van een eventueel hoger beroep niet kan worden afgewacht.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt het maximale bedrag voor vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij heeft hierbij geen concreet bedrag genoemd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in de toelichting van Slachtofferhulp Nederland geformuleerde bedrag van € 1.000,-- voor vergoeding van immateriële schade een redelijk bedrag is en dat de vordering daarom tot dit bedrag kan worden toegewezen. Daarbij is niet van belang of de toelichting van Slachtofferhulp Nederland in overleg met de benadeelde partij is ingezonden. Verder heeft hij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van dit bedrag gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet aan de daarvoor gestelde eisen voldoet, aangezien geen bedrag is ingevuld en niet blijkt dat de benadeelde partij Slachtofferhulp Nederland heeft gemachtigd. Daarom dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ook ondervindt de benadeelde partij ten gevolge van het geweldsincident en de consequenties daarvan psychische klachten. In zijn toelichting bij de vordering heeft hij aangegeven dat hij door het voorval angstiger en alerter is geworden en dat het feit mentaal impact op hem heeft gehad. Gelet op de aard en ernst van de normschending liggen de nadelige gevolgen bovendien zo voor de hand dat ook zonder nadere onderbouwing aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van zowel lichamelijk letsel als aantasting in de persoon op andere wijze komt aan de benadeelde partij immateriële schadevergoeding toe zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schade naar billijkheid vaststellen. Anders dan de raadsman heeft bepleit, staat aan de toekenning van deze schade niet in de weg dat de benadeelde partij geen concreet bedrag aan smartengeld heeft gevorderd. [1] In verband met de aard en de ernst van de schadeveroorzakende gebeurtenis, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank toewijzing van een bedrag van € 1.000,-- aan smartengeld billijk.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Reclassering Nederland, [straatnaam] te Groningen. De veroordeelde blijft zich daarna melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan een diagnostisch onderzoek bij de polikliniek van Verslavingszorg Noord Nederland, [straatnaam] te Groningen en zich hierna laat behandelen door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering op grond van het diagnostisch onderzoek. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde, indien hij na zijn detentie zijn woning kwijtraakt, meewerkt aan het verblijf in een instelling voor begeleid wonen dan wel maatschappelijke opvang, totdat er zelfstandige huisvesting voor hem is geregeld. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt;
4. dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1978, zal opnemen, zoeken of hebben;
5. dat de veroordeelde meewerkt aan een verplichte dagbesteding van minimaal 26 uren per week. Sporten, meewerken aan diagnostisch onderzoek en behandeling, dagbesteding in de vorm van betaald werk of vrijwilligerswerk worden gerekend tot de verplichte dagbesteding. Ook de PGB-begeleiding en het overleg met de GKB worden daartoe gerekend;
6. dat de veroordeelde meewerkt aan budgetbeheer door de GKB Groningen en hieraan blijft meewerken, ook als dit inhoudt het treffen van afbetalingsregelingen en het aflossen van zijn schulden. Dit geldt ook voor het betalen van een mogelijke maatregel tot schadevergoeding of schulphulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de betrokken instanties, waaronder de GKB, zijn PGB-begeleider en de reclassering, inzicht in zijn financiële situatie en schuldenproblematiek.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van 18/189982-20, feit 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.000,-- (zegge: duizend euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.000,-- (zegge: duizend euro). Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 20 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit vergoeding van immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. S. Timmermans en
mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2021.
Mr. Kroeze is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.zie Hoge Raad, 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7539