ECLI:NL:RBNNE:2021:191

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
18/068857-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het wederrechtelijk beroven van de vrijheid van een kind door ouders

Op 21 januari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die samen met haar echtgenoot hun zoon gedurende twee dagen en nachten van zijn vrijheid heeft beroofd. De rechtbank oordeelde dat het bewezen verklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, gezien de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De verdachte is bijgestaan door haar advocaat, mr. M.S. Scheffers, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. D. Roggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met haar echtgenoot, hun zoon op een stoel heeft vastgebonden met tiewraps, wat resulteerde in letsel en psychische schade voor het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, een taakstraf van 200 uur, en bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapportages die de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte in een verminderde mate bevestigden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling voor de verdachte, gezien de problematische ouder-kind relatie en de afhankelijkheid van de medeverdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/068857-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 januari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 januari 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Scheffers, advocaat te Hoogezand. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 10 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019 te [plaats] , gemeente Westerkwartier, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- [slachtoffer] op een stoel te zetten, althans op een stoel te laten zitten, en/of (vervolgens)
- [slachtoffer] zijn armen en/of handen (met tiewraps, althans een sjaal) aan elkaar en/of aan die stoel vast te binden en/of vastgebonden te houden en/of (vervolgens)
- constant bij [slachtoffer] in de buurt te zijn en/of te blijven, in ieder geval door [slachtoffer] , gedurende een periode van ongeveer 26 uren, in elk geval gedurende enige tijd, te belet(ten) om zich vrij te bewegen en/of om zich aldaar te verwijderen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte haar zoon tegen zichzelf wilde beschermen en ook zichzelf en haar medeverdachte wilde beschermen tegen de agressie van haar zoon. Beide verdachten en hun dochter [getuige 1] hebben verklaard dat [slachtoffer] is vastgebonden met een sjaal en niet met tiewraps. De precieze duur van de vrijheidsberoving wordt uit het dossier niet duidelijk. [slachtoffer] was in ieder geval vrij toen de politie kwam en is daarna ook niet meer vastgebonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 7 januari 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Mijn echtgenoot, [medeverdachte] , en ik hebben [slachtoffer] op zondag 11 augustus 2019 op een stoel in de woonkamer vastgebonden. Wij hebben allebei op zondag- en maandagavond bij [slachtoffer] in de woonkamer geslapen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 augustus 2019, opgenomen op pagina 69 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019222496 d.d. 21 november 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik woon in [woonplaats] , samen met mijn moeder [verdachte] , mijn vader [medeverdachte] en mijn zusje [getuige 1] .
Ik ben op zaterdag 10 augustus 2019 omstreeks 23:00 uur uit mijn raam geklommen. Ik was rond 6.00 uur thuis. Ik moest mee komen naar de woonkamer. Toen heeft mijn vader mij vastgebonden op de stoel waarop ik zat. Ik moest mijn armen naar achteren doen, tussen de spijlen van de rugleuning van de stoel heen steken en vervolgens bond hij mijn beide armen bij de handen aan elkaar vast met tiewraps. Ik kreeg om elke pols een tiewrap en vervolgens maakt hij de beide tiewraps om mijn polsen aan elkaar vast met een andere tiewrap. In totaal heb ik zo 26 uren op die stoel gezeten. In de uren dat ik vastgebonden zat werd ik door mijn ouders ondervraagd over wat er op de telefoon stond. Ik heb de hele nacht op de stoel gezeten en daar moest ik ook op slapen. Mijn vader en mijn moeder waren constant bij mij in de kamer. Voordat de politie kwam mocht ik los. Nadat de tiewraps losgemaakt waren door mijn vader kon ik amper mijn armen bewegen. Ik had pijn over mijn gehele bovenlichaam. Ik had ook pijn aan mijn rug omdat ik uren lang gedwongen was om in dezelfde houding te zitten. Ik zag toen ook dat er op mijn polsen striemen zaten van de tiewraps en dat mijn hele rechterhand opgezwollen was. Toen is de politie weggegaan. Toen mocht ik wat drinken en toen hebben ze mij weer vastgebonden op de stoel. Mijn moeder wilde graag dat ik weer vastgebonden werd. Mijn vader heeft mij toen weer vastgebonden met tiewraps. Maar hij heeft toen eerst heel strak een doek om mijn polsen gebonden, en vervolgens daar de tiewraps over heen. Tussen de tiewraps om mijn polsen bond hij ook weer een tiewrap. Na het eten heeft mijn vader mij losgemaakt. Ik mocht mijn handen gaan wassen. Toen ben ik weer op de houten stoel vastgebonden door mijn vader op dezelfde manier: eerst een strakke doek en dan de tiewraps. Ik ben toen gaan slapen. De volgende ochtend, het was toen dinsdag, zijn ze gaan bellen met allemaal instanties. Dinsdagmiddag hebben ze [getuige 1] weer opgehaald. Toen [getuige 1] thuis kwam moest zij mij losmaken maar dat lukte haar niet. Mijn vader heeft mij toen losgemaakt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige
d.d. 22 augustus 2019, opgenomen op pagina 85 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
V: Wanneer was dit, dit wat je nu vertelt?
A: Zondag, 11 augustus.
V: Wie heeft hem vast gemaakt aan de stoel?
A: Papa.
V: Hoe laat was het toen je broer werd vast gemaakt?
A: Negen uur denk ik. Het kan ook eerder geweest zijn.
V: Hoe laat ben je naar je opa en oma gegaan?
A: De volgende dag in de ochtend, om 09:45 uur ongeveer.
V: Hoe laat ben jij naar bed gegaan?
A: Om 24:00 uur.
V: Waar was je broer toen?
A: Hij was beneden. Stoel. Hij zit op de stoel. Hij zat te slapen.
V: Waar was je broer toen jij naar je opa en oma ging?
A: Thuis.
V: Waar?
A: Stoel.
O: Dus als ik het goed begrijp heeft je broer zondag 11 augustus vanaf de morgen totdat jij naar bed bent gegaan in de stoel gezeten. Hij mocht los wanneer hij naar de wc moest.
A: Ja. Af en toe mocht hij ook de benen strekken.
V: Als je broer uit de stoel is geweest. Wie maakt hem dan weer vast?
A: Zelfde.
V: Wat bedoel je met zelfde?
A: Zelfde antwoord als ik eerst heb gegeven.
O: Dus als ik het goed begrijp maakt je vader hem weer vast.
O: [getuige 1] knikt "ja" met haar hoofd.
V: Als dit gebeurt, waar is je moeder dan?
A: Bij. […] Toen ik thuis kwam, maakte ik hem los.
4. Een geneeskundige verklaring, op 26 september 2019 opgemaakt en ondertekend door
drs. T. Naujocks, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudend, als haar verklaring:
Op 22 augustus 2019 heb ik betrokkene, [slachtoffer] , onderzocht.
Lokalisatie van de letsels: Polsen beiderzijds.
Beschrijving per lokalisatie (foto's ter illustratie bijgevoegd): Aan zowel de duim- als de pinkzijde van beide polsen onregelmatig begrensde, zowel streepvormige als rond-ovale huidbeschadigingen, niet circulair verlopend. Lengte/doornsnede variërend van 0,5-1,5 cm en met (vooral links) enige korstvorming (foto's 7 t/m 10).
Soort verwonding: Genezende schaaf-/scheurverwondingen.
Opgegeven toedracht: Betrokkene vertelt het volgende: hij wordt al sinds 2005 mishandeld. De laatste keer is dat ca. 10 dagen geleden gebeurd. Toen werd hij met tiewraps om beide polsen (rechts strakker dan links) en zijn armen achter de rug vastgebonden op een stoel. Daar moest hij gedurende ca. 26 uur blijven zitten. Hij werd kortdurend losgemaakt toen de politie aan huis kwam n.a.v. een verhaal over vermeende drugshandel. Na vertrek van de politie werd hij opnieuw vastgemaakt.
Mate van overeenkomst tussen opgegeven toedracht en verwonding: De gevonden afwijkingen sluiten de door betrokkene geschetste toedracht niet uit.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 23 augustus 2019, opgenomen op pagina 121 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
V: [slachtoffer] geeft in zijn aangifte aan dat hij heeft vastgezeten op een stoel.
A: Klopt. Ik heb hem op de stoel gezet samen met mijn vrouw totdat de politie kwam. De politie kwam, maar nam hem niet mee. Hierna hebben we hem weer vastgezet op de stoel.
V: Wie heeft hem vastgebonden?
A: Ik heb dat samen met mijn vrouw gedaan.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 23 augustus 2019, opgenomen op pagina 132 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
We wonen in [woonplaats] .
V: Zat [slachtoffer] nadat de politie geweest was nog vast op de stoel?
A: Ja, we hebben hem weer vastgezet.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht op grond van de opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte, samen met medeverdachte [slachtoffer] , haar zoon in de ten laste gelegde periode van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden.
[slachtoffer] heeft zelf verklaard dat hij vanaf zondagmorgen in totaal 26 uur heeft vastgezeten, en vervolgens, met tussenpozen, tot het moment dat [getuige 1] hem op dinsdag los moest maken. Zijn verklaring vindt steun in de verklaring van [getuige 1] , die hem op diverse momenten in deze periode inderdaad vastgebonden heeft gezien. Op een aantal punten vindt zijn verklaring tevens steun in die van zijn ouders, die beiden hebben erkend dat [slachtoffer] door hen op een stoel is vastgebonden, en ook dat hij na het bezoek van de politie opnieuw is vastgemaakt. De rechtbank heeft dus geen aanleiding om aan de – ook overigens gedetailleerd en authentiek overkomende – verklaring van [slachtoffer] te twijfelen, ook niet aan zijn verklaring dat hij vastgemaakt was met tiewraps. Dit laatste vindt immers ook steun in het in de geneeskundige verklaring omschreven letsel aan de polsen.
Reeds de duur van de vrijheidsberoving en de wijze waarop deze is uitgevoerd (met gebruikmaking van tiewraps) maakt deze naar het oordeel van de rechtbank wederrechtelijk, ongeacht de argumenten die verdachten als verklaring voor hun handelen hebben aangevoerd. Los daarvan acht de rechtbank ook niet aannemelijk dat er daadwerkelijk sprake was van een noodsituatie zoals verdachten die beschreven hebben. Dat sprake was van agressie van [slachtoffer] gericht op zijn ouders meldden de ouders op zitting ook voor het eerst. In hun verhoren bij de politie noemen zij alleen de vrees dat hun zoon zichzelf iets zou aandoen. Dat baseren zij op uitspraken van hun dochter, maar in de verklaring van [getuige 1] ontbreekt iedere verwijzing daarnaar. Uit de verklaring van [slachtoffer] , zijn vlucht uit de woning en de verklaring van de buurvrouw, getuige [getuige 2] , blijkt dat bij [slachtoffer] juist sprake was van een doorleefde angst voor zijn ouders. Uit het dossier komt naar het oordeel van de rechtbank dan ook eerder een beeld naar voren dat [slachtoffer] is vastgebonden als straf, om hem te ondervragen en om te voorkomen dat hij zich daaraan zou onttrekken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 10 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019 te [woonplaats] , gemeente Westerkwartier, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- [slachtoffer] op een stoel te laten zitten, en vervolgens
- [slachtoffer] zijn armen en/of handen met tiewraps aan elkaar en aan die stoel vast te binden en vastgebonden te houden en vervolgens
- constant bij [slachtoffer] in de buurt te zijn of te blijven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur subsidiair 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaar en daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling bij de AFPN.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de door de officier van justitie geëiste straf passend is en dat het belang moet liggen bij een behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van drs. J.P.M. van der Leeuw en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, samen met haar echtgenoot, haar zoon gedurende twee dagen en nachten van zijn vrijheid beroofd. Nadat verdachte bij het slachtoffer een geheime telefoon heeft aangetroffen, is het slachtoffer met tiewraps om de polsen aan een stoel vastgebonden. Het slachtoffer werd vervolgens ondervraagd over hetgeen op zijn telefoon stond. Af en toe werd hij losgemaakt om te eten, douchen of naar het toilet te gaan en tijdens een bezoek van de politie. Iemand gedurende een dergelijke periode in één houding laten zitten veroorzaakt niet alleen angst en ongemak, maar ook pijn en letsel, zoals hier ook is gebleken. Verdachte heeft met haar handelen een onveilige thuissituatie gecreëerd en het vertrouwen dat een kind in zijn ouders mag hebben, ernstig geschaad. Het gaat om een ernstig feit, dat een behoorlijke impact op het slachtoffer heeft gehad, zoals hij ook in een slachtofferverklaring uiteen heeft gezet. De rechtbank acht daarom in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur passend en geboden.
Betreffende de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het psychologisch rapport van 5 december 2020, opgemaakt door drs. J.P.M. van der Leeuw. De psycholoog stelt in dit rapport dat strikt genomen bij verdachte geen sprake is van een psychische stoornis, maar wel van een ouder-kind relatieprobleem en van afhankelijke persoonlijkheidstrekken in de vorm van zwakke eigenheid en neiging om met de ander te 'versmelten'. Verdachte is met de denkinhoud van de medeverdachte meegegaan waarbij de perceptie was dat de zoon zichzelf en het gezin zou (kunnen) benadelen. Er is in hypothetische zin sprake van een folie à deux, een gedeelde pathologische vertekening van de werkelijkheid. De psycholoog heeft de rechtbank geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank zal hiermee in strafmatigende zin rekening houden.
De psycholoog adviseert tevens een ambulante behandeling, omdat verdachte zich zonder behandeling niet van de denkinhoud van de medeverdachte los kan maken, wat de kans op herhaling groot maakt. Ook de reclassering adviseert in het rapport van 21 december 2020 een ambulante behandeling, alsmede een meldplicht bij de reclassering. Uit dit rapport komt naar voren dat er aanwijzingen zijn dat het gezin van verdachte een gesloten systeem betreft, waarbij sprake is van wantrouwen naar de buitenwereld. Vanuit dit wantrouwen hebben verdachte en de medeverdachte niet eerder om passende hulp gevraagd.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte zo spoedig mogelijk wordt behandeld. Zij zal daarom, mede gelet op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, een gevangenisstraf opleggen van zes maanden voorwaardelijk en daarnaast een onvoorwaarde-lijk deel dat gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Aan het voorwaarde-lijke deel zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van 200 uur op zijn plaats.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 182 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij reclassering Leger des Heils op het adres [straatnaam] te Groningen en zich blijft melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland (AFPN) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt verdachte voorts tot:

een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. T.M.L. Veen, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.