ECLI:NL:RBNNE:2021:1924

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
21/11
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding in schadevergoeding aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding wegens mijnbouwschade aan haar woning, maar haar bezwaar tegen het primaire besluit werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn op 23 november 2019 begon en op 3 januari 2020 eindigde. Eiseres diende haar bezwaarschrift echter pas op 17 januari 2020 in, wat buiten de gestelde termijn viel. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres aangevoerde redenen voor termijnoverschrijding niet voldoende waren om deze te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van overmacht en dat eiseres verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van haar bezwaar. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de maandag na de datum van uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/11

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

het Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: K. Winterink en mr. S.C. Goldbohm).

Procesverloop

In het besluit van 22 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een besluit genomen op de door eiseres ingediende aanvraag om schadevergoeding.
In het besluit van 11 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij de beoordeling van dit beroep neemt de rechtbank de volgende feiten en
omstandigheden als vaststaand aan.
1.1
Op 7 juni 2017 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot vergoeding van mijnbouwschade aan haar woning aan de [adres] te [woonplaats] .
1.2
Op 1 april 2019 heeft een schade-opname op het perceel plaatsgevonden. Van die opname heeft een deskundige van het Nivre een adviesrapport opgemaakt, gedateerd 3 juni 2019. Geadviseerd is om geen schadevergoeding aan eiseres uit te keren.
1.3
Bij brief van 18 juni 2019 heeft verweerder het adviesrapport aan eiseres toegestuurd en haar in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Bij e-mailbericht van 27 augustus 2019 heeft eiseres een zienswijze ingediend. Bij deze zienswijze was een brief gevoegd van Adviesburo Van der Plas B.V. van 27 augustus 2019.
1.4
Op 7 oktober 2019 heeft een deskundige van het Nivre naar aanleiding van de zienswijze van eiseres een herzien adviesrapport opgemaakt. In dit rapport stelt de deskundige het totaalbedrag aan schade vast op € 4.472,97.
1.5
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres een schadevergoeding van
€ 5.391,78 toegekend (herstelkosten € 4.472,97, bijkomende kosten € 695,-- en wettelijke rente € 223,81).
1.6
Bij e-mailbericht van 15 januari 2020 heeft eiseres haar zaakbegeleider verzocht om schade 28 nog in bezwaar te behandelen. Bij brief van 17 januari 2020 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
1.7
Bij brief van 3 februari 2020 heeft verweerder eiseres geïnformeerd dat het bezwaar buiten de bezwaartermijn is ingediend en haar in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 2 maart 2020 de redenen hiervoor te geven. Bij brief van 28 februari 2020 heeft eiseres op dit verzoek gereageerd.
1.8
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk
verklaard. Dit is samengevat weergegeven als volgt gemotiveerd. Het bezwaarschrift is op 22 januari 2020 bij verweerder bezorgd. Omdat er op de envelop geen leesbare poststempel staat, wordt er vanuit gegaan dat het bezwaarschrift 3 werkdagen voor de ontvangstdatum, op 17 januari 2020, is verzonden. Hiermee is het bezwaar buiten de termijn van 6 weken ingesteld. De door eiseres opgegeven redenen dat de bezwaartermijn is overschreden, zijn daarnaast onvoldoende om te oordelen dat zij niet in verzuim is geweest.
Beoordeling van het geschil
2. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder het
bezwaarschrift van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) bedraagt de
termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
3.1
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
3.2
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen.
3.3
Uit artikel 6:11 van de Awb volgt dat niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van die termijn ingediend bezwaarschrift achterwege blijft als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. De rechtbank stelt vast dat de bezwaartermijn is begonnen te lopen op 23 november 2019 en dat de laatste dag van die termijn 3 januari 2020 was. Eiseres heeft op 15 januari 2020 richting haar zaaksbegeleider op het primaire besluit gereageerd en daarna op 17 januari een bezwaarschrift ingediend. Dit is buiten de bezwaartermijn. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is om termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Eiseres heeft in dit verband aangegeven dat zij in december 2019 geprobeerd heeft om telefonisch contact op te nemen met haar zaakbegeleider maar dat dit niet lukte en dat zij zich begin januari zag geconfronteerd met een wisseling van zaakbegeleiders. Deze omstandigheden ontslaan eiseres echter niet van haar verantwoordelijkheid om op tijd bezwaar in te stellen. Omstandigheden die wijzen op een situatie van overmacht zijn gesteld noch gebleken. Ook de andere omstandigheden die eiseres noemt, zoals het feit dat de feestdagen in de bezwaartermijn vielen, maken de overschrijding niet verschoonbaar.
5. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier, op 14 mei 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
rechter
(de griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.