ECLI:NL:RBNNE:2021:1985

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
LEE 21/1326
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid voorzieningenrechter bij verlenging beslistermijn aanvraag schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 21 mei 2021, hebben verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. G.J.M. de Jager, een voorlopige voorziening gevraagd naar aanleiding van de verlenging van de beslistermijn voor hun aanvraag om schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen. De verlenging van de beslistermijn was voor de tweede keer verleend, wat verzoekers ertoe bracht bezwaar te maken en een voorlopige voorziening te verzoeken. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat hij niet bevoegd is om op dit verzoek te beslissen, omdat een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar is voor bezwaar of beroep, zoals bepaald in artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter overweegt dat de verlenging van de beslistermijn een beslissing is die valt onder de voorbereiding van een besluit en dat deze beslissing verzoekers niet rechtstreeks in hun belangen treft. Hoewel verzoekers hebben aangevoerd dat zij kosten hebben gemaakt om hun pand aardbevingsbestendig te maken en dat zij de schadevergoeding dringend nodig hebben, concludeert de voorzieningenrechter dat de financiële gevolgen van de latere uitbetaling zich zullen vertalen in een hogere wettelijke rente. De omstandigheid dat de wettelijke grondslag voor de verlenging van de beslistermijn ontbreekt, leidt niet tot een ander oordeel.

Uiteindelijk verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd om te beslissen op het verzoek om voorlopige voorziening, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 mei 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1326

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 mei 2021 in de zaak tussen

[verzoekers] , te [woonplaats] , verzoekers(gemachtigde: mr. G.J.M. de Jager),

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 29 maart 2021 heeft verweerder de termijn om te beslissen op de aanvraag van verzoekers om schadevergoeding verlengd.
Verzoekers hebben tegen hiertegen bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2.1.
Artikel 6:3 van de Awb bepaalt dat een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar is voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
2.2.
Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb bepaalt, voor zover van belang, dat indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen.
3. In brieven van 29 maart 2021 aan verzoekers schrijft verweerder onder meer:
‘Eerder ontving u van ons een brief, waarin wij aangaven dat wij 12 weken extra nodig hadden om uw aanvraag tot vergoeding van waardedaling voor [adres] met zaaknummer W-117594 te beoordelen.
Het lukt ons helaas niet om binnen deze tweede termijn een beslissing over uw aanvraag te nemen. Daarom moeten we de beslistermijn van uw aanvraag opnieuw verlengen, met maximaal 20 weken. We proberen uw aanvraag zo snel mogelijk af te handelen. Dit betekent dat we uiterlijk voor 23 augustus 2021 een beslissing nemen over uw aanvraag’.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat een verlenging van een beslistermijn een beslissing is inzake de voorbereiding van een besluit. Uit artikel 6:3 van de Awb volgt dat dit in beginsel niet vatbaar is voor bezwaar.
5.1.
Aan de orde is vervolgens of deze beslissing tot verlenging van de beslisstermijn verzoekers desondanks, los van het voor te bereiden besluit, rechtstreeks in hun belangen treft.
5.2.
Verzoekers hebben aangevoerd dat zij al kosten hebben moeten maken om het pand, dat gebruikt wordt als gastenverblijf, ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie aardbevingsbestendig te maken. Zij hebben de schadevergoeding van verweerder dringend nodig om de kosten te kunnen opvangen, zeker omdat het zware corona-tijden zijn gebleken.
5.3.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter betekenen deze omstandigheden niet dat verzoekers door de tweede verlenging rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. Dat zij groot belang hebben bij de schadevergoeding is aannemelijk, maar de financiële gevolgen van latere uitbetaling zullen zich vertalen in de uitkering van een hogere wettelijke rente.
De omstandigheid dat, zoals verzoekers terecht aanvoeren, de wettelijke grondslag voor de tweede verlenging van de beslistermijn ontbreekt, leidt niet tot een ander oordeel.
6. Omdat geen bezwaar openstaat tegen de beslissing tot verlenging van de beslistermijn, is de voorzieningenrechter niet bevoegd om te beslissen op het verzoek om voorlopige voorziening.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.