ECLI:NL:RBNNE:2021:2050

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1937
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van kosten voor levensonderhoud en specifieke zorgkosten van minderjarige kinderen in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij de eiseres, een moeder van minderjarige kinderen die in de Dominicaanse Republiek wonen, aanspraak maakte op aftrek van kosten voor levensonderhoud en specifieke zorgkosten. De rechtbank oordeelde dat sinds 1 januari 2015 de kosten voor levensonderhoud niet meer aftrekbaar zijn. Eiseres had geen bewijsstukken overgelegd waaruit bleek dat zij specifieke zorgkosten had gemaakt, waardoor de rechtbank niet kon oordelen dat deze kosten aftrekbaar waren. De rechtbank verklaarde dat zij niet bevoegd was om te beslissen op verzoeken tot toepassing van de hardheidsclausule of kwijtschelding, en dat dergelijke verzoeken bij de Minister van Financiën of de ontvanger ingediend moesten worden.

Het beroep was gericht tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 16 juni 2020 de bezwaarschriften van eiseres tegen de aan haar opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016 en 2017 had afgewezen. De rechtbank behandelde de beroepen onder de zaaknummers 20/1937 en 20/1938. Eiseres was niet verschenen op de zitting, maar haar gemachtigde had wel een pleitnota ingediend. De rechtbank heeft deze pleitnota in de beoordeling betrokken, omdat de inspecteur daar geen bezwaar tegen had gemaakt.

De rechtbank concludeerde dat de inspecteur op goede gronden tot de correcties van het belastbaar inkomen was overgegaan, en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij de gestelde kosten had gemaakt. De rechtbank wees de beroepen ongegrond en gaf partijen de mogelijkheid om binnen zes weken in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 20/1937 en 20/1938
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 25 mei 2021 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Het beroep is gericht tegen de uitspraken op bezwaar van verweerder van 16 juni 2020 op de bezwaarschriften van eiseres tegen de aan haar opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016 en 2017 en de daarbij gegeven belastingrentebeschikkingen.
Het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2016 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 20/1937.
Het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2017 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 20/1938.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend, de gemachtigde van eiseres op 14 mei 2021 en verweerder, in reactie daarop, op 20 mei 2021.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021.
Eiseres is, met bericht van verhindering van 25 mei 2021 omstreeks 11.00 uur, noch in persoon, noch bij gemachtigde, verschenen. Wel heeft haar gemachtigde, op 25 mei 2021 om 12.03 uur, voor het geval de zitting doorgang zou vinden, een pleitnota met stukken ingediend, omdat hij niet in de gelegenheid was om te verschijnen. De rechtbank heeft deze bij de beoordeling betrokken, nu verweerder daar geen bezwaar tegen maakte.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Gronden

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het geschil betreft de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017. Bij de aanslagen is het belastbaar inkomen in afwijking van de aangiften vastgesteld op € 14.896 voor 2016 en op
€ 15.064 voor 2017. De correctie betreft voor beide jaren de in de aangiften opgevoerde aftrek specifieke zorgkosten, van € 6.655 voor 2016 en € 4.720 voor 2017. Eiseres is het daar niet mee eens.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede grond tot die correcties is overgegaan. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de gestelde kosten heeft gemaakt. Dit, terwijl zij daar meerdere malen toe in de gelegenheid is gesteld. Zo zijn er geen stukken overgelegd waaruit blijkt van de gestelde verrichtte betalingen. Ook zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is geweest van aftrekbare specifieke zorgkosten.
4. Dat eiseres kosten heeft gemaakt voor het levensonderhoud van haar kinderen in de Dominicaanse Republiek levert evenmin een aftrekpost op. Per 1 januari 2015 is de regeling vervallen op grond waarvan, onder voorwaarden, uitgaven voor levensonderhoud van kinderen een aftrekpost vormden.
5. Dat bij andere Dominicaanse vrouwen die in Nederland wonen en in met eiseres vergelijkbare omstandigheden zitten, aftrek wel gehonoreerd zou zijn, is door verweerder betwist en door eiseres niet concreet onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
6. De rechtbank overweegt voorts dat zij niet bevoegd is te beslissen op een verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule. Zo’n verzoek moet eiseres bij de Minister van Financiën indienen. [1] Ook op een verzoek tot kwijtschelding, dan wel het gelasten van een incassostop is de rechtbank niet bevoegd te beslissen. Zo’n verzoek moet eiseres bij de ontvanger indienen. [2]
7. Dat eiseres een brief inzake de opname in het FSV-register heeft ontvangen, doet aan het voorgaande niet af nu, zo blijkt uit de stukken, verweerder eiseres niet alleen voordat tot correctie van de aangifte is overgegaan, maar tevens in bezwaar, in de gelegenheid heeft gesteld de opgevoerde aftrekpost met bescheiden aannemelijk te maken. Voor aanhouding van de zaken in verband met die brief ziet de rechtbank dan ook geen reden.
8. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 25 mei 2021 gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing, evenals de rechtsmiddelenverwijzing, wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 63 van de Algemene wet rijksbelastingen
2.artikel 26 van de Invorderingswet juncto artikel 7, eerste lid Uitvoeringsregeling Invorderingswet