Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer AWB 20/9383
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2021 in de zaak tussen
[eiser] , eiser,
geboren op [geboortedatum] 2000,
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.P. Duijn),
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder
(gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg).
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten om eiser per 6 december 2020 op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 9 december 2020 (de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen de besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is geregistreerd onder zaaknummer NL20.21753. Hierop doet de rechtbank afzonderlijk uitspraak.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide beroepen plaatsgevonden op 8 januari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Kuiper. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
1.1.
Verweerder heeft besloten om eiser met ingang van 6 december 2020 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Verweerder stelt dat eiser op locatie Delfzijl zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die een zeer grote impact hebben gehad op de rust, orde, werkprocessen en leefbaarheid in het AZC, en afbreuk deden aan de werkvreugde en het sociale veiligheidsgevoel van COa-medewerkers en medebewoners. Zo heeft eiser zich schuldig gemaakt aan provocerend gedrag, verbale en fysieke agressie, dreigen met brandstichting, vandalisme, vernielingen, lichamelijke en geestelijke mishandeling en bedreiging met de dood. Sociale interventies, confronteren met ongewenst gedrag, opvolgende correctiegesprekken en een opbouw in opgelegde maatregelen hebben niet tot gedragsverandering geleid. Verweerder wijst op de bijlage met daarin een overzicht van de incidenten en de opgelegde maatregelen. Verweerder meent dat eisers gedrag wat betreft aard en omvang zodanig ernstig is, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt. Verweerder heeft verder, naar hij stelt, bij de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) gecontroleerd of eisers medische situatie aan een HTL-plaatsing in de weg stond, maar dat was niet het geval. Verder zijn in de HTL ook adequate medische faciliteiten beschikbaar. Uit navraag is gebleken dat eiser ook al gebruik heeft gemaakt van deze faciliteiten. Uit het patiëntdossier blijkt vooral van somatische klachten en niet zozeer van de gestelde psychische klachten, aldus verweerder.
2. Eiser erkent dat hij de fout in is gegaan door op 6 december 2020, na het gebruiken van marihuana en bier, een brandmelder kapot te maken en door tegen de buitendeur te trappen. Eiser ontkent het gebruik van cocaïne en ook het verbaal en fysiek bedreigen en beledigen van beveiligingsbeambten, alsmede het dreigen met brandstichting en vandalisme. Eiser was die dag erg gefrustreerd door problemen met zijn ogen en hoofdpijn. Ook heeft eiser psychische problemen en is hij depressief. Ter onderbouwing wijst eiser op het bijgevoegde patiëntdossier. Eiser wilde op 6 december 2020 zijn verhaal doen omdat de medicatie voor zijn psychische problemen op was, maar er werd niet naar hem geluisterd. De plaatsing in de HTL staat in geen verhouding tot zijn gedrag. Gezien zijn medische problematiek behoort eiser ook niet tot de doelgroep waarvoor de HTL bedoeld is. Eisers gedragingen komen voort uit onderliggende medische of psychische problematiek. Eiser stelt enerzijds inzicht te hebben in de fout die hij heeft gemaakt en anderzijds heeft eiser meer baat bij hulp en begeleiding dan bij een plaatsing in een locatie voor overlastgevers. Eiser heeft het strafkarakter van de HTL al voldoende ervaren, nu hij daar al sinds
6 december 2020 verblijft. Het is niet te verwachten dat een langer verblijf een gedragsverandering teweeg zal brengen.
Eiser brengt verder naar voren dat hij al sinds 6 december 2020 in de HTL verblijft, maar dat onduidelijk is op welke grondslag dat gebeurt. De HTL-maatregel dateert namelijk van 8 december 2020 en de vrijheidsbeperkende maatregel van 9 december 2020.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1.
Vast staat dat eiser op 6 december 2020 in de HTL is geplaatst. Op die datum heeft ook een gesprek met hem plaatsgevonden, zo blijkt uit het bestreden besluit. Daarbij is ingegaan op eisers gedrag, de incidenten en getroffen maatregelen en is ook de HTL-plaatsing met eiser besproken. Eiser heeft daarbij zijn zienswijze kunnen geven, welke ook door verweerder is meegenomen in de besluitvorming. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voor eiser voldoende duidelijk geweest op welke grondslag hij, vanaf dat moment, in de HTL heeft moeten verblijven. Het bestreden besluit vermeldt ook 6 december 2020 als ingangsdatum. Dat het bestreden besluit op 8 december 2020, dus twee dagen na het laatste incident en het gesprek met eiser daarover, op schrift is gesteld, leidt niet tot een andere conclusie. De rechtbank betrekt daarbij dat verweerder heeft verklaard dat eiser op korte termijn moest worden overgebracht naar de HTL omdat hij vanwege zijn gedrag op dat moment niet langer in het AZC te handhaven was, wat de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt, gezien de gedragingen van eiser die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd.
3.2.
De rechtbank stelt verder vast dat het incident van 6 december 2020, dat de directe aanleiding was om eiser in de HTL te plaatsen, door verweerder in het bestreden besluit uitgebreid is onderbouwd. De rechtbank ziet in de enkele ontkenning door eiser van een deel van het incident onvoldoende aanleiding om niet uit te gaan van de beschrijving daarvan in het bestreden besluit. Het traject van incidenten en maatregelen dat voorafging aan de HTL-plaatsing is door eiser ook niet betwist, en ook dat heeft verweerder aan de plaatsing in de HTL ten grondslag mogen leggen.
De rechtbank overweegt verder dat eisers beroep op medische omstandigheden niet kan leiden tot het oordeel dat zijn gedrag hem niet kan worden toegerekend. Uit het patiëntdossier kan de rechtbank niet afleiden dat er sprake zou zijn van gediagnosticeerde psychische klachten, of daarbij behorend medicijngebruik, die zouden maken dat eiser niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn gedragingen. Een nadere toelichting op de door hem overgelegde stukken heeft eiser op dit punt ook niet gegeven. Gelet op de motivering in het bestreden besluit is door verweerder verder voldoende onderbouwd dat eiser behoort tot de doelgroep waarvoor de HTL bedoeld is. De rechtbank acht in dit kader ook van belang dat verweerder advies heeft ingewonnen bij de GZA en dat er voor eiser in de HTL medische voorzieningen beschikbaar zijn, waarvan hij ook reeds gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt verder dat eisers beroep op medische omstandigheden niet kan leiden tot het oordeel dat zijn gedrag hem niet kan worden toegerekend. Uit het patiëntdossier kan de rechtbank niet afleiden dat er sprake zou zijn van gediagnosticeerde psychische klachten, of daarbij behorend medicijngebruik, die zouden maken dat eiser niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn gedragingen. Een nadere toelichting op de door hem overgelegde stukken heeft eiser op dit punt ook niet gegeven. Gelet op de motivering in het bestreden besluit is door verweerder verder voldoende onderbouwd dat eiser behoort tot de doelgroep waarvoor de HTL bedoeld is. De rechtbank acht in dit kader ook van belang dat verweerder advies heeft ingewonnen bij de GZA en dat er voor eiser in de HTL medische voorzieningen beschikbaar zijn, waarvan hij ook reeds gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat verweerder op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten dat plaatsing van eiser in de HTL gerechtvaardigd is.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
J.H. Folkers, griffier, op 22 januari 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de datum van bekendmaking.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.