3.3.1Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk.
Ingevolge artikel 2.14, eerste lid, onder b, ten tweede, Wabo, houdt het bevoegd gezag, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, bij die beslissing in ieder geval rekening met het bepaalde in de artikelen 10.14 en 10.29a van de Wet milieubeheer (Wm).
Ingevolge artikel 10.14, eerste lid, Wm, houdt ieder bestuursorgaan rekening met het geldende afvalbeheerplan bij het uitoefenen van een bevoegdheid krachtens deze wet, voor zover de bevoegdheid wordt uitgeoefend met betrekking tot afvalstoffen.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, Wm, wordt onder een afvalbeheerplan verstaan: afvalbeheerplan, bedoeld in artikel 10.3.
Ingevolge artikel 10.3 van de Wet milieubeheer stelt Onze Minister ten minste eenmaal in de zes jaar een afvalbeheerplan vast.
Het betreffende afvalbeheerplan betreft het LAP.
Uit sectorplan 39 bij het LAP3 volgt dat het sectorplan uitsluitend betrekking heeft op partijen grond met ten hoogste 50 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal. Voor de definitie van grond sluit het sectorplan aan bij de definitie van grond zoals opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.
In sectorplan 39 bij LAP2, dat gold ten tijde van het primaire besluit, is een soortgelijke definitie opgenomen.
In artikel 1 van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) wordt onder grond verstaan
:vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, niet zijnde baggerspecie.
Blijkens de bijlage bij de op 18 januari 2012 aan eiseres verleende omgevingsvergunning zijn afvalstoffen ‘afvalstoffen in de zin van de Wet milieubeheer’.
3.3.2Eiseres is een inrichting voor het verwerken van afvalstoffen en heeft een omgevingsvergunning op grond van de Wm. Nu in de omgevingsvergunning geen definitie van het begrip grond is opgenomen, dient naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de hierboven genoemde wettelijke bepalingen, bij de interpretatie van de vergunning voor de definitie van grond aansluiting te worden gezocht bij de Wm, meer concreet bij het afvalbeheerplan. In het onderhavige geval betreft dat het LAP met sectorplan 39. Daarin wordt voor wat betreft het begrip grond qua aard en structuur overigens ook aangesloten bij de definitie van het Bbk. Voor een afvalstoffeninrichting geldt blijkens de definitie uit sectorplan 39, anders dan voor de definitie van grond uit het Bbk, echter een percentage van 50% bodemvreemd materiaal. Anders dan eiseres meent is verweerder daarom naar het oordeel van de rechtbank bij het opleggen van de last van de juiste definitie uitgegaan.
3.3.3Vervolgens is aan de orde de vraag of de door verweerder geconstateerde feitelijke situatie een overtreding van de norm oplevert.
De rechtbank stelt, onder verwijzing naar de stukken en het rapport van de StAB van 2 april 2020, dat de volgende constateringen zijn gedaan:
Op 5 oktober 2018 heeft verweerder aan de hand van de afmetingen van de partij en de puinfractie na zeving berekend dat de partij een volume heeft van 1250 m3 en de puin een volume van 160 m3. StAB komt op basis van deze indicatieve schatting afgerond op een hoeveelheid puin van 13% (160/1250*100%).
StAB heeft verder overwogen dat uit het controlerapport van de controles die zijn uitgevoerd in november 2018 blijkt dat op 7 november 2018 door medewerkers van |FUMO visueel is beoordeeld dat sprake is van grond. Op basis van een globale berekening na uitvoering van een zeefproef is ter plekke berekend dat in de partij grond circa 20% puin aanwezig was. Later op de dag is op grond van een narekening geconstateerd dat het 16% puin betrof, zo blijkt uit het controlerapport. De berekeningen zijn niet weergegeven in het controlerapport en niet door StAB te verifiëren. Evenmin wordt in het rapport een verklaring voor het verschil tussen de twee berekeningen gegeven.
Op basis van de vermelding in het controlerapport dat totaal 34 m3 is afgezeefd en het volume grond 28,5 en het volume puin 5,5 m3 betrof, concludeert StAB dat het afgerond 16 volumeprocenten (5,5/34*100%) puin betrof, indien de vermelde volumes juist zijn. De berekening van de volumes is in het rapport niet weergegeven. Ook is de gehanteerde rekenformule niet weergegeven, waardoor de berekening, hoewel de afmetingen van de bergen puin (3,5 bij 3,5 m en een hoogte van circa 1,8 m) en grond (6,5 bij 6,5 m en een hoogte van circa 2,7 m) zijn gegeven, niet verifieerbaar.
StAB geeft aan dat berekeningen van volumes vaak discussie opleveren. Daarom worden in protocollen voor partijbemonstering handvatten gegeven. In het onderhavige geval zou aansluiting kunnen worden gezocht bij het Protocol Monsterneming voor partijkeuringen grond en baggerspecie. Uitgaande van dit protocol komt StAB, voor de controle op 7 november 2018 uit op maximaal 20% bodemvreemd materiaal.
Uit het controlerapport blijkt dat op 13 november 2018 op basis van een meting is vastgesteld dat er geen nieuwe hoeveelheden puin of grond zijn toegevoegd aan de partij. Er opnieuw een zeefproef uitgevoerd waarbij door weging het gewicht van de fracties is vastgesteld, is berekend dat sprake is van 38% puin en 65% grond. Het uitzeven van een zekere hoeveelheid gevolgd door weging van de verschillende fracties is in het protocol als gangbare praktijk beschreven. De StAB komt op grond van een herberekening uit op 35% puin en 65% grond. De samenstelling wijkt sterk af van de eerder berekende samenstelling, terwijl geconstateerd is dat de partij ongewijzigd is gebleven. Daarvoor wordt in het controlerapport geen verklaring gegeven.
Volgens een rapport van Bodemvisie zou slechts sprake zijn van minder dan 5% puin.
Partijen zijn het er over eens dat de proefzeving van 13 november 2018 als maatgevend moet worden aangemerkt, zodat naar het oordeel van de rechtbank van de tijdens die controle vastgestelde percentages moet worden uitgegaan.
Gelet op de genoemde bevindingen is de rechtbank van oordeel dat, van welke berekening ook wordt uitgegaan, de onderzochte partij voldoet aan de definitie van grond uit het LAP en daarom moet worden aangemerkt als een afvalstof. Anders dan eiseres meent is verweerder daarom bij het opleggen van de last terecht tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een afvalstof. Verweerder was daarom bevoegd om eiseres op te dragen het zeven van de grond met stenen/puin te staken en gestaakt te houden en bevoegd om eiseres te gelasten om deze ingenomen en samengevoegde grond af te voeren naar een erkende verwerker.