ECLI:NL:RBNNE:2021:2201

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
18/285695-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor meerdere pogingen tot afpersing en een voltooide afpersing met geweld

Op 4 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van drie pogingen tot afpersing, één voltooide afpersing en een vernieling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De feiten vonden plaats op 6 en 10 november 2020 in Groningen, waarbij de verdachte slachtoffers met geweld en bedreiging dwong tot afgifte van geld. De rechtbank overwoog dat er sprake was van een modus operandi en dat het gebruik van geweld met wapens, zoals een hamer en breekijzer, ernstig was. De verdachte had de slachtoffers gelokt via Marktplaatsadvertenties, wetende dat zij contant geld bij zich hadden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen berekenend had gehandeld, maar ook dat zijn proceshouding, waarbij hij zich op zijn zwijgrecht beriep, zijn verantwoordelijkheid ontkende. De rechtbank paste het sanctierecht voor volwassenen toe, gezien de ernst van de feiten en de berekenende wijze waarop de verdachte te werk ging. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding vaststelde op basis van de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/285695-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 juni 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te [instelling] te [plaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 mei 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Hilversum.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 november 2020 te Groningen op de openbare weg (de [straatnaam]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een ander toebehoorde bij de armen heeft vastgepakt en/of met een hamer, althans een (zwaar) voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of aan die [slachtoffer 1] heeft toegevoegd dat hij zijn zakken leeg moest maken, althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 november 2020 te Groningen op de openbare weg (de [straatnaam]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een ander toebehoorde bij de kleding heeft vastgepakt en/of heeft meegetrokken en/of aan die [slachtoffer 2] heeft toegevoegd dat hij geld moest geven en/of dat hij, verdachte, hem (anders) kapot zou maken, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, en/of (met de vuist) in/tegen het gezicht heeft geslagen en/of met een breekijzer, althans een zwaar voorwerp, (meermalen en/of met kracht) op/tegen het (onder)lichaam heeft geslagen en/of (met de voet) tegen het (onder)lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 10 november 2020 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van een (personen)auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 6 november 2020 te Groningen op de openbare weg (de [straatnaam]) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (ongeveer € 250/330), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 3] of aan een ander toebehoorde, door met een hamer, althans een voorwerp, op die [slachtoffer 3] af te rennen en/of die hamer (/dat voorwerp) dreigend (in de richting van die [slachtoffer 3]) omhoog te houden en/of te schreeuwen "geef mij geld" en/of die [slachtoffer 3] in de bosjes te duwen en/of (vervolgens) (meermalen en/of met kracht) met die hamer (/dat voorwerp) op en/of tegen het lichaam te slaan;
5.
hij op of omstreeks 6 november 2020 te Groningen op de openbare weg ( de [straatnaam]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] te dwingen tot afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een ander toebehoorde met een hamer/een voorwerp in de hand op die [slachtoffer 4] is afgerend en/of heeft geroepen "Geld, Geld, Geld" en/of met die/een hamer/voorwerp die [slachtoffer 4] (meermalen en/of met kracht) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het openbaar ministerie heeft ervoor gekozen om alleen het plegen van de feiten ten laste te leggen en niet het medeplegen. Om tot het wettig en overtuigend bewijs te komen dat verdachte de feiten heeft gepleegd, moet er bewijs zijn dat verdachte niet alleen de Marktplaatsadvertenties heeft geplaatst, maar dat hij ook degene op de plaats delict was.
Met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde zijn er sterke aanwijzingen dat het feit is gepleegd door iemand anders. Ten eerste zijn er grote verschillen in de door de getuigen gegeven omschrijving van de dader. Aangever [slachtoffer 1] heeft het over een stevig gebouwde man met een bosneger kleur, aangever [slachtoffer 2] over een slanke, licht getinte man en getuige [getuige 1] over een blank persoon. Ten tweede is er op de fiets, die mogelijk in verband kan worden gebracht met de feiten gepleegd op 10 november 2020, ook DNA aangetroffen van een onbekend gebleven persoon. Tot slot verklaart getuige [getuige 2] over een jongen die op 10 november 2020 in de buurt van de [straatnaam] stond te wachten. De kleding die hij omschrijft, past niet bij de kleding die bij verdachte in beslag is genomen.
Aangezien er met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde sprake is van objectief bewijs dat juist in de richting van een andere dader wijst, is het niet mogelijk om in deze zaak gebruik te maken van schakelbewijs.
Met betrekking tot het onder 4 en 5 ten laste gelegde is er te weinig wettig bewijs. Er is geen DNA bewijs en geen signalement dat expliciet in de richting van verdachte wijst. De advertenties op Marktplaats zijn mogelijk terug te voeren naar verdachte, maar dat is niet voldoende voor het wettig bewijs dat hij degene is die deze feiten heeft gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 21 mei 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik beken het feit met betrekking tot aangever [slachtoffer 1]. Ik heb een advertentie voor een iPhone 11 op Marktplaats gezet. Ik heb op 10 november 2020 met [slachtoffer 1] afgesproken op de [straatnaam] te Groningen. Ik heb hem fysiek benaderd en geprobeerd om hem het geld afhandig te maken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 november 2020, opgenomen op pagina 56 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020311445 d.d. 17 februari 2021, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer 1]:
Pleegdatum/tijd: Op dinsdag 10 november 2020 om 12.44 uur.
Op 10 november 2020 heb ik via Marktplaats gereageerd op een advertentie waarin een iPhone 11 werd aangeboden. Ik heb dezelfde dag met de aanbieder afgesproken op de [straatnaam] te Groningen. Toen ik daar was, werd ik direct door een persoon bij mijn armen gepakt. Deze persoon zei tegen mij: “zakken legen, zakken legen”. Ik zei: “ik heb niets”. Ik kreeg vervolgens direct een klap met een hamer tegen de rechterzijde van mijn hoofd. Ik zag dat hij weer wilde slaan. Er ontstond een worsteling tussen ons. Ik voelde bloed over mijn gezicht stromen. Hij sloeg mij met een hamer die een ijzer kleur had. Er zaten ook punten aan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2020, opgenomen op pagina 84 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik zag dat [slachtoffer 1] mij de advertentie liet zien. Ik zag dat het advertentienummer [nummer] betrof.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 november 2020, opgenomen op pagina 91 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2], met daarbij gevoegd de bijlagen vanaf pagina 94:
Pleegdatum/tijd: Op dinsdag 10 november 2020 om 14.59 uur.
Op 10 oktober (de rechtbank begrijpt: november) 2020 om 15:00 uur had ik een afspraak op de [straatnaam] te Groningen. Ik had daar afgesproken met een zekere [naam 1] om een iPhone 11 van hem te kopen. Op de afgesproken locatie zag ik een jongeman. Ik zag dat deze jongen ineens naar mij toe kwam. Ik zag en voelde dat die jongen mij stevig bij mijn kleding pakte. Ik voelde dat hij mij meetrok naar de linkerzijkant van het appartementencomplex. Ik hoorde dat hij tijdens het lopen tegen mij zei: “Ik weet dat je voor die telefoon komt. Geef me gewoon dat geld dan ben ik weer weg.” Hij bedreigde mij ook, maar ik weet niet meer met welke woorden. Hij zou me kapot maken of zoiets. Ik hoorde dat hij tegen mij zei dat ik hem het geld moest geven. Ik zag en voelde dat hij mij met een van zijn vuisten in mijn gezicht sloeg. Ik vertelde hem dat het geld in het dashboardkastje van de auto lag. Hierna sleepte hij mij naar man auto. Ik zag ineens dat hij een zwart breekijzer van circa 40 centimeter in zijn rechterhand vast hield. Ik zag dat de jongen de ruit van het rechter voorportier insloeg. Ik merkte dat de jongen mij een paar keer met het breekijzer sloeg. Ik voelde klappen op mijn linkerschouder en bovenbenen.
Als bijlagen zijn bij dit proces-verbaal gevoegd:
- Fotoblad advertentie marktplaats, inhoudende een advertentie voor een iPhone 11 Pro Max met het advertentienummer: [nummer] (p. 97).
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 november 2020, opgenomen op pagina 106 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
Op 10 november 2020 omstreeks 15:00 uur zag ik twee jongens in de [straatnaam] te Groningen. Jongen 1 pakte jongen 2 ter hoogte van zijn schouder bij zijn vest en sleurde hem mee naar een geparkeerde auto. Jongen 1 had ineens een breekijzer in zijn hand. Hij sloeg het raam van de auto in met het breekijzer. Jongen 1 begon jongen 2 te schoppen en begon te slaan met het breekijzer. Jongen 2 werd geslagen op zijn bovenbeen en ter hoogte van zijn buik.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 november 2020, opgenomen op pagina 101 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 4]:
Ik woon aan de [straatnaam] te Groningen. Ik deed mijn voordeur open en zag aan de overkant van de straat een jongen in elkaar gedoken. Ik zag een andere jongen, nader te noemen verdachte, de in elkaar gedoken jongen vasthouden. Verdachte schopte de andere jongen tegen het onderlichaam. Even later zag ik dat de verdachte de jongen met een breekijzer sloeg op zijn onderlichaam.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 november 2020, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
Pleegdatum/tijd: Tussen vrijdag 6 november 2020 om 20.20 uur en vrijdag 6 november 2020 om 20.35 uur.
Op 6 november 2020 zagen we een iPhone te koop staan op Marktplaats. Ik heb met de verkoper op dezelfde dag afgesproken op de [straatnaam] te Groningen. Ik ben samen met [slachtoffer 4] naar Groningen gereden. Toen we daar waren, zag ik een persoon op een fiets om de hoek komen. Hij sprong van de fiets af en rende naar ons toe. Hij had iets in zijn rechterhand. Het bleek een klauwhamer te zijn. We renden beiden weg. Ik draaide mij om en zag achter mij [slachtoffer 4] op de grond liggen. De persoon schreeuwde: “Geef mij geld!”. Terwijl hij dat zei, sloeg hij [slachtoffer 4] met de hamer. Hij sloeg [slachtoffer 4] in ieder geval 3 keer met de hamer op de borst. De persoon wendde zich van [slachtoffer 4] af en rende naar mij. De persoon duwde mij in de bosjes. De persoon sloeg mij meerdere keren met de hamer. Hij raakte mij op mijn linker elleboog. Hij heeft mij in ieder geval 2 keer hard met de hamer geraakt. Toen ik zei dat ik geld wilde geven, stopte de persoon met slaan. Ik gaf de persoon geld. Het zal ongeveer 250 euro zijn geweest. De marktplaatsadvertentie heeft het nummer [nummer].
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 november 2020, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4]:
Op 6 november 2020 reed ik met [slachtoffer 3] naar [straatnaam] te Groningen. Toen we voor de woning [straatnaam] stonden, fietste er een man langs. De man stapte van zijn fiets en liep met versnelde pas naar ons toe. Ik rende het aangrenzende grasveld op, maar struikelde en belandde op mijn rug. Ik zag toen dat de man in zijn rechterhand een hamer vasthad. Ik hoorde dat de man “geld, geld, geld” riep. Hij maakte ter hoogte van mijn romp een slaande beweging met de hamer. Ik hield mijn armen voor mijn hoofd om mijn hoofd te beschermen. Ik denk dat ik ongeveer vier keer ben geslagen. Ik zag dat de eerdergenoemde man achter [slachtoffer 3] aan rende. Ik hoorde [slachtoffer 3] later zeggen dat de dader 250 euro van hem had gestolen.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2020, opgenomen op pagina 33 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik ontving van dhr. [naam 2], fraude specialist bij Marktplaats, de navolgende gegevens:
[nummer]
Op 09/11/2020 te 19:45 uur heeft dit account gebruik gemaakt van het IP-adres [nummer]. Voor de tweeweg authenticatie van het marktplaatsaccount is het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] opgegeven.
[nummer]
Bij het aanmaken van dit account is gebruik gemaakt van het IP-adres [nummer].
10. Een schriftelijk bescheid, inhoudend een Antwoord Details Afdrukrapport van 10 november 2020, opgenomen op pagina 163 van voornoemd dossier, inhoudende:
Het IP-adres [nummer] hoort bij het adres [straatnaam] te Groningen.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 november 2020, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Uit bevraging van de Marktplaatsgegevens bleek het telefoonnummer [telefoonnummer] verbonden aan het advertentienummer [nummer].
Aan het telefoonnummer [telefoonnummer] bleken in de periode 9 tot en met 10 november 2020 de volgende IMEI-nummers gekoppeld: [nummer] en [nummer].
Op 11 november 2020 werd na de aanhouding van de verdachte [verdachte] onderzoek in zijn ouderlijke woning gedaan. Tijdens de doorzoeking werden meerdere mobiele telefoons aangetroffen en inbeslaggenomen.
Het IMEI-nummer [nummer] behoort bij een Wika Lenny 3, aangetroffen op het bed van de van de verdachte in diens slaapkamer.
Het IMEI-nummer [nummer] behoort bij een Samsung SM-G960F, aangetroffen bij de verdachte op het toilet tijdens diens aanhouding.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 november 2020, opgenomen op pagina 111 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Getuige Buitenwerf verklaarde het volgende: Op dinsdag 10 november 2020 zag ik een man staan naast de [straatnaam]. Kort hierop hoorde ik geschreeuw. Ik ben naar de voorkant van mijn woning aan de [straatnaam] gelopen en zag voor mijn woning een blanke man worstelen met een andere man. Die andere man was de persoon die ik kort daarvoor naast het huis van de buren had zien staan. Kort hierop zag ik deze persoon wegfietsen op een fiets met een kinderzitje. De fiets betrof een beige kleurige damesfiets met lichtkleurig kinderzitje achterop.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2020, opgenomen op pagina 112 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op dinsdag 10 november 2020 waren wij in verband met een straatroof op de [straatnaam] te Groningen ter hoogte van [nummer]. Wij zagen een fiets met een kinderzitje staan. De fiets stond in de steeg ter hoogte van de [straatnaam]. We hebben de fiets in beslag genomen. Deze straatroof betrof de tweede straatroof van vandaag. Bij de eerste straatroof werd een fiets met een kinderzitje gebruikt.
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige d.d. 1 december 2020, opgenomen op pagina 137 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Tijdens het politieonderzoek werd op de plaats van het delict een damesfiets met kinderzitje aangetroffen. Deze fiets werd bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van humaan biologisch celmateriaal. Aan de volgende SVO's dient onderzoek te worden verricht:
SIN : AAOK4493NL
Spoortype : Biologisch
Spooromschrijving : Epitheel
Plaats veiligstellen : Remhendel aan stuur links
SIN : AAOK4494NL
Spoortype : Biologisch
Spooromschrijving : Epitheel
Plaats veiligstellen : Handvat fiets, linkerzijde
SIN : AAOK4495NL
Spoortype : Biologisch
Spooromschrijving : Epitheel
Plaats veiligstellen : Remhendel rechterzijde fiets
SIN : AAOK4496NL
Spoortype : Biologisch
Spooromschrijving : Epitheel
Plaats veiligstellen : Handvat rechterzijde fiets
15. Een deskundigenrapport afkomstig van Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2020.12.04.191, d.d. 7 januari 2021, opgenomen op pagina 142 e.v. voornoemd dossier, opgemaakt door MSc. K. Steensma, op de door hem of haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
SIN
(omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
AAOK4493NL#01
(remhendel aan stuur links)
een relatief grote hoeveelheid DNA:
-
verdachte M.D.E.V. [verdachte]
- meer dan 1 miljard
AAOK4494NL#01
(handvat fiets, linkerzijde)
AAOK4495NL#01
(remhendel rechterzijde fiets)
AAOK4496NL#01
(handvat rechterzijde fiets)
Één man:
-
verdachte M.D.E.V. [verdachte]
-meer dan 1 miljard
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten van de verdediging overweegt de rechtbank het volgende.
Op 6 en 10 november 2020 zijn vier personen, de aangevers, aangevallen, waarbij op hen geweld is toegepast met gebruikmaking van wapens. Het doel hierbij was de aangevers te dwingen geld af te geven, hetgeen in een van de vier gevallen ook is gelukt.
In alle gevallen hebben de aangevers gereageerd op een advertentie op Marktplaats met betrekking tot een iPhone 11 Pro Max. De dader heeft met hen afgesproken en daarbij gevraagd of zij in verband met Corona alleen wilden komen. Vervolgens heeft de dader op de afgesproken plek toegeslagen en geprobeerd om de aangevers het geld afhandig te maken door te dreigen en te slaan met een klauwhamer of een breekijzer. Zowel op 6 november (feit 4 en 5) als op 10 november (feit 1) is aangevers verzocht om te komen naar de [straatnaam] te Groningen.
Naar aanleiding van de voorvallen zijn de advertentienummers van de marktplaatsadvertenties onderzocht. Uit dat onderzoek is gebleken dat er in alle gevallen gebruikt is gemaakt van een IP-adres dat is te herleiden naar de [straatnaam] te Groningen, het adres van verdachte. Daarnaast is gebleken dat er twee telefoonnummers waren gekoppeld aan de advertenties. Bij een doorzoeking van het huis van verdachte hebben de verbalisanten meerdere telefoons aangetroffen. De IMEI-nummers van een aantal van deze telefoons bleken overeen te komen met de IMEI-nummers die gekoppeld waren aan een van de telefoonnummers die is gebruikt voor het plaatsen van de advertenties op Marktplaats.
Uit getuigenverklaringen is gebleken dat de dader bij het eerste voorval op 10 november 2020 met betrekking tot aangever [slachtoffer 1] er vandoor is gegaan op een beige kleurige damesfiets met lichtkleurig kinderzitje achterop. Eenzelfde fiets is aangetroffen in de straat waar het tweede voorval op 10 november 2020 met betrekking tot aangever [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden. De fiets is bemonsterd en het aangetroffen DNA bleek te matchen met het DNA van verdachte.
Ter terechtzitting heeft verdachte het eerste voorval op 10 november 2020 met betrekking tot aangever [slachtoffer 1] bekend. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij degene is geweest die de advertentie op Marktplaats heeft geplaatst, alsook dat hij degene is geweest die op de [straatnaam] te Groningen aangever [slachtoffer 1] heeft aangevallen met een klauwhamer met de bedoeling om het geld dat aangever bij zich zou hebben in verband met de aankoop van de Iphone van hem af te pakken. Dit voorval heeft specifieke overeenkomsten met de andere ten laste gelegde feiten. Bij zowel de poging tot afpersing van [slachtoffer 1] als de poging tot afpersing van [slachtoffer 2] is gebruik gemaakt van dezelfde Marktplaatsadvertentie. Daarnaast is in beide gevallen dezelfde damesfiets met kinderzitje gezien waarop DNA is aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte. Bij de poging tot afpersing van [slachtoffer 1] en de (poging tot) afpersing van aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft de verdachte op dezelfde locatie afgesproken, namelijk bij de woning aan de [straatnaam]. Daarnaast is bij beide incidenten, zowel op 6 november 20202 als op 10 november 2020 gebruik gemaakt van een klauwhamer.
Op grond van het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - concludeert de rechtbank dat sprake is van een patroon, een modus operandi, dat vanwege zijn specifieke elementen mede redengevend is voor de bewezenverklaring van de door verdachte ontkende feiten. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ook het onder 3 ten laste gelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen gelet op het voorgaande en de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] en getuige [getuige 3].
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat er aanwijzingen zijn dat iemand anders de door verdachte ontkende feiten heeft gepleegd. De rechtbank kan de raadsman hierin in het geheel niet volgen. Alle (objectieve) aanwijzingen wijzen in de richting van verdachte. Verdachte heeft hier niets tegenover gesteld. Pas toen op zitting bleek dat verdachte en zijn raadsman over het hoofd hadden gezien dat er DNA van verdachte is aangetroffen op het vest van aangever [slachtoffer 1], heeft verdachte, na overleg met zijn raadsman en zijn ouders, dit feit bekend. Ten aanzien van de overige bewijsmiddelen die in zijn richting wijzen, heeft verdachte geen enkele uitleg gegeven, noch iemand anders aangewezen als de dader van de feiten. Hij heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht, terwijl gelet op alle feiten en omstandigheden een verklaring van zijn kant noodzakelijk was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en niet iemand anders verantwoordelijk is voor de bewezenverklaarde feiten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 november 2020 te Groningen op de openbare weg (de [straatnaam]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van geld, toebehorende aan die [slachtoffer 1], bij de armen heeft vastgepakt en met een hamer op het hoofd heeft geslagen en aan die [slachtoffer 1] heeft toegevoegd dat hij zijn zakken leeg moest maken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 november 2020 te Groningen op de openbare weg (de [straatnaam]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van geld, toebehorende aan die [slachtoffer 2], bij de kleding heeft vastgepakt en heeft meegetrokken en aan die [slachtoffer 2] heeft toegevoegd dat hij geld moest geven en dat hij, verdachte, hem anders kapot zou maken, en met de vuist in het gezicht heeft geslagen en met een breekijzer meermalen op/tegen het lichaam heeft geslagen en tegen het onderlichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 10 november 2020 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van een personenauto, die toebehoorde aan [slachtoffer 2], heeft vernield;
4.
hij op 6 november 2020 te Groningen op de openbare weg (de [straatnaam]) met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van € 250, dat geheel toebehoorde aan die [slachtoffer 3], door met een hamer op die [slachtoffer 3] af te rennen en die hamer dreigend omhoog te houden en die [slachtoffer 3] in de bosjes te duwen en vervolgens meermalen en met kracht met die hamer op het lichaam te slaan;
5.
hij op 6 november 2020 te Groningen op de openbare weg (de [straatnaam]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 4] te dwingen tot afgifte van geld, dat toebehoorde aan die [slachtoffer 4], met een hamer in de hand op die [slachtoffer 4] is afgerend en heeft geroepen "Geld, Geld, Geld" en met die hamer die [slachtoffer 4] meermalen op het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
1. poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
2. poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
3. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
4. afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
5. poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, ter zake het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 20 maanden met aftrek waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaar. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de uitkomsten van de klinische observatie in Forensisch Centrum Teylingereind en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) en de jeugdreclassering. Indien de rechtbank besluit om aan het voorwaardelijk deel van de straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en van het toezicht gevorderd.
Met betrekking tot de toepassing van het jeugdstrafrecht heeft de officier van justitie aangevoerd dat bij een minderjarige verdachte in beginsel het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden. Ondanks het feit dat er indicaties zijn om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen, dient in dit geval – gelet op de leeftijd van verdachte en het feit dat hij voor het eerst voor de rechtbank moet verschijnen – van de hoofdregel uitgegaan te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie te beperken tot de tijd die verdachte tot aan de zitting in voorarrest heeft doorgebracht.
Met betrekking tot de toepassing van het jeugdstrafrecht heeft de raadsman zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie. Hij heeft daarnaast overwogen dat enkel de ernst van de feiten niet voldoende is voor toepassing van het meerderjarigen strafrecht. Verdachte heeft niet bedachtzaam gehandeld door niets te verklaren, maar juist uit emotie, namelijk uit angst.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 6 en op 10 november 2020 op de openbare weg schuldig gemaakt aan drie pogingen tot afpersing en één voltooide afpersing. Verdachte heeft de slachtoffers door middel van een Marktplaatsadvertentie naar een locatie gelokt, wetende dat zij op dat moment contant geld bij zich zouden hebben. Nadat de nietsvermoedende slachtoffers op de afgesproken locatie kwamen, werden ze door verdachte aangevallen. Verdachte is hen gewapend met een klauwhamer of breekijzer te lijf gegaan. Hij heeft de slachtoffers bedreigd en geslagen met het doel om ze het geld dat zij hadden meegenomen afhandig te maken. Drie van de vier slachtoffers waren net meerderjarig. Een van de slachtoffers is met de punten van een klauwhamer tegen het hoofd geslagen, waarbij het slachtoffer op twee plaatsen aan de zijkant van zijn hoofd open wonden heeft opgelopen. Daarnaast heeft hij zich bij één van de incidenten ook schuldig gemaakt aan de vernieling van een autoruit. Nadat het slachtoffer hem had verteld dat het geld in zijn dashboardkastje lag, sleepte verdachte het slachtoffer mee naar zijn auto, pakte een breekijzer en sloeg de ruit van het rechter voorportier in, waarna hij het slachtoffer zelf ook nog met het breekijzer heeft geslagen.
Verdachte heeft met zijn manier van handelen geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit en de eigendommen van anderen. Hij heeft een plan gemaakt om mensen met contant geld te lokken naar een door hem geschikt geachte plaats en heeft hen vervolgens bewapend met een klauwhamer of een breekijzer op staan wachten. Verdachte heeft vervolgens niet geschroomd om de wapens te gebruiken en heeft op zeer gewelddadige wijze geprobeerd om het enige doel dat hem voor ogen stond, geld, te bereiken.
Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt dat deze gebeurtenissen grote impact hebben gehad op de slachtoffers en dat zij nog steeds nadelige gevolgen hiervan ondervinden. Verdachte heeft hier totaal niet bij stilgestaan en heeft zich enkel laten leiden door eigen financieel gewin. Daarnaast heeft verdachte door zijn handelswijze het vertrouwen in de handel via internet in het algemeen schade toegebracht. Tot slot hebben twee van de incidenten op klaarlichte dag op de openbare weg plaatsgevonden en zijn omstanders daar ongewild getuige van geweest. Verdachte heeft hiermee ook de gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot.
Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn daden. Hij heeft zich ten aanzien van bijna alle feiten beroepen op zijn zwijgrecht. Slechts in één zaak heeft verdachte een bekentenis afgelegd. Ter zitting zijn verdachte en zijn advocaat op de hoogte geraakt van het feit dat op het vest van slachtoffer [slachtoffer 1] DNA van verdachte is aangetroffen. Pas toen en na uitgebreid overleg met raadsman en ouders heeft verdachte dit feit bekend. Deze proceshouding heeft het leed van de slachtoffers vergroot, zo is gebleken ter zitting.
Verdachte is ter observatie zeven weken geplaatst geweest in Forensisch Centrum Teylingereind. Uit de multidisciplinaire rapportage van 22 april 2021 blijkt dat verdachte heeft geweigerd om aan de onderzoeken mee te werken. Uit de rapportages blijkt dat bij verdachte geen sprake is van een verstandelijke beperking. Door de weigering van verdachte hebben de deskundigen echter geen uitspraken kunnen doen over het bestaan dan wel de afwezigheid van een psychische stoornis. Aanwijzingen uit de voorgeschiedenis voor een antisociale ontwikkelingsgang zijn uit het beperkte onderzoek niet naar voren gekomen, maar deze kan op grond van het onderzoek ook niet worden uitgesloten. Evenmin is duidelijk geworden hoe het staat met de identiteitsontwikkeling van verdachte. Omdat er geen stoornis kon worden vastgesteld, hebben de deskundigen ook geen uitspraak kunnen doen over een eventuele doorwerking hiervan in de feiten. Verder zijn er door de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek onvoldoende valide gegevens beschikbaar op grond waarvan de deskundigen uitspraken kunnen doen over het risico op toekomstig gewelddadig gedrag.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de bewezenverklaarde feiten volledig aan verdachte moeten worden toegerekend. Daarnaast is niet voldaan aan de vereisten voor oplegging van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ maatregel) -al dan niet voorwaardelijk- nu het niet mogelijk is gebleken om vast te stellen of er ten tijde van het begaan van de misdrijven bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens,. De rechtbank heeft begrepen dat verdachte heeft geweigerd mee te werken omdat hij oplegging van een PIJ maatregel wilde voorkomen.
Naast de multidisciplinaire rapportage, voormeld, hebben de Raad en de jeugdreclassering de rechtbank eveneens geadviseerd.
De Raad heeft zich schriftelijk, in zijn rapport van 17 mei 2021 op het standpunt gesteld dat aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie en de leerstraf Tools4U verlengd plus, moet worden opgelegd. Daarnaast moet jeugdreclasseringstoezicht worden opgelegd met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van onder meer elektronisch toezicht, de maatregel ITB Harde Kern en de verplichting om zich onder behandeling te stellen van FJP Accare, of een soortgelijke instelling. Ten behoeve van voormelde bijzondere voorwaarden bevindt zich in het dossier een zogenoemd “deeladvies EC” van de jeugdreclassering.
Uit de adviesrapportage van de jeugdreclassering van 3 mei 2021 blijkt dat de jeugdreclassering weinig vertrouwen heeft dat verdachte mee zal werken aan behandeling en evenmin dat hij zich zal openstellen voor verandering. Dit gelet op de houding van verdachte (en zijn ouders). Binnen het jeugdreclasseringstraject is een basis voor samenwerking noodzakelijk en deze lijkt er niet te gaan komen, aldus de jeugdreclassering. De jeugdreclassering geeft aan meer kans te zien in een forse voorwaardelijke jeugddetentie dan in de mogelijkheden van de invloed van de jeugdreclassering.
Ter zitting zijn de vertegenwoordigers van de Raad en de jeugdreclassering bevraagd op deze tegengestelde adviezen. De jeugdreclassering heeft de schriftelijke standpunten bevestigd.
De Raad heeft eveneens vastgehouden aan het schriftelijk gegeven advies. De Raad ziet het als een positief punt dat verdachte bij doorvragen van de rechtbank, een van de feiten heeft bekend en hoopt op mogelijkheden bij een positieve benadering van verdachte.
Met de jeugdreclassering is de rechtbank van oordeel dat een jeugdreclasseringsmaatregel alleen dan zin heeft als de verwachting is dat verdachte zal gaan meewerken en er een vertrouwensbasis is dan wel op korte termijn kan worden gecreëerd. Deze verwachting heeft de rechtbank niet, gelet op de proceshouding van verdachte en de mogelijke invloed daarop van ouders. De mogelijkheden die de Raad ter zitting benoemt als wijziging in positieve zin van zijn proceshouding, ziet de rechtbank anders. Verdachte was niet op de hoogte van de uitkomsten van DNA onderzoek op de kleding van een van de aangevers. Ter zitting daarmee geconfronteerd, heeft verdachte, als eerder verwoord, na lang overleg met zijn raadsman en ouders, besloten om het feit te bekennen. De rechtbank ziet hierin een zeer afgewogen beslissing op het moment dat ontkennen geen zin meer had. Daarin is meer bevestiging te lezen voor het standpunt van de jeugdreclassering dan voor dat van de Raad.
Een en ander houdt in dat een op te leggen sanctie niet kan bestaan uit hulp, training en begeleiding, nu de basis daarvoor ontbreekt. Dit, terwijl het jeugdstrafrecht vooral ook een pedagogische insteek heeft.
Toepassing van het sanctierecht voor volwassenen
Het voorgaande werkt door in de beoordeling van de rechtbank of in het geval van verdachte toepassing moet worden gegeven aan artikel 77b Wetboek van Strafrecht (Sr).
Op grond van dit artikel kan de rechter ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van zestien jaren maar nog niet die van achttien jaren heeft bereikt, het sanctierecht voor volwassenen toepassen, indien hij daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Uit de multidisciplinaire rapportage blijkt dat geen aanleiding wordt gezien voor toepassing van het sanctierecht voor volwassenen, maar dat dit strikt genomen door de weigering van verdachte onvoldoende onderzocht kon worden. De Raad adviseert om gelet op de leeftijd van verdachte niet het sanctierecht voor volwassenen toe te passen.
De rechtbank komt tot het oordeel dat in deze zaak bijzondere omstandigheden zijn om het sanctierecht voor volwassenen toe te passen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte uiterst doordacht en berekenend te werk is gegaan. Hij heeft van tevoren een plan bedacht. Vervolgens heeft hij de slachtoffers naar zich toe gelokt op een door hem geschikt geachte locatie. Hij heeft daarbij geprobeerd ervoor te zorgen dat de slachtoffers alleen waren en contant geld op zak hadden. Verdachte heeft een wapen meegenomen naar de afspraak en heeft geen moment geaarzeld om dit ook te gebruiken om zo de slachtoffers te dwingen tot afgifte van het geld. Verdachte is na de feiten gepleegd op 6 november 2020 niet tot inkeer gekomen. Hij heeft enkele dagen later besloten om door te gaan en het daarbij uitgeoefende geweld werd zelfs nog heftiger. Dit zijn zeer heftige geweldsfeiten, die verdachte uitgebreid heeft voorbereid en doelgericht heeft uitgevoerd. Hij heeft in korte tijd vier slachtoffers gemaakt, waarbij hij de meegebrachte wapens niet alleen als dreigmiddel heeft gebruikt, maar daarmee de slachtoffers te lijf is gegaan, met letsel tot gevolg.
Daarnaast ziet de rechtbank in de persoon van de verdachte eveneens aanwijzingen voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht. Verdachte is niet alleen berekenend te werk gegaan ten tijde van het plegen van de strafbare feiten, daarnaast beroept hij zich al vanaf zijn aanhouding op 11 november 2020 op zijn zwijgrecht en weigert met elk onderzoek mee te werken. Verdachte maakt zijn eigen keuzes en laat zich niet beïnvloeden door de deskundigen. Het jeugdstrafrecht kenmerkt zich door een pedagogische aanpak, maar verdachte heeft in de afgelopen maanden op geen enkel moment laten zien dat hij pedagogisch beïnvloedbaar is. Van leerbaarheid van verdachte is niet gebleken, terwijl de rechtbank gelet op de houding van verdachte en de vastberadenheid die hij hierin heeft getoond geen verwachting heeft dat nog sprake zou kunnen zijn van (psychische) groei hierin. De maatschappij zal daarom op andere wijze moeten worden beschermd tegen mogelijk toekomstig geweld van verdachte.
Dit alles maakt dat de rechtbank aanleiding ziet om in het onderhavige geval het sanctierecht voor jeugdigen buiten toepassing te laten en toepassing te geven aan artikel 77b Sr.
De bewezenverklaarde feiten betreffen (poging tot) gekwalificeerde afpersingen waarbij met gebruikmaking van een wapen fors geweld is toegepast op vier verschillende slachtoffers. Deze feiten rechtvaardigen in beginsel een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft in strafverzwarende zin rekening gehouden met het feit dat verdachte bij alle incidenten gebruik heeft gemaakt van een wapen. Daarnaast is er sprake van ernstig geweld en hebben de slachtoffers ook letsel bekomen. Tot slot zijn de feiten in het openbaar gepleegd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van meerdere jaren in beginsel passend en geboden.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Als straf verminderende omstandigheid weegt de rechtbank daarnaast mee dat het in drie van de vier gevallen bij een poging is gebleven. Daarnaast heeft de rechtbank bij de duur van de op te leggen straf rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte. Daarom zal de rechtbank een aanzienlijk deel van de straf voorwaardelijk opleggen.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het voorwaardelijk deel daarvan dient als een forse stok achter de deur om verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel geen bijzondere voorwaarden koppelen.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. de heer [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 1.119,37 ter zake van materiële schade en
€ 1.850,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. de heer [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 272,51 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
3. de heer [slachtoffer 3], tot een bedrag van € 1.078,00 ter zake van materiële schade en
€ 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
4. De heer [slachtoffer 4], tot een bedrag van € 578,00 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze vordering geheel moet worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende gijzeling op nul dagen moet worden vastgesteld.
Met betrekking tot de overige vorderingen heeft de officier van justitie aangegeven dat het immateriële deel van de vordering telkens toegewezen kan worden tot een bedrag van
€ 750,00.
Met betrekking tot de materiële schade kan de vordering van [slachtoffer 2] toegewezen worden nu deze voldoende is onderbouwd. De vordering van [slachtoffer 3] kan toegewezen worden tot een bedrag van € 250,00. De vordering van [slachtoffer 4] is met betrekking tot het materiële deel niet voldoende onderbouwd en dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vorderingen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] kunnen derhalve allemaal deels worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende gijzeling op nul dagen moet worden vastgesteld.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 1] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de overige vorderingen heeft de raadsman bepleit de vorderingen af te wijzen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak ter zake van deze feiten.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële en immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2020.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2],
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde. De gevorderde immateriële schade acht de rechtbank redelijk gezien de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2020.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3]
Met betrekking tot de materiële schade is het naar oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezenverklaarde met uitzondering van de schade bestaande uit het geld wat door verdachte zou zijn gestolen. Aangezien de benadeelde partij in zijn aangifte een bedrag noemt van € 250,00, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 650,00 matigen tot een bedrag van € 250,00. Voor het overige zal de vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2020.
Met betrekking tot de immateriële schade ziet de rechtbank aanleiding het gevorderde bedrag te matigen, gezien de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2020.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 4]
Met betrekking tot de materiële schade is het naar oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 bewezenverklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2020.
Met betrekking tot de immateriële schade zal de rechtbank het gevorderde bedrag matigen tot een bedrag van € 1.000,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2020.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank ten aanzien van toegewezen vorderingen de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat hij niet over een eigen inkomen beschikt, zal de rechtbank ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel geen vervangende gijzeling opleggen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 77b, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 1 jaarniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.969,37(zegge: tweeduizend negenhonderd negenenzestig euro en zevenendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 2.969,37 (zegge: tweeduizend negenhonderd negenenzestig euro en zevenendertig cent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2020. Dit bedrag bestaat uit € 1.119,37 aan materiële schade en € 1.850,00 aan immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van nul dagen wordt toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 2 en 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.272,51(zegge: duizend tweehonderd tweeënzeventig euro en eenenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 1.272,51 (zegge: duizend tweehonderd tweeënzeventig euro en eenenvijftig cent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2020. Dit bedrag bestaat uit € 272,51 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van nul dagen wordt toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 4:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.678,00(zegge: duizend zeshonderd achtenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3], te betalen een bedrag van € 1.678,00 (zegge: duizend zeshonderd achtenzeventig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2020.
Dit bedrag bestaat uit € 678,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van nul dagen wordt toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 5:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.578,00(zegge: duizend vijfhonderd achtenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 4], te betalen een bedrag van € 1.578,00 (zegge: duizend vijfhonderd achtenzeventig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2020.
Dit bedrag bestaat uit € 578,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van nul dagen wordt toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. H.R. Bracht en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juni 2021.
Mrs. H.R. Bracht en A. Jongsma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.