ECLI:NL:RBNNE:2021:2222

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
LEE 21/919
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een onderzoek naar de rijvaardigheid van een beginnend bestuurder na te late mededeling van verkeersovertredingen door de Officier van Justitie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een beginnend bestuurder, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat hem een onderzoek naar zijn rijvaardigheid oplegde. Dit besluit volgde op een mededeling van de officier van justitie, die twee verkeersovertredingen had geconstateerd. De eerste overtreding vond plaats op 5 december 2017, waarbij verzoeker met een snelheid van 139 km/u reed, terwijl de maximumsnelheid 100 km/u was. De tweede overtreding vond plaats op 18 februari 2019, waarbij hij met 93 km/u reed in een zone waar 60 km/u was toegestaan. Beide overtredingen leidden tot onherroepelijke strafbeschikkingen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de officier van justitie de tweede overtreding te laat had doorgegeven aan het CBR, aangezien er meer dan zes maanden waren verstreken sinds de laatste afdoening. Hierdoor was er geen basis voor het opleggen van het onderzoek naar de rijvaardigheid. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker geen gevaar voor de verkeersveiligheid vormde, aangezien hij sinds de tweede overtreding geen nieuwe snelheidsovertredingen had begaan. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, het primaire besluit geschorst en kreeg verzoeker zijn rijbewijs voorlopig terug.

Daarnaast werd de verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker, die in totaal € 145,32 bedroegen. De uitspraak werd gedaan door mr. P.G. Wijtsma, in aanwezigheid van griffier mr. J.A. van Loo, en werd openbaar uitgesproken op de eerstvolgende maandag na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/919
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 april 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] te [plaats] , verzoeker,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker een onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd. Daarnaast mag hij in elk geval totdat de uitslag van het onderzoek bekend is niet meer rijden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 16 april 2021 heeft verweerder nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2021. Verzoeker is verschenen, samen met zijn vader. Verweerder heeft zich – met kennisgeving - niet op de zitting laten vertegenwoordigen. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1.1
Op 3 maart 2021 heeft de officier van justitie aan verweerder een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). Volgens de officier van justitie bestaat het vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid. Daarbij is verwezen naar de processen-verbaal met betrekking tot twee overtredingen die verzoeker als beginnend bestuurder heeft begaan. Het eerste betreft een overtreding begaan op 5 december 2017. Verzoeker reed op die dag met een gecorrigeerde snelheid van 139 km/u, terwijl hij ter plaatse niet harder mocht rijden dan 100 km/u. Het tweede betreft een overtreding begaan op 18 februari 2019. Hij reed op die datum met een gecorrigeerde snelheid van 93 km/u, terwijl hij ter plaatse niet harder mocht rijden dan 60 km/u.
1.2
Tegen verzoeker zijn in verband met die overtredingen twee strafbeschikkingen uitgevaardigd. Deze zijn inmiddels onherroepelijk.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder verzoeker een onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd. Verder heeft verweerder de geldigheid van verzoekers rijbewijs geschorst, omdat hij als beginnende bestuurder twee maal voor te snel rijden onherroepelijk is veroordeeld.
Oordeel van de voorzieningenrechter
2.1
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. Verzoeker heeft uitgelegd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. De voorzieningenrechter vindt dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft. Hij zal de zaak dan ook inhoudelijk beoordelen.
2.2
De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoeker kans van slagen heeft. Hij geeft daarbij een voorlopig oordeel over deze zaak. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft zij het oordeel van de voorzieningenrechter niet te volgen.
2.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op het moment dat hij de snelheidsovertredingen beging, beginnend bestuurder was en dat de tegen hem uitgevaardigde strafbeschikkingen onherroepelijk zijn.
2.4
Verweerder heeft de Wvw 1994 en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling) toegepast. In artikel 3, derde lid, van de Regeling staat:
“Het meest recente feit […] is ten tijde van de mededeling niet langer dan zes maanden geleden geconstateerd. Indien het een mededeling betreft van de officier van justitie inzake bijlage 1, onder IV, dient de mededeling uiterlijk binnen zes maanden nadat de laatste afdoening onherroepelijk is geworden, te worden gedaan. Een uitzondering is slechts mogelijk, indien in de aard van de zaak gelegen omstandigheden dit rechtvaardigen.”
In dit geval is het meest recente feit geconstateerd op 18 februari 2019. Dit is pas op 3 maart 2021 door de officier van justitie aan verweerder doorgegeven. Hier zitten dus méér dan zes maanden tussen.
2.5
De voorzieningenrechter moet vervolgens beoordelen of er sprake is van een uitzonderingssituatie, waardoor de tweede overtreding toch kan worden meegenomen. Daarover heeft de Officier van Justitie in zijn mededeling aan verweerder niets vermeld. Ook verweerder meldt daarover niets. Er is dus geen sprake van een uitzonderingssituatie.
2.6
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er ten slotte geen aanwijzingen dat verzoeker op dit moment een gevaar vormt voor de verkeersveiligheid. Zo heeft hij tijdens de zitting verklaard dat hij vanaf de tweede overtreding tot het moment dat verweerder zijn rijbewijs heeft geschorst, geen snelheidsovertredingen meer heeft begaan. Afgezien van het éénmaal rijden door een rood verkeerslicht, heeft hij geen boetes meer ontvangen.
Conclusie
3. Nu de tweede overtreding wegvalt, heeft verweerder artikel 3, derde lid, van de Regeling ten onrechte op verzoeker toegepast. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar gegrond zal moeten worden verklaard. Hij wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom toe en schorst het bestreden besluit. Dit betekent dat verzoeker zijn rijbewijs voorlopig terug krijgt. Deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar.
Griffierecht en proceskosten
4. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. De voorzieningenrechter ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Dit betreft de door verzoeker gemaakte reis- en verletkosten. De voorzieningenrechter stelt deze vast op
€ 19,80 (van [plaats] naar het Guyotplein in Groningen en terug, op basis van kosten openbaar vervoer) respectievelijk € 125,52 aan verletkosten wegens het opnemen van een vrije dag voor het bijwonen van de zitting. De overige door verzoeker genoemde kosten, die zien op vergoeding van geleden schade, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze procedure zich daar niet voor leent.

Beslissing

De voorzieningenrechter :
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 145,32.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier, op 23 april 2021. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.