2.3.Oordeel van de rechtbank
Verlening van de proeftijd
De rechtbank verlengt de proeftijd van de v.i. met één jaar. De rechtbank heeft bij deze beslissing rekening gehouden met alle bij de tenuitvoerlegging van de straf in aanmerking komende belangen. Daarbij heeft zij in het bijzonder gelet op het belang van de veiligheid van de samenleving. De rechtbank acht het noodzakelijk om de proeftijd te verlengen zodat de ingezette interventies voor gedragsverandering kunnen worden voortgezet en bestendigd. Het recidiverisico van veroordeelde kan op die manier worden beperkt. De rechtbank acht verlenging van de proeftijd met één jaar proportioneel gelet op het thans aanwezige recidiverisico. De vordering van de officier van justitie wordt toegewezen.
Bevoegdheid tot het stellen van aanvullende bijzondere voorwaarden
Op grond van artikel 15a, zevende lid, (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kon het openbaar ministerie de bij de voorwaardelijke invrijheidstelling gestelde bijzondere voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen. Deze bevoegdheid kwam niet aan de rechtbank toe. Met de inwerkintreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingenis artikel 15a Sr komen te vervallen.
In het Wetboek van Strafvordering is per 1 januari 2020 een nieuw boek 6 opgenomen, genaamd "Tenuitvoerlegging". De tweede titel van het tweede hoofdstuk van dit boek heeft betrekking op de voorwaardelijke invrijheidstelling.Die titel bevat onder meer artikel 6:2:11 Sv. In het zevende lid van dat artikel is bepaald dat het openbaar ministerie de gestelde bijzondere voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan aanvullen, wijzigen of opheffen. De formulering van artikel 6:2:11, zevende lid, Sv is gelijk aan de formulering van het oude artikel 15a, zevende lid, Sr.
In de memorie van toelichting bij de Wet herziening en tenuitvoerlegging wordt opgemerkt dat met de artikelen 6:2:10 tot en met 6:2:14 Sv geen noemenswaardige inhoudelijke wijzigingen van de huidige regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling worden voorgesteld.
De derde titel van hoofdstuk 6 van boek 6 luidt "Vrijheidsbeperkende straffen, maatregelen en voorwaarden". In die titel is artikel 6:6:19 opgenomen. In dit artikel staat onder meer:
1. Indien op grond van het Wetboek van Strafrecht of dit wetboek een proeftijd is verbonden aan een opgelegde straf of maatregel, of de tenuitvoerlegging daarvan, kan de rechter:
(…)
b. gedurende de proeftijd of gedurende de tijd dat deze is geschorst in de gestelde bijzondere voorwaarden of in de termijn waartoe deze voorwaarden in haar werking binnen de proeftijd zijn beperkt wijziging brengen, deze voorwaarden opheffen of alsnog bijzondere voorwaarden stellen (…)
In de memorie van toelichting wordt over artikel 6:6:19 Sv onder meer opgemerkt dat met dit artikel de verschillende bepalingen over het wijzigen van een proeftijd - de artikelen 14f, 38b, 38i, 38j, 38q, 77cc Sr - samen worden gebracht in één artikel.
De rechtbank merkt op dat de tekst van artikel 6:6:19 Sv niet lijkt uit te sluiten dat de rechtbank ook in het kader van een proeftijd die verbonden is aan een voorwaardelijke invrijheidstelling bevoegd is om voorwaarden te wijzigen of aan te vullen. Gesteld zou kunnen worden dat de v.i. een onderdeel van de tenuitvoerlegging van een straf betreft waaraan een proeftijd is verbonden. De rechtbank is echter van oordeel dat uit het samenstel van de hiervoor genoemde bepalingen en de daarbij behorende wetsgeschiedenis valt af te leiden dat de rechtbank de hiervoor genoemde bevoegdheid niet toekomt.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 6:6:19 Sv aldus gelezen dient te worden, dat de rechtbank de bevoegdheid heeft om wijzigingen aan te brengen in de voorwaarden verbonden aan (de tenuitvoerlegging van) een door haar opgelegde sanctie waarbij een proeftijd is bepaald. Het gaat hier om voorwaarden die door
de rechterzijn opgelegd en niet voorwaarden die, zoals bij de voorwaardelijke invrijheidstelling, zijn opgelegd door het openbaar ministerie.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat met de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen niet beoogd is een wijziging aan te brengen in de situatie die bestond voorafgaand aan de invoering van die wet. De rechtbank acht zich dan ook niet bevoegd om aanvullende voorwaarden aan de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden.