ECLI:NL:RBNNE:2021:2365

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
LEE 20/3304
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor vrachtwagenchauffeur door CBR; motiveringsgebrek en onevenwichtige besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een éénarmige vrachtwagenchauffeur en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, geboren zonder linkerarm en met een onderontwikkelde rechterarm, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het CBR om hem een verklaring van geschiktheid te verstrekken voor het besturen van vrachtwagens. Het primaire besluit van het CBR, dat eiser onder voorwaarden rijgeschikt bevond voor andere voertuigen maar niet voor vrachtwagens, was gebaseerd op adviezen van deskundigen die concludeerden dat eenarmige besturing van dergelijke voertuigen onverantwoord is. De rechtbank oordeelde dat het CBR onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet geschikt werd geacht voor het besturen van vrachtwagens, ondanks zijn eerdere geschiktheid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht en oordeelde dat het CBR een nieuw besluit moest nemen, waarbij het rekening moest houden met de uitspraak. Tevens werd het griffierecht van € 178,- aan eiser vergoed en werden de proceskosten vastgesteld op € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3304

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: mr. S.J.W. van de Vorstenbosch).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser onder voorwaarden rijgeschikt bevonden voor personenauto's, bestelauto's, bepaalde driewielers, aanhangwagens achter een auto en het T-rijbewijs. Hij is niet rijgeschikt bevonden voor vrachtauto's, zware campers en aanhangwagens achter vrachtauto of trekker met oplegger.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 24 augustus 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:2938) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding en besluitvorming

1. Eiser is op 3 februari 1956 geboren zonder linkerarm en met een onderontwikkelde rechterarm.
2 Bij besluit van 10 augustus 1989 heeft verweerder aan eiser een verklaring van rijgeschiktheid verleend onder meer voor het besturen van vrachtwagens. Ter verlenging van zijn rijbewijs heeft eiser opnieuw verklaringen van geschiktheid moeten aanvragen, die hem bij besluit van 21 april 2006 en bij besluit van 21 april 2016 onder voorwaarden zijn verleend. Op de laatste, in april 2020 aangevraagde verklaring van rijgeschiktheid heeft verweerder bij het primaire besluit beslist. Deze aanvraag heeft verweerder eerst laten beoordelen door een keuringarts, en wel een Arbo-arts. In het rapport van deze arts, dr. I.F.T. De Wolff, van 12 juni 2020 staat dat de linkerarm van eiser niet is aangelegd en dat zijn rechterarm anatomische afwijkingen heeft als ook afwijkend is ontwikkeld: de rechterarm is beduidend korter dan normaal. Met de wijsvinger en pink is eiser, aldus De Wolff, in staat een grijpfunctie te verrichten. Er is verder een polsgewricht met de mogelijkheid tot flexie en extensie. Het ellebooggewricht is aanwezig maar met een beperkte functie; eiser compenseert vanuit zijn schoudergewricht, aldus De Wolff.
3. In de bevindingen van De Wolff heeft verweerder aanleiding gezien om de aanvraag tevens te laten beoordelen door een deskundige op het gebied van de praktische rijgeschiktheid, R.H.A.W. van der Smitte. In zijn rapport van 1 juli 2020 adviseert deze eiser ongeschikt te verklaren voor voertuigen van de categorieën C en CE en geschikt onder voorwaarden voor voertuigen van de categorieën B en BE. Daartoe heeft hij overwogen dat eiser in voertuigen van de categorieën C en CE als gevolg van het ontbreken van een linkerarm niet in staat is actief met twee handen te sturen, hetgeen een fysieke basiseis is voor het besturen van zulke voertuigen. Deze fysieke basiseis geldt niet voor de voertuigen van de categorieën B, BE en T, omdat in deze voertuigen de krachten die in onverwachte en noodsituaties kunnen optreden geringer zijn dan bij vrachtauto’s en bussen, aldus Van der Smitte.
4. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder geweigerd aan eiser een verklaring van geschiktheid te verstrekken voor het besturen van onder meer een vrachtwagen. Daartoe heeft verweerder overwogen dat in 2003 door deskundigen op het gebied van de praktische rijgeschiktheid is geconcludeerd dat bij de huidige stand van de wetenschap eenarmige besturing van motorrijtuigen van groep 2 (rechtbank: categorieën C, C1, CE, C1E, D, D1, DE en D1) onverantwoord is. Deze conclusie is neergelegd in de Notitie ten aanzien van rijtaken en aanpassingen groep 2 rijbewijzen (de Notitie). Daarbij zijn in aanmerking genomen de grootte en het gewicht van deze voertuigen, de risico’s die zijn verbonden aan het besturen van zulke voertuigen en de rijtijd (in de meeste gevallen gaat het om beroepschauffeurs), aldus verweerder.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De rechtbank zal na het toetsingskader te hebben gegeven, ingaan op zijn beroepsgronden en haar beoordeling van die gronden afsluiten met een conclusie.
Toetsingskader
6. Verweerder registreert ingevolge artikel 103, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, indien de aanvrager naar zijn oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager een verklaring van geschiktheid. Deze ministeriële regeling is de Regeling eisen geschiktheid 2002 (de Regeling).
7. Ingevolge artikel 2 van de Regeling worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage (hierna: de bijlage).
8. Hoofdstuk 9 van de bijlage is getiteld "Lichamelijke handicaps". Hierin is bepaald dat de geschiktheid van personen met een lichamelijke handicap in eerste instantie wordt beoordeeld door het CBR op basis van de aantekening van de keurende arts op de eigen verklaring en de eventueel reeds beschikbare overige gegevens, bijvoorbeeld een rapport van een revalidatiearts. In de tweede plaats kan het CBR een beoordeling vragen door een deskundige van het CBR op het gebied van de praktische geschiktheid. Deze deskundige adviseert het CBR - veelal na uitvoering van een technisch onderzoek of een rijtest - over de mogelijkheden van de aanvrager van het rijbewijs om, zo nodig met aanpassingen aan het voertuig, een motorrijtuig te besturen. Bij twijfel over de geschiktheid van de betrokkene in de nabije toekomst dient een beperkte geschiktheidstermijn voor de desbetreffende rijbewijscategorie te worden gehanteerd. Het CBR kan dan tijdig de geschiktheid opnieuw bezien.
Ongeschikt voor voertuigen van de categorieën C en CE
9.1
Eiser betoogt dat hoofdstuk 9 van de bijlage verweerder niet de mogelijkheid biedt om hem geschikt te achten voor het besturen van sommige voertuigen en daarnaast ongeschikt voor andere voertuigen. Dit hoofdstuk maakt, aldus eiser, namelijk geen onderscheid in het besturen van voertuigen. Dit betekent dat verweerder hem ook geschikt had moeten verklaren voor onder meer het besturen van vrachtwagens, aldus eiser.
9.2
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn standpunt. De tekst van hoofdstuk 9 biedt voor dit standpunt geen steun. Nu verweerder verder op grond van artikel 103 van de Wegenverkeerswet 1994 beoordelingsruimte heeft om te bepalen of een aanvrager voldoet aan de bij de Regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid, heeft hij in redelijkheid overeenkomstig de door deskundigen opgestelde Notitie onderscheid kunnen maken in die eisen voor de verschillende categorieën voertuigen, in aanmerking genomen dat bij voertuigen uit groep 2 veel grotere risico’s spelen dan bij andere voortuigen, als gevolg van hun grotere omvang en gewicht.
10. Verder heeft eiser zijn stelling dat verweerder ten onrechte aanneemt dat elke eenarmige zonder meer voertuigen van de categorieën C en CE niet kan besturen, ook niet met aanpassingen, niet onderbouwd, bijvoorbeeld met verklaringen van een deskundige.
11. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder hem niet op grond van het advies van Van der Smitte op het gebied van de praktische rijgeschiktheid ongeschikt heeft kunnen verklaren voor in het bijzonder het besturen van een vrachtwagen, reeds omdat De Wolff in zijn rapport heeft verklaard dat eiser prima in staat is met aanpassingen zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur te verrichten (sturen met een knop op het stuur, bedieningsinstrumenten op de vloer). Ook dit betoog treft geen doel. Aan die conclusie van De Wolff kan niet het gewicht gehecht worden dat eiser daaraan hecht. Naar vaste jurisprudentie behoort het tot de expertise van de deskundige op het gebied van de praktische rijgeschiktheid om de rijgeschiktheid te beoordelen van onder andere personen met een lichamelijke handicap (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 21 augustus 2013, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:RVS:2013:850). De specifieke deskundigheid van de deskundige praktische rijgeschiktheid mist de keuringarts.
12.1
Eiser betoogt voorts, naar de rechtbank begrijpt, dat verweerder in zijn geval niet, althans onvoldoende, individueel heeft beoordeeld of hij geschikt is voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C en CE.
12.2.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder naar vaste jurisprudentie de door Van der Smitte toegepaste Notitie als vaste gedragslijn mag volgen, omdat de in die Notitie beschreven werkwijze is gebaseerd op kennis, onderzoek en jarenlange ervaring van deskundigen op het gebied van de praktische rijgeschiktheid. Wel dient verweerder volgens deze jurisprudentie zijn keuze om die Notitie te volgen bij ieder individueel besluit opnieuw te motiveren.
12.3
Vast staat dat verweerder de bevindingen van De Wolff en Van der Smitte aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Op basis van de door De Wolff vastgestelde lichamelijk beperkingen heeft Van der Smitte overeenkomstig de Notitie geconcludeerd dat eiser niet geschikt is voor het besturen van voertuigen van de categorieën C en CE, reeds omdat bij eiser een linkerarm ontbreekt.
12.4
Verweerder heeft, anders dan eiser meent, bij die individuele beoordeling niet miskend dat hij ruim 30 jaar zonder problemen als vrachtwagenchauffeur werkzaam is, reeds omdat deze omstandigheid in het bijzonder ziet op de rijvaardigheid van eiser (zie de uitspraak van de AbRS van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1369). Ook is verweerder niet gehouden bij hem een rijtest af te nemen. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat het niet mogelijk is om eisers rijvaardigheid in onverwachte situaties en noodsituaties tijdens een rijtest te toetsen, nu dit een te groot gevaar zou opleveren (zie de uitspraak van de AbRS van 21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:850).
12.5.1
Eiser heeft er ook op gewezen dat verweerder hem pas ongeschikt heeft verklaard nadat hij al voor een zeer lange periode geschikt was verklaard. Als gevolg hiervan zal hij kort voor zijn pensioen zijn baan als vrachtchauffeur verliezen.
12.5.2
De rechtbank overweegt dat het recht door nieuwe inzichten, gewijzigde omstandigheden en/of door voortschrijdend inzicht kan worden gewijzigd. In 2003 heeft verweerder in de Notitie aanleiding gezien om het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C en CE door eenarmige personen niet langer verantwoord te achten.
12.5.3
Het is de rechtbank echter niet gebleken dat verweerder in 2003 en daarna specifieke maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat eenarmige personen motorrijtuigen van de categorieën C en CE in de praktijk kunnen blijven besturen, ook niet in eisers geval. De rechtbank stelt verder vast dat in het geval van eiser tussen het opstellen van de Notitie en het primaire besluit circa 17 jaar zit. Verweerder heeft verklaard dat het fout is geweest dat hij eiser bij besluit van 21 april 2006 en bij besluit van 17 februari 2016 opnieuw geschikt heeft verklaard. Op zich strekken het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver dat het bestuursorgaan een gemaakte fout moet herhalen. In dit geval heeft verweerder echter tweemaal achter elkaar dezelfde fout gemaakt, terwijl juist verwacht kan en mag worden dat verweerder besluiten over geschiktheid met de grootst mogelijke zorgvuldigheid neemt. Die besluiten worden immers in het belang van de verkeersveiligheid genomen. Bovendien werken deze besluiten lang door; de geldigheidsduur van een rijbewijs is immers vijf tot tien jaar. Verweerders handelwijze in deze zaak acht de rechtbank daarom niet te rijmen met zijn in 2003 ingenomen standpunt dat het niet langer verantwoord is dat eenarmige personen motorrijtuigen van de categorieën C en CE besturen. Dit betekent dat sprake is van onevenwichtige besluitvorming.
12.5.4
Verweerder had daarom aanleiding moeten zien om nader te onderzoeken of in eisers geval afgeweken kan worden van de Notitie, meer in het bijzonder of de veiligheidsrisico’s voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C en CE (voor beperkte tijd) in zijn geval aanvaardbaar kunnen worden geacht, al dan niet door het stellen van voorwaarden. Daarbij merkt de rechtbank op dat de door verweerder gestelde veiligheidsrisico’s, gelet op zijn in rechtsoverweging 12.5.3 genoemde handelwijze, nadere toelichting vergen. Als uit dit onderzoek blijkt dat voor die categorieën motorrijtuigen toch geen verklaring van geschiktheid aan eiser kan worden verleend, zal deze weigering naar het oordeel van de rechtbank gepaard moeten gaan met een redelijke compensatie voor de nadelige gevolgen die eiser door die weigering lijdt en/of zal lijden.
12.5.5
Nu verweerder zo’n onderzoek heeft nagelaten, heeft verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
Conclusie
13. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3.2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat verweerder een nieuw onderzoek moet doen, ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- vergoeden.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe besluit neemt op het bezwaar van eiser;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 178,- aan eiser vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier op 7 juni 2021. De beslissing wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.